Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CC0307

    Conclusie van advocaat-generaal N. Emiliou van 20 april 2023.


    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:315

     CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    N. EMILIOU

    van 20 april 2023 ( 1 )

    Zaak C‑307/22

    FT

    tegen

    DW

    [verzoek van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – De artikelen 12, 15 en 23 – Recht van inzage van de betrokkene in persoonsgegevens die worden verwerkt – Recht om kosteloos een kopie van persoonsgegevens te ontvangen – Vergoeding van kosten – Medisch dossier van de patiënt – Gegevensverwerkende arts”

    I. Inleiding

    1.

    De artikelen 12 en 15 van verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (hierna: „AVG”) ( 2 ) verlenen een betrokkene uitgebreide rechten van inzage in persoonsgegevens die worden verwerkt. Op grond van deze bepalingen moet de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene onder meer kosteloos een kopie van die gegevens verstrekken.

    2.

    Mag de betrokkene overeenkomstig de bepalingen van de AVG om inzage in zijn persoonsgegevens verzoeken voor andere doeleinden dan die welke verband houden met gegevensbescherming? Mag een lidstaat het recht om een kopie van de gegevens te verkrijgen beperken door de betrokkene in sommige specifieke gevallen ertoe te verplichten de kosten te betalen die de verwerkingsverantwoordelijke voor het produceren van de kopieën heeft gemaakt? Dient de verwerkingsverantwoordelijke kopieën te verstrekken van alle documenten die persoonsgegevens bevatten of mag hij de door de betrokkene gevraagde gegevens zelf samenstellen?

    3.

    Dit zijn in wezen de vragen die aan de orde zijn in het verzoek van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) om een prejudiciële beslissing in een zaak betreffende het vermogen van een patiënt om kosteloos een kopie te verkrijgen van documenten die in zijn medische dossier zijn opgenomen.

    II. Toepasselijke bepalingen

    A.   Unierecht

    4.

    De overwegingen 4, 13 en 63 van de AVG luiden als volgt:

    „(4)

    […] Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, maar moet […] conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen. Deze verordening eerbiedigt alle grondrechten alsook de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest zoals dat in de Verdragen is verankerd, met name […] de vrijheid van ondernemerschap […].

    (13)

    [D]e instellingen, organen en instanties van de Unie, en de lidstaten […] [worden] aangemoedigd om bij de toepassing van deze verordening de specifieke behoeften van de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in aanmerking te nemen. […]

    (63)

    Een betrokkene moet het recht hebben om de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld, in te zien, en om dat recht eenvoudig en met redelijke tussenpozen uit te oefenen, zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. Dit houdt ook in dat betrokkenen het recht dienen te hebben op inzage in hun persoonsgegevens betreffende hun gezondheid, zoals de gegevens in hun medisch dossier, dat informatie bevat over bijvoorbeeld diagnosen, onderzoeksresultaten, beoordelingen door behandelende artsen en verrichte behandelingen of ingrepen. Elke betrokkene dient dan ook het recht te hebben, te weten en te worden meegedeeld voor welke doeleinden de persoonsgegevens worden verwerkt, indien mogelijk hoe lang zij worden bewaard, wie de persoonsgegevens ontvangt, welke logica er ten grondslag ligt aan een eventuele automatische verwerking van de persoonsgegevens […]. Dat recht mag geen afbreuk doen aan de rechten of vrijheden van anderen, […].”

    5.

    Artikel 12 AVG, met het opschrift „Transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene”, bepaalt:

    „1.   De verwerkingsverantwoordelijke neemt passende maatregelen opdat de betrokkene de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie en de in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 bedoelde communicatie in verband met de verwerking in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt, […].

    2.   De verwerkingsverantwoordelijke faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 15 tot en met 22. […]

    3.   De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. […]

    […]

    5.   Het verstrekken van de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie, en het verstrekken van de communicatie en het treffen van de maatregelen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 geschieden kosteloos. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag de verwerkingsverantwoordelijke ofwel:

    a)

    een redelijke vergoeding aanrekenen in het licht van de administratieve kosten waarmee het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen gepaard gaan; ofwel

    b)

    weigeren gevolg te geven aan het verzoek.

    Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke om de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek aan te tonen.

    […]”

    6.

    Artikel 15 AVG, met het opschrift „Recht van inzage van de betrokkene”, is als volgt geformuleerd:

    „1.   De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:

    […]

    3.   De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. […]

    4.   Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.”

    7.

    In artikel 23, lid 1, AVG, betreffende de „Beperkingen”, wordt het volgende bepaald:

    „1.   De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 […] worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:

    […]

    e)

    andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name […] volksgezondheid […];

    […]

    i)

    de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;

    […]”

    B.   Nationaal recht

    8.

