Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0264

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 17 mei 2023.
    Fonds de Garantie des Victimes des Actes de Terrorisme et d’Autres Infractions (FGTI) tegen Victoria Seguros S.A.
    Verzoek van de Tribunal da Relação de Lisboa om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen – Verordening (EG) nr. 864/2007 – Artikel 4, lid 1 – Artikel 15, onder h) – Artikel 19 – Door een vaartuig in een lidstaat veroorzaakt ongeval – Schadevergoeding voor het slachtoffer van dit ongeval – Subrogatie overeenkomstig het recht van een andere lidstaat – Vordering tot terugbetaling van de gesubrogeerde derde – Toepasselijk recht – Verjaring.
    Zaak C-264/22.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:417

     ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

    17 mei 2023 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen – Verordening (EG) nr. 864/2007 – Artikel 4, lid 1 – Artikel 15, onder h) – Artikel 19 – Door een vaartuig in een lidstaat veroorzaakt ongeval – Schadevergoeding voor het slachtoffer van dit ongeval – Subrogatie overeenkomstig het recht van een andere lidstaat – Vordering tot terugbetaling van de gesubrogeerde derde – Toepasselijk recht – Verjaring”

    In zaak C‑264/22,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal) bij beslissing van 5 april 2022, ingekomen bij het Hof op 20 april 2022, in de procedure

    Fonds de Garantie des Victimes des Actes de Terrorisme et d’Autres Infractions (FGTI)

    tegen

    Victoria Seguros SA,

    wijst

    HET HOF (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J.‑C. Bonichot en O. Spineanu-Matei (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Fonds de Garantie des Victimes des Actes de Terrorisme et d’Autres Infractions (FGTI), vertegenwoordigd door L. Franco e Abreu, advogado,

    Victoria Seguros SA, vertegenwoordigd door J. Serrano Santos, advogado,

    de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, S. Duarte Afonso, A. Pimenta en M. J. Ramos als gemachtigden,

    de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door A. Edelmannová, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Melo Sampaio en W. Wils als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, artikel 15, onder h), en artikel 19 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) (PB 2007, L 199, blz. 40).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Fonds de Garantie des Victimes des Actes de Terrorisme et d’Autres Infractions (Frans garantiefonds voor slachtoffers van terroristische daden en andere strafbare feiten; hierna: „FGTI”) en de verzekeringsmaatschappij Victoria Seguros SA, over de terugbetaling van de schadevergoeding die het FGTI heeft betaald aan een slachtoffer van een ongeval in Portugal.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    De overwegingen 6, 14 en 16 van verordening nr. 864/2007 luiden:

    „(6)

    De goede werking van de interne markt vereist, ter bevordering van de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en het vrije verkeer van vonnissen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig wordt gemaakt.

    […]

    (14)

    De eis van rechtszekerheid en de noodzaak om recht te doen in individuele gevallen zijn wezenlijke onderdelen van een ruimte van rechtvaardigheid. Deze verordening voorziet in de aanknopingsfactoren die het meest geschikt zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken. […]

    […]

    (16)

    Eenvormigheid van de regels moet de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken vergroten en een redelijk evenwicht garanderen tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en die van de persoon die schade lijdt. De aanknoping met het land van de plaats waar de directe schade zich heeft voorgedaan (lex loci damni), zorgt voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en van de persoon die schade lijdt, en ligt tevens in de lijn van de moderne opvatting van het aansprakelijkheidsrecht en van de ontwikkeling van stelsels van risicoaansprakelijkheid.”

    4

    Artikel 4 van deze verordening, met als opschrift „Algemene regel”, bepaalt in lid 1:

    „Tenzij in deze verordening anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.”

    5

    Artikel 15 van die verordening, „Werkingssfeer van het toepasselijke recht”, luidt:

    „Het recht dat krachtens deze verordening op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, regelt met name:

    […]

    h)

    de wijze van tenietgaan van de verbintenis, alsmede de verjaring en het verval, waaronder begrepen de aanvang, de stuiting, en de schorsing van de verjarings- of vervaltermijn.”

    6

    In artikel 19 van voornoemde verordening, „Subrogatie”, wordt bepaald:

    „In het geval dat een persoon (‚de schuldeiser’) een niet-contractuele vordering heeft jegens een andere persoon (‚de schuldenaar’) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen of de schuldeiser reeds heeft voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde jegens de schuldeiser van toepassing is, of en in welke mate de derde tegen de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar heeft overeenkomstig het recht dat op hun betrekkingen van toepassing is.”

    Portugees recht

    7

    Overeenkomstig artikel 45, lid 1, van de Código Civil (burgerlijk wetboek) is, wanneer zich op Portugees grondgebied een ongeval of een onrechtmatige daad heeft voorgedaan, het Portugese recht van toepassing op de uit dit ongeval of deze onrechtmatige daad voortvloeiende niet-contractuele aansprakelijkheid.

