Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0343

    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 30 maart 2023.
    PT tegen VB.
    Verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Lugano II‑Verdrag – Procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Artikel 34, punt 2 – Stuk dat het geding inleidt in de staat van herkomst – Regelmatige kennisgeving van een betalingsbevel dat wordt gevolgd door een onregelmatige betekening van een verzoekschrift waarmee een vordering tot betaling naar Zwitsers recht wordt ingesteld.
    Zaak C-343/22.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:276

     ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

    30 maart 2023 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Lugano II‑Verdrag – Procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Artikel 34, punt 2 – Stuk dat het geding inleidt in de staat van herkomst – Regelmatige kennisgeving van een betalingsbevel dat wordt gevolgd door een onregelmatige betekening van een verzoekschrift waarmee een vordering tot betaling naar Zwitsers recht wordt ingesteld”

    In zaak C‑343/22,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 20 januari 2022, ingekomen bij het Hof op 27 mei 2022, in de procedure

    PT

    tegen

    VB,

    wijst

    HET HOF (Achtste kamer),

    samengesteld als volgt: M. Safjan (rapporteur), kamerpresident, N. Jääskinen en M. Gavalec, rechters,

    advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann en U. Kühne als gemachtigden,

    de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door M. Kähr en L. Lanzrein als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Ernst en S. Noë als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 34, punt 2, van het op 30 oktober 2007 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarvan de sluiting namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008 (PB 2009, L 147, blz. 1; hierna: „Lugano II‑Verdrag”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen PT en VB over de verklaring van uitvoerbaarheid in Duitsland van een beslissing die is gegeven door een Zwitserse rechter.

    Toepasselijke bepalingen

    Verdrag van ’s‑Gravenhage van 15 november 1965

    3

    Artikel 5 van het Verdrag van ’s‑Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken bepaalt:

    „De centrale autoriteit van de aangezochte staat belast zich met de betekening of de kennisgeving van het stuk of het doen betekenen of kennisgeven daarvan,

    a)

    hetzij met inachtneming van de vormen, in de wetgeving van de aangezochte staat voorgeschreven voor de betekening of de kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en bestemd zijn voor zich aldaar bevindende personen,

    b)

    hetzij met inachtneming van een bijzondere, door de aanvrager verzochte vorm, mits deze niet in strijd is met de wet van de aangezochte staat.

    Behoudens in het geval bedoeld in de eerste alinea, onder b), kan het stuk altijd worden afgegeven aan degene voor wie het bestemd is, zo deze het vrijwillig aanneemt.

    Indien van het stuk betekening of kennisgeving moet worden gedaan overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea, kan de centrale autoriteit verlangen dat het stuk wordt opgesteld of vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van haar land.

    Het gedeelte van de aanvrage bestaande uit het als bijlage aan dit verdrag toegevoegde modelformulier, dat aard en onderwerp van het te betekenen stuk weergeeft, wordt afgegeven aan degene voor wie het stuk bestemd is.”

    Lugano II‑Verdrag

    4

    Het Lugano II‑Verdrag is ondertekend door de Europese Gemeenschap, het Koninkrijk Denemarken, IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat.

    5

    In artikel 34, punt 2, van dit verdrag is bepaald:

    „Een beslissing wordt niet erkend indien:

    […]

    2.

    het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;”

    6

    Artikel 38, lid 1, van dat verdrag luidt:

    „De beslissingen die in een door dit verdrag gebonden staat zijn gegeven en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere door dit verdrag gebonden staat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, op verzoek van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.”

    7

    In artikel 53 van het Lugano II‑verdrag staat te lezen:

    „1.   De partij die een beroep doet op de erkenning of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet een expeditie van de beslissing overleggen, die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid.

    2.   De partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet bovendien het in artikel 54 bedoelde certificaat overleggen, onverminderd artikel 55.”

    8

    Artikel 54 van dit verdrag luidt:

    „Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een door dit verdrag gebonden staat waar een beslissing is gegeven, geeft op verzoek van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij dit verdrag.”