    § 630f, met het opschrift „Documentatie van de behandeling”, van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”) bepaalt:

    „(1)   De behandelaar is voor documentatiedoeleinden verplicht om in rechtstreekse temporele samenhang met de behandeling een patiëntendossier op papier of in elektronische vorm bij te houden. […]

    (2)   De behandelaar dient alle uit medisch opzicht voor de huidige en toekomstige behandeling belangrijke maatregelen en de resultaten daarvan te noteren in het patiëntendossier, met name de anamnese, diagnoses, onderzoeken, onderzoeksresultaten, bevindingen, therapieën en de effecten daarvan, ingrepen en de effecten daarvan, toestemmingen en toelichtingen. Brieven van een arts moeten worden opgenomen in het patiëntendossier.

    […]”

    9.

    § 630g BGB, met het opschrift „Inzage in het patiëntendossier” bepaalt:

    „(1)   Op verzoek van de patiënt moet hem onverwijld inzage worden verleend in het hem betreffende volledige patiëntendossier, tenzij ernstige therapeutische redenen of andere belangrijke rechten van derden daaraan in de weg staan. […]

    (2)   De patiënt kan ook verzoeken om elektronische afschriften van het patiëntendossier. Hij moet de kosten van de behandelaar vergoeden.

    […]”

    III. Feiten, procedure en prejudiciële vragen

    10.

    DW (verzoeker in het hoofdgeding) heeft bij FT (verweerster in het hoofdgeding) een tandheelkundige behandeling ondergaan. Omdat hij vermoedde dat de behandeling ondeugdelijk was, heeft DW FT verzocht om hem kosteloos een kopie te verstrekken van het gehele hem betreffende medische dossier dat FT onder zich had. FT heeft zich op het standpunt gesteld dat zij enkel een kopie van het medische dossier hoefde te verstrekken indien de patiënt haar de kosten zou vergoeden.

    11.

    DW heeft een procedure tegen FT aanhangig gemaakt bij het Amtsgericht (rechter in eerste aanleg, Duitsland), dat zijn vordering heeft toegewezen. FT heeft bij het Landgericht (rechter in tweede aanleg, Duitsland) hoger beroep ingesteld, dat is verworpen op de grond dat de rechten van DW uit hoofde van artikel 15 AVG niet waren vervallen omdat zijn verzoek om inzage tot doel had na te gaan of hij aanspraken op grond van medische aansprakelijkheid kon doen gelden.

    12.

    In haar cassatieberoep bij het Bundesgerichtshof heeft FT verzocht om vernietiging van de uitspraak van het Landgericht en afwijzing van de vordering van DW. Volgens het Bundesgerichtshof hangt het slagen van het cassatieberoep af van het antwoord op de vraag of de rechter in hoger beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de vordering – zoals die door DW is ingesteld – overeenkomstig de bepalingen van de AVG gegrond is.

    13.

    Het Bundesgerichtshof wijst erop dat FT krachtens de bepalingen van nationaal recht niet verplicht is om DW kosteloos kopieën van het hem betreffende medische dossier te verstrekken. Een recht op kosteloze verstrekking kan voor DW echter – zoals het Landgericht heeft opgemerkt – rechtstreeks voortvloeien uit artikel 15, lid 3, juncto artikel 12, lid 5, AVG. Aangezien het Bundesgerichtshof twijfelt over de juiste uitlegging van deze bepalingen, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en de volgende vragen aan het Hof van Justitie voorgelegd:

    „1)

    Moet artikel 15, lid 3, eerste volzin, juncto artikel 12, lid 5, [AVG] aldus worden uitgelegd dat de verwerkingsverantwoordelijke (in casu: de behandelende arts) niet verplicht is om de betrokkene (in casu: de patiënt) kosteloos een eerste kopie te verstrekken van diens door de verwerkingsverantwoordelijke verwerkte persoonsgegevens, wanneer de betrokkene de kopie niet opvraagt voor de in de eerste volzin van overweging 63 van de AVG genoemde doeleinden om zich op de hoogte te kunnen stellen van de verwerking van zijn persoonsgegevens en de rechtmatigheid daarvan te kunnen controleren, maar voor een ander doel (in casu: de beoordeling van het bestaan van aanspraken op grond van medische aansprakelijkheid), dat geen verband houdt met gegevensbescherming, maar legitiem is?

    2)

    a)

    Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord: komt overeenkomstig artikel 23, lid 1, onder i), AVG ook een vóór de inwerkingtreding van de AVG vastgestelde nationale bepaling van een lidstaat in aanmerking als beperking van het uit artikel 15, lid 3, eerste volzin, juncto artikel 12, lid 5, AVG voortvloeiende recht op kosteloze verstrekking van een kopie van persoonsgegevens die door de verwerkingsverantwoordelijke zijn verwerkt?

    b)

    Indien de tweede prejudiciële vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 23, lid 1, onder i), AVG aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde rechten en vrijheden van anderen zich mede uitstrekken tot hun belang bij de vergoeding van de kosten die verbonden zijn aan de verstrekking van een kopie van gegevens krachtens artikel 15, lid 3, eerste volzin, AVG en van andere kosten ingevolge de verstrekking van de kopie?

    c)

    Indien de tweede prejudiciële vraag, onder b), bevestigend wordt beantwoord: komt een nationale regeling die ten aanzien van de relatie tussen arts en patiënt bepaalt dat een arts die een kopie van de persoonsgegevens van een patiënt uit diens patiëntendossier aan deze laatste verstrekt, steeds en ongeacht de specifieke omstandigheden van het geval recht heeft op vergoeding van zijn kosten door de patiënt, overeenkomstig artikel 23, lid 1, onder i), AVG in aanmerking als beperking van de uit artikel 15, lid 3, eerste volzin, juncto artikel 12, lid 5, AVG voortvloeiende verplichtingen en rechten?