    8

    Artikel 498, lid 1, van de Código Civil bepaalt dat een recht op schadevergoeding verjaart na drie jaar vanaf het schadebrengende feit. Indien het schadebrengende feit een strafbaar feit is waarvoor een langere verjaringstermijn geldt, dan geldt krachtens artikel 498, lid 3, van de Código Civil deze verjaringstermijn.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    9

    Op 4 augustus 2010 werd een Franse staatsburger tijdens het zwemmen en duiken voor het strand van Alvor (Portugal) geraakt door de schroef van een in Portugal geregistreerd vaartuig. Deze persoon heeft als gevolg van dit ongeval ernstig lichamelijk letsel opgelopen, is behandeld in een ziekenhuis en heeft in Portugal en Frankrijk verschillende operaties ondergaan.

    10

    In het kader van de schadevordering die deze persoon tegen het FGTI had ingesteld bij de tribunal de grande instance de Lyon (rechter in eerste aanleg Lyon, Frankrijk), zijn de partijen overeengekomen om het bedrag ter vergoeding van de door voornoemd ongeval veroorzaakte schade vast te stellen op 229480,73 EUR. Op 20 maart 2014 heeft deze rechter de aldus gesloten overeenkomst goedgekeurd, op grond waarvan het FGTI op 7 april 2014 de laatste betaling aan de betrokkene heeft verricht.

    11

    Eind november 2016 heeft het FGTI Victoria Seguros, de verzekeringsmaatschappij van degene die aansprakelijk zou zijn voor het betrokken ongeval, voor de Portugese rechter gedaagd teneinde terugbetaling te verkrijgen van het bedrag dat het FGTI aan het slachtoffer van dit ongeval had uitgekeerd.

    12

    De rechter in eerste aanleg, de Tribunal Marítimo de Lisboa (rechter in maritieme zaken Lissabon, Portugal), heeft de vordering van het FGTI afgewezen op grond dat zijn recht was verjaard wegens het verstrijken van de in het toepasselijke Portugese recht gestelde termijn van drie jaar.

    13

    Het FGTI heeft tegen deze afwijzende beslissing hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal), op grond dat overeenkomstig artikel 19 van verordening nr. 864/2007 de toepasselijke verjaringstermijn niet de in het Portugese recht, maar de in het Franse recht gestelde verjaringstermijn is. Deze termijn was nog niet verstreken op de datum waarop het FGTI zijn vordering bij de Portugese rechter heeft ingesteld. Het Franse recht voorziet namelijk in geval van subrogatie in een verjaringstermijn van tien jaar vanaf de betrokken rechterlijke beslissing, die in casu in maart 2014 is gewezen. Subsidiair betoogt het FGTI dat, zelfs al zou het Portugese recht van toepassing zijn, de in dat recht gestelde verjaringstermijn van drie jaar op die datum evenmin was verstreken, aangezien deze pas ingaat vanaf de laatste betaling aan het slachtoffer, die in casu plaatsvond op 7 april 2014, terwijl het die vordering in november 2016 heeft ingesteld.

    14

    Victoria Seguros beroept zich op de toepasselijkheid van het Portugese recht, krachtens hetwelk die vordering overeenkomstig de regels van het Portugese burgerlijk wetboek zou zijn verjaard.

    15

    Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal da Relação de Lisboa de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Is het toepasselijke recht inzake verjaring van de schadevordering dat van de plaats van het ongeval (het Portugese recht), overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 15, onder h), van [verordening nr. 864/2007], of is, in geval van subrogatie in de rechten van de benadeelde, het ‚recht van de gesubrogeerde derde’ (het Franse recht) van toepassing, overeenkomstig artikel 19 van die verordening?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    16

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 4, lid 1, artikel 15, onder h), en artikel 19 van verordening nr. 864/2007 aldus moeten worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op de vordering van een in de rechten van een benadeelde gesubrogeerde derde tegen de veroorzaker van de schade, en dat in het bijzonder de regels voor de verjaring van die vordering bepaalt, het recht is van het land waar deze schade zich voordoet.

    17

    Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arresten van 7 april 2022, Berlin Chemie A. Menarini, C‑333/20, EU:C:2022:291, punt 34, en 20 juni 2022, London Steam-Ship Owners’ Mutual Insurance Association, C‑700/20, EU:C:2022:488, punt 55).

    18

    In de eerste plaats bepaalt artikel 4, lid 1, van verordening nr. 864/2007 dat „[t]enzij in deze verordening anders bepaald, […] het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht [is] van het land waar de schade zich voordoet”. Hieruit volgt dat op de vordering van een benadeelde tegen de veroorzaker van schade het recht van toepassing is van het land waar deze schade zich voordoet, tenzij anders bepaald in voornoemde verordening.