    9

    Artikel III, lid 1, van het aan het Lugano II‑Verdrag gehechte Protocol nr. 1 betreffende enkele onderwerpen van bevoegdheid, wijze van procederen en tenuitvoerlegging bepaalt:

    „Zwitserland behoudt zich het recht voor om bij de bekrachtiging te verklaren dat het het volgende deel van artikel 34, punt 2, niet zal toepassen:

    ‚tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was’.

    Indien Zwitserland een dergelijke verklaring aflegt, passen de overige verdragsluitende partijen hetzelfde voorbehoud toe ten aanzien van door de gerechten van Zwitserland gegeven beslissingen.”

    10

    Overeenkomstig dit voorbehoud heeft de Zwitserse Bondsstaat verklaard dat hij het betreffende deel van artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag niet zal toepassen.

    Zwitsers recht

    11

    Artikel 38, lid 2, van het Bundesgesetz über Schuldbetreibung und Konkurs (federale wet betreffende schuldinvordering en faillissement) van 11 april 1889, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (RS 281.1; hierna: „SchKG”), luidt:

    „De schuldinvordering begint met de betekening van het betalingsbevel. Zij wordt voortgezet door middel van beslaglegging, verpanding of faillissement.”

    12

    Artikel 67, lid 1, SchKG luidt:

    1 Het invorderingsverzoek wordt schriftelijk of mondeling aan het invorderingskantoor gericht. Het bevat:

    1.

    de naam en de woonplaats van de schuldeiser en in voorkomend geval van zijn gemachtigde, alsmede de gekozen woonplaats in Zwitserland wanneer hij in het buitenland verblijft. Indien de schuldeiser geen woonplaats heeft gekozen, wordt hij geacht keuze van woonplaats te hebben gedaan op het adres van het invorderingskantoor;

    2.

    de naam en de woonplaats van de schuldenaar en in voorkomend geval van zijn wettelijke vertegenwoordiger; bij een invorderingsverzoek tegen een nalatenschap moet worden vermeld aan welke erfgenamen het invorderingsverzoek moet worden betekend;

    3.

    het bedrag van de vordering of het bedrag waarvoor zekerheid wordt verlangd, in de wettelijke Zwitserse munteenheid; indien de schuldvordering rentedragend is, de rentevoet en de dag vanaf wanneer deze worden gevorderd;

    4.

    de titel en de datum daarvan; bij gebreke van een titel de oorzaak van de vordering.”

    13

    Artikel 69 van die wet bepaalt:

    1   Na ontvangst van het invorderingsverzoek vaardigt het invorderingskantoor het betalingsbevel uit.

    2   Het betalingsbevel bevat:

    1.

    de voor het invorderingsverzoek voorgeschreven gegevens;

    2.

    de aanmaning om binnen 20 dagen het bedrag van de vordering en de kosten te betalen of, indien de invordering strekt tot zekerheidstelling, binnen die termijn zekerheid te stellen voor die betaling;

    3.

    de kennisgeving dat de schuldenaar binnen tien dagen na de betekening van het betalingsbevel bezwaar moet maken indien hij de vordering of een deel ervan dan wel het invorderingsrecht wenst te betwisten;

    4.

    de waarschuwing dat de invordering wordt voortgezet indien de schuldenaar geen gevolg geeft aan het betalingsbevel en ook geen bezwaar maakt.”

    14

    Artikel 71, lid 1, SchKG luidt:

    „Het betalingsbevel wordt aan de schuldenaar betekend na ontvangst van het invorderingsverzoek.”

    15

    Artikel 74, lid 1, van deze wet bepaalt:

    „Indien de vervolgde schuldenaar bezwaar wil maken, moet hij dit binnen tien dagen na de betekening van het betalingsbevel mondeling of schriftelijk meedelen aan het invorderingskantoor of aan degene die hem het betalingsbevel overhandigt.”