    3)

    Indien de eerste prejudiciële vraag en de tweede prejudiciële vraag onder a), b) of c), ontkennend worden beantwoord: omvat het recht uit hoofde van artikel 15, lid 3, eerste volzin, AVG in de relatie tussen arts en patiënt een recht op verstrekking van kopieën van alle onderdelen van het patiëntendossier die persoonsgegevens van de patiënt bevatten of ziet het alleen op de verstrekking van een kopie van de persoonsgegevens van de patiënt als zodanig, waarbij het aan de gegevensverwerkende arts wordt overgelaten hoe hij de gegevens van de betrokken patiënt samenstelt?”

    14.

    In de onderhavige procedure hebben de Letse regering en de Europese Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend.

    IV. Analyse

    A.   Eerste vraag: inzage in persoonsgegevens voor doeleinden die geen verband houden met gegevensbescherming

    15.

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of artikel 12, lid 5, en artikel 15, lid 3, AVG aldus moeten worden uitgelegd dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om de betrokkene kosteloos een kopie van diens persoonsgegevens te verstrekken wanneer de betrokkene de kopie niet opvraagt voor de in de eerste volzin van overweging 63 van de AVG genoemde doeleinden (zodat hij zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren), maar voor een ander doel, zoals de beoordeling van het bestaan van aanspraken op grond van medische aansprakelijkheid.

    16.

    In wezen betreft het hier de vraag of de betrokkene het recht heeft om overeenkomstig de bepalingen van de AVG een kopie van zijn persoonsgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke te ontvangen, wanneer hij zijn verzoek doet teneinde doelen na te streven die legitiem zijn, maar geen verband houden met gegevensbescherming.

    17.

    Mijns inziens hangt het recht van inzage dat de AVG aan betrokkenen verleent niet af van hun voornemen om de betrokken gegevens te gebruiken voor doeleinden die verband houden met gegevensbescherming, zoals die welke in overweging 63 ervan worden vermeld. Dit standpunt vindt steun in een tekstuele, contextuele en systematische lezing van de betrokken bepalingen van de AVG.

    18.

    Allereerst kan een dergelijke beperking niet worden afgeleid uit de bewoordingen van artikel 12 of artikel 15 AVG. Deze twee bepalingen – die als het ware elkaars „spiegelbeeld” vormen – bevatten voor de verwerkingsverantwoordelijke de verplichting om inzage te verlenen in de persoonsgegevens die worden verwerkt en voor de betrokkene het recht om te verzoeken tot inzage in die persoonsgegevens. ( 3 ) Geen van beide bepalingen verplicht de betrokkene om zijn verzoek tot inzage te motiveren of biedt de verwerkingsverantwoordelijke de bevoegdheid om naar die motivering te vragen en deze te beoordelen.

    19.

    Krachtens artikel 12 AVG „neemt [de verwerkingsverantwoordelijke] passende maatregelen opdat de betrokkene de […] informatie en de […] communicatie [in kwestie] […] ontvangt”, en „faciliteert [de verwerkingsverantwoordelijke] de uitoefening van de rechten van de betrokkene”. ( 4 ) De bepalingen van artikel 12 betreffen in feite met name de wijze waarop en de termijn waarbinnen de verwerkingsverantwoordelijke onder meer inzage dient te verlenen. ( 5 ) De enige uitzonderingen op de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om onverwijld gevolg te geven aan een verzoek, bestaan wanneer hij: i) bij gerede twijfel over de identiteit van de betrokkene om aanvullende informatie vraagt ( 6 ); en ii) een redelijke vergoeding aanrekent of weigert gevolg te geven aan een verzoek dat kennelijk ongegrond of buitensporig is ( 7 ).

    20.

    Artikel 15 AVG is ook in zeer ruime bewoordingen geformuleerd, waarbij aan de betrokkene uitgebreide vormen van inzage worden verleend: om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om gedetailleerde informatie in dat verband te ontvangen ( 8 ); en om een kopie te verkrijgen van de persoonsgegevens die worden verwerkt ( 9 ). Aan de uitoefening door de betrokkene van zijn recht van inzage uit hoofde van artikel 15 AVG wordt geen uitdrukkelijke voorwaarde of grens gesteld.

    21.