    19

    Voorts bepaalt artikel 15, onder h), van verordening nr. 864/2007 dat „[h]et recht dat krachtens deze verordening op de niet‑contractuele verbintenis van toepassing is, […] met name […] de wijze van tenietgaan van de verbintenis, alsmede de verjaring en het verval [regelt]”.

    20

    Aldus blijkt ten eerste uit artikel 4, lid 1, juncto artikel 15, onder h), van deze verordening dat, tenzij in die verordening anders is bepaald, het recht dat van toepassing is op de vordering van een benadeelde tegen de veroorzaker van schade en dat in het bijzonder de regels voor de verjaring van die vordering bepaalt, het recht is van het land waar deze schade zich voordoet.

    21

    Ten tweede bepaalt artikel 19 van deze verordening, „Subrogatie”, met betrekking tot de verplichting van een derde om de benadeelde te voldoen, dat „het recht dat op de verplichting van de derde jegens de schuldeiser van toepassing is, [bepaalt] of en in welke mate de derde tegen de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar heeft overeenkomstig het recht dat op hun betrekkingen van toepassing is”. Dit artikel maakt aldus een onderscheid tussen enerzijds het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen de schuldeiser, te weten de benadeelde in geval van schade, en de derde die in zijn rechten is gesubrogeerd, en anderzijds het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen de schuldeiser en zijn schuldenaar, dat wil zeggen, in geval van schade, de betrekkingen tussen de benadeelde en de veroorzaker van deze schade.

    22

    Voorts preciseert dat artikel 19 dat de gesubrogeerde derde de rechten van de benadeelde kan uitoefenen overeenkomstig het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen de benadeelde en de veroorzaker van de schade. Hieruit volgt dat laatstgenoemd recht van toepassing is op de vordering die de gesubrogeerde derde in plaats van de benadeelde kan instellen tegen de veroorzaker van die schade. Met andere woorden, het recht dat van toepassing is op de vordering van de gesubrogeerde derde tegen de veroorzaker van de schade is het recht dat van toepassing is op de vordering van het slachtoffer tegen die veroorzaker.

    23

    Zoals zal worden uiteengezet in punt 27 van dit arrest, wordt laatstgenoemd recht bepaald op grond van de artikelen 4 en volgende van verordening nr. 864/2007, die deel uitmaken van de hoofdstukken II tot en met IV daarvan. Bij schade die is veroorzaakt door een ongeval zoals in het hoofdgeding, is het recht dat van toepassing is op de vordering van de benadeelde tegen de veroorzaker van deze schade in beginsel, overeenkomstig de algemene regel van artikel 4, lid 1, van die verordening, het recht van het land waar die schade zich voordoet, zoals is opgemerkt in punt 18 van het onderhavige arrest.

    24

    Een dergelijke uitlegging vindt bovendien steun in de rechtspraak van het Hof. Zo heeft het Hof in de punten 56 tot en met 59 van het arrest van 21 januari 2016, ERGO Insurance en Gjensidige Baltic (C‑359/14 en C‑475/14, EU:C:2016:40), in essentie geoordeeld dat in een situatie waarin een derde, ter uitvoering van een verplichting jegens zijn verzekerde, de schade van het slachtoffer van een ongeval heeft vergoed, artikel 19 van die verordening bepaalt dat de kwestie van een eventuele subrogatie in de rechten van dat slachtoffer alsmede de voorwaarden voor de uitoefening van die subrogatie worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de verplichting van de derde om dit slachtoffer schadeloos te stellen. Volgens het Hof dient daarentegen overeenkomstig dat artikel 19 nog steeds te worden uitgegaan van de artikelen 4 en volgende van die verordening voor het recht dat van toepassing is om vast te stellen welke personen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het ongeval. Hieruit volgt dat het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen de benadeelde en de veroorzaker van de schade, dat wil zeggen de in voornoemd artikel 19 bedoelde schuldeiser en schuldenaar, wordt bepaald op grond van die artikelen 4 en volgende.

    25

    Gelet op het voorgaande volgt uit artikel 4, lid 1, junctis artikel 15, onder h), en artikel 19 van verordening nr. 864/2007 dat het recht dat van toepassing is op de vordering van de benadeelde tegen de veroorzaker van schade en dat in het bijzonder de regels voor de verjaring van die vordering bepaalt – waarbij het in beginsel gaat om het recht van het land waar die schade zich voordoet – ook van toepassing is op de vordering van een in de rechten van die benadeelde gesubrogeerde derde tegen de veroorzaker van de schade.

    26

    In de tweede plaats pleit de algemene opzet van verordening nr. 864/2007 voor de uitlegging dat artikel 19 van deze verordening er niet toe strekt het recht te bepalen dat van toepassing is op de verjaring van de vordering die een gesubrogeerde derde kan instellen tegen de in dat artikel bedoelde schuldenaar.