    16

    Volgens artikel 78, lid 1, van die wet schort het bezwaar de invorderingsprocedure op.

    17

    Artikel 79 SchKG luidt:

    „Indien er bezwaar is gemaakt tegen de invordering, moet de schuldeiser een civiele of administratieve procedure instellen om zijn recht te doen gelden. Hij kan de invordering slechts voortzetten op grond van een uitvoerbare beslissing waarbij het bezwaar uitdrukkelijk wordt opgeheven.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    18

    Op 19 januari 2013 heeft het invorderingskantoor van Genève (Zwitserland) op verzoek van VB een bevel tot betaling van huurschulden ter kennis gebracht aan PT, die in Duitsland woont. Op 28 januari 2013 heeft PT overeenkomstig artikel 74 SchKG bezwaar gemaakt tegen dit betalingsbevel.

    19

    VB heeft PT gedagvaard voor de tribunal des baux et loyers du canton de Genève (rechter in eerste aanleg voor pacht- en huurzaken van het kanton Genève, Zwitserland) zonder te verzoeken om opheffing van het bezwaar. Die rechter heeft getracht het in het Frans opgestelde verzoekschrift te betekenen aan de woonplaats van PT in Duitsland. PT, die geen Frans kende, heeft de inontvangstneming van deze betekening geweigerd omdat het verzoekschrift niet was vertaald in het Duits. Volgens de verwijzende rechter heeft PT tijdens het verdere verloop van de procedure geen andere informatie ontvangen. Bij vonnis van 30 januari 2014, dat is betekend door openbare bekendmaking, heeft de tribunal des baux et loyers du canton de Genève PT veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal 4120,70 Zwitserse frank (CHF) (ongeveer 4090 EUR), vermeerderd met rente. Bij dat vonnis is het bezwaar tegen het betalingsbevel niet opgeheven.

    20

    VB heeft bij het Landgericht (rechter in eerste aanleg, Duitsland) een verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid van het vonnis van 30 januari 2014 in Duitsland ingediend overeenkomstig artikel 38, lid 1, en artikel 53 van het Lugano II‑Verdrag. Hij heeft daartoe gewaarmerkte en vertaalde afschriften van het vonnis van 30 januari 2014 alsook het in artikel 54 van dat Verdrag bedoelde certificaat overgelegd. Nadat die rechter dit verzoek had toegewezen, heeft PT tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat, Duitsland).

    21

    Laatstgenoemde rechter heeft dat beroep verworpen omdat naar zijn oordeel artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag er niet aan in de weg staat dat het vonnis van 30 januari 2014 wordt erkend. Volgens hem moest het op 19 januari 2013 regelmatig aan de verweerder betekende betalingsbevel worden beschouwd als het stuk dat het geding inleidt.

    22

    PT heeft tegen die beslissing een Rechtsbeschwerde (tot rechtsvragen met een fundamentele draagwijdte beperkt rechtsmiddel in het kader van een beschikkingsprocedure) ingesteld bij de verwijzende rechter.

    23

    Volgens de verwijzende rechter is het betalingsbevel weliswaar regelmatig betekend, maar voldeed de betekening van het verzoekschrift niet aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 5, lid 1, van het Verdrag van ’s‑Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken, omdat dit stuk niet was vertaald in het Duits. De verwijzende rechter is van oordeel dat de betekening PT zonder een dergelijke vertaling niet in staat stelde om zich te verdedigen.

    24

    Aangezien de kennisgeving van het betalingsbevel is gevolgd door een onregelmatige betekening van het verzoekschrift, moet volgens de verwijzende rechter worden vastgesteld welk van deze stukken moet worden beschouwd als het stuk dat het geding inleidt.