    Dat ligt anders voor andere bepalingen van de verordening, die andere rechten van betrokkenen betreffen. Zo voorziet artikel 17, lid 3, AVG in de situaties waarin het recht op vergetelheid, vastgelegd in de leden 1 en 2 van dat artikel, „niet van toepassing [is]”. Artikel 20 AVG, betreffende het recht op overdraagbaarheid van gegevens, is op vergelijkbare wijze opgebouwd, waarbij in lid 3 van die bepaling in uitzonderingen is voorzien. Daarnaast stelt artikel 21, lid 6, AVG de voorwaarden waaronder de betrokkene in sommige specifieke omstandigheden het recht heeft om zijn recht van bezwaar, zoals neergelegd in lid 1 van dat artikel, uit te oefenen.

    22.

    Tegen deze achtergrond kan overweging 63 naar mijn idee niet aldus gelezen worden dat daarbij een voorwaarde voor of een beperking van de uitoefening van het recht van inzage van artikel 15 AVG wordt ingevoerd, waarvan in de bewoordingen van die bepaling (of van de „tweelingbepaling”, artikel 12 AVG) geen spoor te bekennen is.

    23.

    Mijns inziens is overweging 63 veeleer bedoeld om, binnen het stelsel van de AVG, het belang van het recht van inzage te benadrukken. Dat recht is in feite instrumenteel en onontbeerlijk voor de effectieve uitoefening van vele andere door de AVG aan betrokkenen verleende rechten. ( 10 ) Natuurlijke personen kunnen nauwelijks „controle over hun eigen persoonsgegevens” hebben – zoals in overweging 7 van de AVG uitdrukkelijk wordt vermeld – tenzij zij op de hoogte zijn van het „indien, wat en waarom” van gegevensverwerking. Dit zou kunnen verklaren waarom in overweging 63 wordt vermeld dat de betrokkene recht van inzage moet hebben, „zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren”. ( 11 ) De bewoordingen van overweging 63 zijn misschien onduidelijk, maar volgens mij volgt daaruit niet dat het recht van inzage enkel wordt verleend voor de daarin genoemde doeleinden.

    24.

    Een dergelijke voorwaarde zou – zo merk ik terloops op – voor de verwerkingsverantwoordelijke dikwijls onmogelijk zijn om te controleren en voor de betrokkene dus eenvoudig om te ontwijken, aangezien zij zou afhangen van het subjectieve voornemen van de persoon in kwestie. ( 12 )

    25.

    Daarnaast ben ik het met de verwijzende rechter eens dat een andere uitlegging van artikel 15 AVG niet kan worden afgeleid uit punt 44 van het arrest YS e.a. ( 13 ) Daarin heeft het Hof – onder verwijzing naar de bepalingen van richtlijn 95/46/EG ( 14 ), de voorloper van de AVG – overwogen dat, „[z]oals blijkt uit […] de considerans van deze richtlijn, de betrokkene, teneinde de nodige controles te kunnen verrichten, […] over het recht [moet] beschikken om toegang te verkrijgen tot de hem betreffende gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen”. ( 15 )

    26.

    Aldus heeft het Hof in wezen niet meer gedaan dan de bewoordingen van overweging 41 van richtlijn 95/46 aanhalen, die vergelijkbaar waren aan die van overweging 63 van de AVG. Bovendien is in de zaak YS e.a. – zoals de verwijzende rechter terecht heeft opgemerkt – het Hof verzocht om het begrip „persoonsgegevens” te verduidelijken, teneinde de omvang van de inzage te bepalen. De onderhavige vraag doet een andere juridische kwestie rijzen – namelijk of het doel van de inzage gevolgen kan hebben voor de mogelijkheid om inzage te verkrijgen – waarvoor dat arrest mijns inziens geen nuttige richtsnoeren biedt.

    27.

    De in deze conclusie voorgestane uitlegging van artikel 15 AVG vindt ook steun in artikel 8, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), aangaande „De bescherming van persoonsgegevens”, op grond waarvan „[e]enieder recht van inzage [heeft] in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan”. ( 16 ) In het Handvest lijkt het recht van inzage te zijn geformuleerd als een zelfstandig recht, dat logischerwijs verband houdt met, maar geenszins noodzakelijkerwijs afhangt van, het vermogen of het voornemen van de rechthebbende om andere rechten (zoals het recht op rectificatie ( 17 )) uit te oefenen.

    28.

    Ten slotte voeg ik daaraan toe dat die uitlegging van artikel 15 AVG ook is voorgesteld door het Europees Comité voor gegevensbescherming in zijn „Guidelines 01/2022 on data subject rights – Right of access”. ( 18 ) Paragraaf 13 van die richtsnoeren luidt als volgt: „[D]e verwerkingsverantwoordelijke moet niet beoordelen ‚waarom’ de betrokkene om inzage verzoekt, maar enkel ‚wat’ de betrokkene wenst in te zien […] en of hij persoonsgegevens over die persoon houdt […]. [Z]o mag de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de inzage niet ontzeggen op de grond of het vermoeden dat de betrokkene de gevraagde gegevens zou kunnen gebruiken om zich in rechte te verdedigen tegen een ontslag of in een zakelijk geschil met de verwerkingsverantwoordelijke”.

    29.