    27

    Hoofdstuk V van verordening nr. 864/2007, waar artikel 19 deel van uitmaakt, stelt immers gemeenschappelijke regels vast voor situaties waarin reeds is bepaald welk recht van toepassing is op de betrokken niet-contractuele verbintenis. Het bepalen van het toepasselijke recht geschiedt volgens de regels van hoofdstuk II van deze verordening, „Onrechtmatige daad”, hoofdstuk III, „Ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming en precontractuele aansprakelijkheid”, en hoofdstuk IV ervan, dat betrekking heeft op de vrije keuze van het toepasselijke recht.

    28

    Zoals opgemerkt in de punten 20 en 23 van het onderhavige arrest, volgt uit de in die hoofdstukken vastgestelde regels dat het recht dat van toepassing is op de regels voor de verjaring van een niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een onrechtmatige daad, in beginsel moet worden bepaald aan de hand van de algemene regel van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 864/2007 (zie in die zin arrest van 31 januari 2019, Da Silva Martins, C‑149/18, EU:C:2019:84, punt 33), die het recht aanwijst van het land waar de schade zich voordoet.

    29

    In de derde plaats zou een uitlegging van artikel 19 van verordening nr. 864/2007 volgens welke, wanneer een gesubrogeerde derde een vordering tegen de schuldenaar instelt, de regels voor de verjaring van die vordering worden bepaald op grond van het recht dat van toepassing is op de verbintenis van de gesubrogeerde derde om de schuldeiser te voldoen, indruisen tegen de doelstelling van deze verordening.

    30

    Zoals blijkt uit de overwegingen 6, 14 en 16 van die verordening, bestaat deze doelstelling met name in het waarborgen van de zekerheid over het toepasselijke recht ongeacht het land waar de vordering wordt ingesteld, alsmede in het vergroten van de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken en het garanderen van een redelijk evenwicht tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld en die van de persoon die schade lijdt. Deze voorspelbaarheid van het toepasselijke recht zou echter in het gedrang komen indien bij subrogatie de voorwaarden voor de uitvoering en de wijzen van tenietgaan van de niet-contractuele verbintenis van de schuldenaar jegens de benadeelde zouden worden bepaald door het recht dat van toepassing is op de verbintenis van de gesubrogeerde derde om die benadeelde te voldoen. Volgens deze uitlegging zouden het toepasselijke recht en bijgevolg deze uitvoeringsvoorwaarden en wijzen van tenietgaan immers kunnen verschillen naargelang er al dan niet sprake is van subrogatie.

    31

    Bovendien zou een dergelijke uitlegging van artikel 19 van verordening nr. 864/2007 ook indruisen tegen de doelstelling om een redelijk evenwicht tussen de betrokken belangen te garanderen, alsmede, zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt, tegen de essentie van het subrogatiemechanisme. Deze uitlegging zou immers tot gevolg hebben dat de veroorzaker van de schade, de schuldenaar, wegens het feit dat hij niet door de benadeelde, de schuldeiser, maar door een gesubrogeerde derde voor de rechter wordt gedaagd, in een andere – in voorkomend geval minder gunstige – situatie wordt geplaatst dan die waarin hij zich zou hebben bevonden indien die schuldeiser zijn rechten persoonlijk en rechtstreeks tegen hem had uitgeoefend. Aangezien subrogatie in beginsel alleen tot doel heeft de gesubrogeerde derde in staat te stellen de rechten van de schuldeiser uit te oefenen, mag de toepassing van dit mechanisme geen invloed hebben op de rechtspositie van de schuldenaar. De schuldenaar moet immers jegens de gesubrogeerde derde alle verweermiddelen kunnen inroepen waarover hij tegen de benadeelde zou hebben beschikt, in het bijzonder die met betrekking tot de toepassing van de verjaringsregels.

    32

    Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, artikel 15, onder h), en artikel 19 van verordening nr. 864/2007 aldus moeten worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op de vordering die tegen de veroorzaker van schade wordt ingesteld door een derde die is gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde, en dat in het bijzonder de regels voor de verjaring van die vordering bepaalt, in beginsel het recht is van het land waar deze schade zich voordoet.

    Kosten

    33

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 4, lid 1, artikel 15, onder h), en artikel 19 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”)

     

    moeten aldus worden uitgelegd dat

     

    het recht dat van toepassing is op de vordering die tegen de veroorzaker van schade wordt ingesteld door een derde die is gesubrogeerd in de rechten van de benadeelde, en dat in het bijzonder de regels voor de verjaring van die vordering bepaalt, in beginsel het recht is van het land waar deze schade zich voordoet.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Portugees.

    Top