    25

    Derhalve heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet artikel 34, punt 2, van het [Lugano II‑Verdrag] aldus worden uitgelegd dat het verzoekschrift tot inleiding van een Forderungsklage [(in het Zwitserse burgerlijk wetboek geregelde vereenvoudigde procedure voor het instellen van een vermogensrechtelijke vordering van geringe waarde; hierna: ‚Forderungsklage naar Zwitsers recht’)] die na de voorafgaande uitvaardiging van een Zwitsers betalingsbevel wordt ingesteld zonder dat wordt verzocht om opheffing van het tegen het betalingsbevel ingediende bezwaar, het stuk is dat het geding inleidt?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    26

    Met zijn enige vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag aldus moet worden uitgelegd dat het verzoekschrift tot inleiding van een Forderungsklage naar Zwitsers recht die na de uitvaardiging van een Zwitsers betalingsbevel wordt ingesteld zonder dat wordt verzocht om opheffing van het tegen dat betalingsbevel ingediende bezwaar, het stuk is dat het geding inleidt in de zin van die bepaling.

    27

    In herinnering dient te worden gebracht dat de bewoordingen van het Lugano II‑Verdrag nagenoeg identiek zijn aan die van de overeenkomstige artikelen van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), alsmede dat ervoor moet worden gezorgd dat gelijkwaardige bepalingen van die instrumenten op overeenkomstige wijze worden uitgelegd (arrest van 2 mei 2019, Pillar Securitisation, C‑694/17, EU:C:2019:345, punt 27).

    28

    Uit de rechtspraak van het Hof over artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001, dat overeenkomt met artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag, blijkt dat de rechter van de aangezochte lidstaat de verklaring van uitvoerbaarheid van een bij verstek gewezen buitenlandse beslissing moet weigeren of – indien een rechtsmiddel is ingesteld – herroepen indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze aan de niet-verschenen verweerder is betekend of meegedeeld als met het oog op zijn verdediging nodig was, tenzij de verweerder tegen die beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend voor de gerechten van de lidstaat van herkomst terwijl hij daartoe in staat was (arrest van 6 september 2012, Trade Agency, C‑619/10, EU:C:2012:531, punt 32).

    29

    Wat dit laatste betreft, brengt het feit dat de Zwitserse Bondsstaat overeenkomstig artikel III, lid 1, van Protocol nr. 1 bij het Lugano II‑Verdrag heeft kennisgegeven van een voorbehoud met betrekking tot de toepassing van het in punt 9 van het onderhavige arrest bedoelde deel van artikel 34, punt 2, van dit verdrag, dat ziet op het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de bij verstek gewezen buitenlandse beslissing, met zich mee dat de overige verdragsluitende partijen hetzelfde voorbehoud toepassen ten aanzien van beslissingen van Zwitserse rechters.

    30

    Artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag moet in de betrekkingen met de Zwitserse Bondsstaat dan ook aldus worden toegepast dat de tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing zonder uitzondering wordt geweigerd indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze aan de niet-verschenen verweerder is betekend of meegedeeld als met het oog op zijn verdediging nodig was.

    31

    In casu is een dergelijke weigering volgens de verwijzende rechter noodzakelijk indien niet het door het invorderingskantoor uitgevaardigde betalingsbevel, maar het naderhand bij de rechtbank van het kanton Genève ingediende verzoekschrift wordt beschouwd als het stuk dat het geding inleidt.

    32

    Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat het begrip „stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk” verwijst naar het stuk of de stukken waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt om zijn rechten te doen gelden voordat in de staat van herkomst een uitvoerbare beslissing wordt gegeven (arrest van 13 juli 1995, Hengst Import, C‑474/93, EU:C:1995:243, punt 19).

    33

    Op basis van deze definitie heeft het Hof zowel een betalingsbevel naar Duits recht (Zahlungsbefehl), waarvan de betekening de verzoeker in staat stelt om een uitvoerbare beslissing te verkrijgen wanneer geen bezwaar wordt gemaakt (arrest van 16 juni 1981, Klomps, 166/80, EU:C:1981:137, punt 9), als een betalingsbevel naar Italiaans recht (decreto ingiuntivo), dat samen met het verzoekschrift wordt betekend (arrest van 13 juli 1995, Hengst Import, C‑474/93, EU:C:1995:243, punten 20 en 21), aangemerkt als een stuk dat het geding inleidt.