    Interessant is dat het in die richtsnoeren gegeven voorbeeld grotendeels overeenkomt met de feiten van de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak. Het feit dat verzoeker in het hoofdgeding heeft verzocht om inzage in de in zijn medisch dossier opgenomen persoonsgegevens – een situatie waarop overweging 63 van de AVG specifiek ziet ( 19 ) – om te beoordelen of hij een zaak aanhangig kan maken op grond van een medische fout – een doel dat de verwijzende rechter terecht „legitiem” noemt ( 20 ) – geeft de verwerkingsverantwoordelijke dan ook niet de bevoegdheid om geen gevolg te verlenen aan het verzoek van de betrokkene.

    30.

    Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 12, lid 5, en artikel 15, lid 3, AVG aldus moeten worden uitgelegd dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om de betrokkene een kopie van diens persoonsgegevens te verstrekken, zelfs wanneer de betrokkene de kopie niet opvraagt voor de in overweging 63 van de AVG genoemde doeleinden, maar voor een ander doel, dat geen verband houdt met gegevensbescherming.

    B.   Tweede vraag: kosteloze verkrijging van kopieën

    31.

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof in wezen te vernemen of artikel 23, lid 1, AVG een vóór de inwerkingtreding van de AVG vastgestelde nationale regeling toestaat die het recht van de betrokkene op kosteloze verstrekking van een kopie van de door de verwerkingsverantwoordelijke verwerkte persoonsgegevens beperkt doordat de betrokkene ertoe wordt verplicht de kosten te dekken die de verwerkingsverantwoordelijke in dat verband heeft gemaakt.

    1. Beginsel en uitzondering

    32.

    Om te beginnen dient te worden benadrukt dat het geen twijfel lijdt dat de betrokkene volgens de regels van de AVG in beginsel het recht heeft om kosteloos van de verwerkingsverantwoordelijke een eerste kopie te verkrijgen van zijn gegevens die worden verwerkt. Dat volgt uitdrukkelijk uit artikel 12, lid 5, AVG, dat bepaalt dat het verstrekken van informatie krachtens onder meer artikel 15 ervan „kosteloos geschied[t]” en dat de verwerkingsverantwoordelijke enkel voor verzoeken die „kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter”„een redelijke vergoeding [mag] aanrekenen in het licht van de administratieve kosten waarmee het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen gepaard gaan”.

    33.

    Dat volgt, zij het impliciet, ook uit artikel 15, lid 3, AVG, op grond waarvan de verwerkingsverantwoordelijke, „[i]ndien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, […] op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding [kan] aanrekenen”. ( 21 ) Dit betekent vanzelfsprekend dat er voor de eerste door de betrokkene gevraagde kopie geen vergoeding kan worden aangerekend.

    34.

    Evenwel kan volgens artikel 23, lid 1, AVG door middel van Unierechtelijke bepalingen of bepalingen van nationaal recht „[d]e reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 […] worden beperkt […], op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van” een van de daarin genoemde doeleinden. Tot die doeleinden behoren de volksgezondheid, zoals genoemd onder e), en „de rechten en vrijheden van anderen”, zoals genoemd onder i).

    35.

    Nu ik dit punt heb benadrukt, ga ik in op de belangrijkste kwestie die uit de onderhavige vraag voortvloeit en die mijns inziens om een bevestigend antwoord vraagt.

    2. Vereisten van artikel 23, lid 1, AVG

    36.

    Ten eerste staat vast dat het recht van de betrokkene op inzage in zijn persoonsgegevens – zoals vastgelegd in artikel 15 AVG – een van de rechten is die binnen de werkingssfeer van artikel 23, lid 1, AVG valt en waarvan de reikwijdte bijgevolg door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen kan worden beperkt. ( 22 )

    37.

    Ten tweede zou het de lidstaten, indien zij in het algemeen de reikwijdte van het recht van inzage kunnen beperken, bijvoorbeeld door dat recht in bepaalde situaties of met betrekking tot bepaalde gegevens uit te sluiten, ook moeten worden toegestaan om – in overeenstemming met het adagium a maiore ad minus ( 23 ) – een relatief kleine beperking van de uitoefening ervan in te voeren. In feite wordt slechts één vorm van inzage beperkt (het recht om een kopie van de gegevens te verkrijgen), en enkel door inzage afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de betrokkene de door de verwerkingsverantwoordelijke gemaakte kosten betaalt.

    38.

    Ten derde wordt in een beperking als die welke aan de orde is – die bij burgerlijk wetboek of gelijkwaardig juridisch instrument uitdrukkelijk is ingevoerd – „bij wetgevingsmaatregel” voorzien, zoals uit hoofde van artikel 23, lid 1, AVG vereist is. In dat vereiste weerklinkt de voorwaarde van artikel 52, lid 1, van het Handvest, op grond waarvan beperkingen van grondrechten „bij wet worden gesteld”.

    39.

    Daaraan voeg ik toe dat het feit dat de betrokken nationale regeling van vóór de inwerkingtreding van de AVG dateert naar mijn idee niet van belang is om te bepalen of die regeling aan de voorwaarden van artikel 23, lid 1, AVG voldoet. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, vereist noch die bepaling, noch, wat dat betreft, een andere bepaling van de AVG dat de beperkende maatregelen van de Unie of van de lidstaten worden opgenomen in ad-hocwetgevingsinstrumenten, a fortiori instrumenten die na de inwerkingtreding van de AVG zijn vastgesteld. Bijgevolg is het de lidstaten toegestaan om beperkingen die aan de vereisten van artikel 23, lid 1, AVG voldoen, zowel te behouden als in te voeren. Dit standpunt wordt bevestigd wanneer de verschillende taalversies van die bepaling met elkaar worden vergeleken. ( 24 )

    40.

    Ten vierde ben ik vanwege de relatieve onbeduidendheid van de in punt 37 hierboven genoemde beperking van mening dat een nationale wettelijke regeling zoals die welke aan de orde is duidelijk de „wezenlijke inhoud” van dat recht niet aantast (een ander vereiste van zowel artikel 23, lid 1, AVG als artikel 52, lid 1, van het Handvest). Die wettelijke regeling onthoudt individuele personen niet de harde kern van hun recht op gegevensbescherming. Het is onder meer zelfs moeilijk om zich situaties voor te stellen – die door de betrokken nationale wettelijke regeling worden beheerst – waarin het bedrag van de kosten zo hoog is dat de verplichting van de betrokkene om die kosten te dragen er in de prakrijk op zou neerkomen dat hem inzage in zijn gegevens wordt ontzegd.

    41.

    Ten vijfde streeft een nationale regeling zoals die welke aan de orde is mijns inziens doelen na die uit hoofde van artikel 23, lid 1, AVG toelaatbaar zijn en, in ruimere zin, krachtens het Unierecht legitiem zijn.

    42.

    Behoudens verificatie door de verwijzende rechter heb ik begrepen dat de betrokken nationale wettelijke regeling tot doel heeft onnodige of lichtzinnige verzoeken om kopieën te ontmoedigen, teneinde i) de economische belangen van artsen, die dikwijls alleen of in kleine teams werken, te beschermen, en ii) er aldus voor te zorgen dat artsen in de uitoefening van hun professionele werkzaamheden (het grootste gedeelte van) hun tijd veeleer aan hun medische kerntaken besteden dan aan het verrichten van vermijdbare administratieve werkzaamheden.

    43.

    Het tweede doel is gericht op de bescherming van de volksgezondheid. Artikel 23, lid 1, onder e), ziet uitdrukkelijk op beperkingen die noodzakelijk zijn ter waarborging van „belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat”, zoals de „volksgezondheid”. Dat is in overeenstemming met artikel 35 van het Handvest, met het opschrift „De gezondheidszorg”, dat bepaalt dat „[e]enieder recht [heeft] op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging onder de door de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden. Bij de bepaling en de uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie wordt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid verzekerd.” ( 25 )

    44.

    Het eerste doel is weliswaar erop gericht om een (particulier) belang van bepaalde personen te beschermen – te weten de artsen die in de situatie die hier aan de orde is als verwerkingsverantwoordelijken optreden – en is economisch van aard, maar geen van die beide aspecten betekent dat een beperking van het recht van inzage principieel onaanvaardbaar is.

    45.

    Artikel 23, lid 1, onder i), AVG staat immers beperkingen toe die noodzakelijk zijn ter waarborging van „de rechten en vrijheden van anderen”. Interessant is dat deze woorden ook gebezigd worden in artikel 15, lid 4, en in overweging 63 van de AVG, waarin, juist met betrekking tot het recht om een kopie te verkrijgen van de gegevens die worden verwerkt, wordt bepaald dat dit recht geen „afbreuk [mag] doen aan de rechten en vrijheden van anderen”.

    46.

    Om te beginnen wijs ik erop dat artikel 15, lid 4, artikel 23, lid 1, onder i), en overweging 63 van de AVG verwijzen naar „rechten en vrijheden van anderen” ( 26 ) en niet – zoals andere bepalingen van de verordening – „van derden” ( 27 ). Dit betekent logischerwijs ook dat beperkingen die noodzakelijk zijn ter bescherming van bepaalde rechten van de verwerkingsverantwoordelijke uit hoofde van die bepaling aanvaardbaar kunnen zijn. ( 28 )

    47.

    Vervolgens betekent het feit dat een van de door de betrokken nationale regeling beschermde belangen economisch van aard is, op zich niet dat daardoor geen beperkingen uit hoofde van artikel 23, lid 1, AVG kunnen worden gerechtvaardigd. Overweging 4 van de AVG is zeer duidelijk: „Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, [en moet] conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen. Deze verordening eerbiedigt alle grondrechten alsook de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest zoals dat in de Verdragen is verankerd, met name de […] vrijheid van ondernemerschap […].” ( 29 )

    48.