    34

    Daarentegen heeft het Hof geoordeeld dat een tenuitvoerleggingsbevel naar Duits recht (Vollstreckungsbefehl), dat automatisch uitvoerbaar is en dat wordt gegeven na de kennisgeving van het betalingsbevel, niet beantwoordt aan voormelde definitie (arrest van 16 juni 1981, Klomps, 166/80, EU:C:1981:137, punt 9).

    35

    Hieruit volgt dat in geval van samenloop van twee procedures na afloop waarvan telkens een uitvoerbare beslissing over dezelfde verbintenis kan worden verkregen, de inleiding van de eerste procedure slechts kan worden beschouwd als een stuk dat de tweede procedure inleidt in de zin van artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag, indien er een functionele eenheid bestaat tussen beide procedures.

    36

    In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing en uit de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen dat naar Zwitsers recht de procedure bij het invorderingskantoor voor de uitvaardiging van het betalingsbevel losstaat van de gerechtelijke procedure voor een Forderungsklage naar Zwitsers recht.

    37

    In het kader van de eerste procedure kan de schuldenaar overeenkomstig artikel 74, lid 1, SchKG binnen een termijn van tien dagen bezwaar maken tegen het betalingsbevel. Het bezwaar leidt tot de stopzetting van de procedure bij het invorderingskantoor en dwingt de schuldeiser om een vordering in rechte in te stellen. Krachtens artikel 79, lid 2, SchKG kan de schuldeiser de invordering slechts voortzetten op grond van een uitvoerbare beslissing waarbij het bezwaar uitdrukkelijk wordt opgeheven. In het kader van een vervolgens ingeleide gewone procedure tot betaling kan de rechter tegelijkertijd uitspraak doen over de opheffing van het bezwaar.

    38

    De tweede procedure, te weten de gerechtelijke vordering tot betaling, staat los van de schuldinvorderingsprocedure. Het is juist dat de gerechtelijke vordering tot betaling tot doel heeft een schuld te innen die overeenkomstig de artikelen 38, 67 en 69 SchKG wordt ingevorderd door middel van een betalingsbevel. Volgens de verwijzende rechter beoogt het instellen van een Forderungsklage naar Zwitsers recht zonder dat daarbij wordt verzocht om het bezwaar op te heffen, niet de beëindiging van de door het bezwaar opgeschorte schuldinvorderingsprocedure, die geen noodzakelijke voorwaarde is voor het instellen van eerstbedoelde procedure.

    39

    Aangezien in de civiele betalingsprocedure niet om opheffing van het bezwaar is verzocht, moet dus – onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties – worden geoordeeld dat er geen functionele eenheid bestaat tussen de invorderingsprocedure en de gerechtelijke vordering tot betaling, op grond waarvan het betalingsbevel zou kunnen worden beschouwd als een stuk dat het geding inleidt in de zin van artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag.

    40

    Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 34, punt 2, van het Lugano II‑Verdrag aldus moet worden uitgelegd dat het verzoekschrift tot inleiding van een Forderungsklage naar Zwitsers recht die na de voorafgaande uitvaardiging van een Zwitsers betalingsbevel wordt ingesteld zonder dat wordt verzocht om opheffing van het tegen dat betalingsbevel gemaakte bezwaar, het stuk is dat het geding inleidt in de zin van die bepaling.

    Kosten

    41

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 34, punt 2, van het op 30 oktober 2007 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarvan de sluiting namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008,

     

    moet aldus worden uitgelegd dat

     

    het verzoekschrift tot inleiding van een Forderungsklage naar Zwitsers recht die na de voorafgaande uitvaardiging van een Zwitsers betalingsbevel wordt ingesteld zonder dat wordt verzocht om opheffing van het tegen dat betalingsbevel gemaakte bezwaar, het stuk is dat het geding inleidt in de zin van die bepaling.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top