    In dat verband zij eraan herinnerd dat titel II van het Handvest („Vrijheden”) diverse rechten van economische aard omvat: afgezien van de reeds genoemde vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 ervan), zijn daarin ook de „vrijheid van beroep en het recht te werken” (artikel 15 ervan) en het recht op eigendom (artikel 17 ervan) opgenomen. Grondrechten van economische aard kunnen in vergelijking met andere (burgerlijke, maatschappelijke of politieke) rechten niet als „kinderen van een mindere god” worden beschouwd. Bekendheid met de geschriften van Ludwig von Mises ( 30 ) is geen vereiste om te beseffen dat al die rechten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: er kan enkel gezamenlijk gebruik van worden gemaakt; zouden de economische rechten buiten beschouwing worden gelaten, dan zou dit onvermijdelijk afbreuk doen aan het vermogen van individuen om hun burgerlijke, maatschappelijke en politieke rechten ten volle te benutten, en vice versa.

    49.

    Verder moedigt overweging 13 van de AVG, zoals de verwijzende rechter heeft benadrukt, de lidstaten ertoe aan om „bij de toepassing van [de verordening] de specifieke behoeften van de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in aanmerking te nemen”. Het is de lidstaten dus toegestaan om acht te slaan op de specifieke eigenschappen van ondernemingen van beperkte omvang en van zelfstandige professionals, zoals dikwijls bij artsen het geval is.

    50.

    Bijgevolg heb ik er geen moeite mee om te concluderen dat artikel 23, lid 1, AVG niet enkel beperkingen ter bescherming van de volksgezondheid toelaat, maar ook beperkingen die tot doel hebben om bepaalde economische grondrechten van natuurlijke personen te beschermen ( 31 ), waaronder die van verwerkingsverantwoordelijken.

    51.

    Ten slotte is een nationale regeling die het recht van inzage in persoonsgegevens beperkt, echter enkel toelaatbaar uit hoofde van artikel 23, lid 1, AVG indien ze kan worden beschouwd als „een noodzakelijke en evenredige maatregel” ter waarborging van een algemeen belang dat daarin wordt genoemd. Deze bepaling vereist dus – in overeenstemming met een gevestigd beginsel – dat de te rechtvaardigen beperking de „evenredigheidstoets” doorstaat.

    3. Evenredigheid van de nationale regeling

    52.

    Om de evenredigheid van de beperking te beoordelen, moet er naar drie cumulatieve vereisten gekeken worden: de maatregel moet geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen („geschiktheid”) en mag niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken („noodzakelijkheid”). Bovendien moet de nationale maatregel „stricto sensu evenredig” zijn, in die zin dat hij een billijk evenwicht moet vormen tussen de betrokken belangen (te weten het door de staat met de betrokken maatregel nagestreefde belang en de belangen van de benadeelden). ( 32 )

    53.

    Mijns inziens kan de beoordeling van de vraag of specifieke nationale maatregelen die afwijken van algemene regels van Unierecht, aan het evenredigheidsbeginsel voldoen, vaak het beste aan de nationale rechter worden overgelaten. Om de verwijzende rechter echter bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding van nut te zijn, reik ik de volgende overwegingen aan.

    54.

    Om te beginnen is een nationale regeling zoals die welke aan de orde is, mijns inziens in beginsel geschikt om de door de nationale wetgever nagestreefde doelen te verwezenlijken, in die zin dat zij een betekenisvolle bijdrage tot de verwezenlijking ervan lijkt te kunnen leveren. Het vereiste dat de betrokkene de administratieve kosten betaalt die verbonden zijn aan het maken van de opgevraagde kopieën kan hem zelfs daadwerkelijk ontmoedigen om onnodige of lichtzinnige verzoeken tot inzage te doen. Dit betekent dat artsen dan waarschijnlijk minder tijd en middelen hoeven te besteden aan vermijdbare administratieve werkzaamheden.

    55.

    Daarnaast zijn de vragen of een nationale regeling zoals die welke aan de orde is, verder gaat dan nodig is om haar doelen te verwezenlijken en/of geen billijk evenwicht tussen de betrokken belangen vormt, mijns inziens niet zo eenvoudig en dus vergen zij een diepgaandere beoordeling van de verwijzende rechter.

    56.

    In dat verband benadruk ik wederom ( 33 ) de relatieve onbeduidendheid van de betreffende beperking. Terwijl artikel 15 AVG diverse vormen van inzage aan betrokkenen verleent, beperkt de betrokken nationale regeling slechts één van die vormen (het recht om een kopie van de gegevens te verkrijgen), en enkel door inzage afhankelijk te stellen van betaling door de betrokkene van de ter zake door de verwerkingsverantwoordelijke gemaakte kosten.

    57.

    Niettemin heeft de Commissie enige twijfel geuit aangaande de noodzakelijkheid van de betrokken nationale regeling, waarbij zij erop heeft gewezen dat deze van toepassing is op alle verzoeken tot inzage in medische dossiers, ongeacht de professionele hoedanigheid en het soort werkzaamheid van de betrokken arts: hij kan als zelfstandige, alleen of in praktijken met meerdere artsen, of als werknemer werken, bijvoorbeeld in een openbaar ziekenhuis of in een grote privékliniek.

    58.

    Ik moet bekennen dat bepaalde argumenten van de Commissie enige kracht hebben. Niet alle situaties die het voorwerp van de betrokken nationale regeling vormen, zijn namelijk misschien geheel vergelijkbaar voor de toepassing van artikel 23, lid 1, onder e) en i), AVG. Zo hebben grote medische praktijken, ziekenhuizen en privéklinieken normaal gesproken toegewijde medewerkers en specifieke apparatuur om alle administratieve taken uit te voeren die verbonden zijn aan de verrichting van medische diensten. Het ligt dan ook niet voor de hand dat ook in die gevallen een nationale regeling zoals die welke aan de orde is ertoe leidt dat artsen geen onnodige kosten meer hoeven te dragen of hun waardevolle tijd niet meer hoeven te besteden aan het uitvoeren van vermijdbaar kantoorwerk.

    59.

    Daarnaast kunnen artsen die hun tarieven naar believen mogen bepalen, anders dan artsen die openbare tarieven moeten toepassen, de extra kosten, indien zij dat passend achten, via een tariefsverhoging verhalen, waarmee zij die kosten over al hun patiënten „spreiden”. Bijgevolg hebben sommige artsen mogelijk behoefte aan een hoger niveau van „wettelijke bescherming” dan anderen.

    60.

    Daarentegen twijfel ik echter aan de praktische haalbaarheid dan wel redelijkheid en billijkheid van een regel die een arts en, in het verlengde daarvan, zijn patiënten anders zou behandelen afhankelijk van het feit of die arts bijvoorbeeld a) als zelfstandige of als werknemer werkt; b) – om de woorden van overweging 13 van de AVG te gebruiken – in „kleine, middelgrote en micro-ondernemingen” of voor grote ziekenhuizen en klinieken werkt, en/of c) gebonden is aan openbare tarieven of zijn tarieven vrijelijk kan bepalen.

    61.

    Het is niet eenvoudig om tot de juiste criteria te komen om een onderscheid te maken tussen de situaties waarin de patiënt de kosten moet dragen en die waarin de arts de kosten moet dragen, teneinde de door de nationale wetgever gestelde doelen optimaal te verwezenlijken. Belangrijker nog, met een dergelijke differentiatie zou een zekere complexiteit worden ingevoerd (en mogelijk een bron van verwarring) ten aanzien van situaties die vanwege de doorgaans zeer geringe geldsom waarover het gaat, vermoedelijk gemakkelijker worden geregeld door een duidelijke regel die automatisch toepassing vindt.

    62.

    Zoals het Hof heeft geoordeeld, kan aan de lidstaten niet de mogelijkheid worden ontzegd om in het algemeen belang doelen te verwezenlijken middels de invoering van regels die gemakkelijk kunnen worden toegepast en gecontroleerd. ( 34 ) Meer in het algemeen kan van de lidstaten, zoals ik in een recente conclusie heb opgemerkt, niet worden verlangd dat zij – omwille van de evenredigheid – alternatieve maatregelen treffen waarvan de haalbaarheid of doeltreffendheid onzeker is of die voor de betrokken lidstaat tot een onaanvaardbare (organisatorische of financiële) belasting zouden leiden. ( 35 )

    63.

    Ten slotte kan niet worden uitgesloten dat er een perverse stimulans uitgaat van een regel met een beperktere werkingssfeer dan die van de hier aan de orde zijnde regel: alsdan zouden patiënten ertoe worden aangemoedigd om veeleer naar grotere klinieken te gaan (die kosteloos kopieën van medische dossiers verstrekken) dan naar kleinere medische praktijken (die een extra betaling voor die kopieën vragen).

    64.

    Tevens kan inderdaad de algehele billijkheid of, met andere woorden, redelijkheid van alternatieve regels in twijfel worden getrokken. Zo kan een op maat gemaakte regel die enkel onafhankelijke artsen en kleine praktijken voor dergelijke kosten vrijwaart, vanuit het oogpunt van de arts redelijk lijken: hij beschermt immers de „zwakste” professionals. Indien diezelfde maatregel echter vanuit het oogpunt van de patiënt wordt beoordeeld, ziet hij er misschien anders uit. De regel zou ten goede komen van patiënten die wensen gebruik te maken van de gezondheidszorg in grote ziekenhuizen en klinieken, met name die waar de artsen hun tarieven naar believen mogen bepalen. Dat zou zo zijn ondanks dat i) die patiënten vaak kapitaalkrachtiger zijn dan patiënten die naar een lokale, zelfstandige arts gaan, en (ii) de voor een kopie van hun medische dossier gemaakte kosten waarschijnlijk een zeer klein (mogelijk verwaarloosbaar) gedeelte van de algehele kosten vormen die zij voor de medische diensten dragen, anders dan patiënten die wensen gebruik te maken van de gezondheidszorg in het kader van het nationale zorgsysteem (gewoonlijk kosteloos, of tegen een nominale vergoeding). Er kan dus gesteld worden dat de bescherming van de „zwakste professionals” ten koste zou gaan van de „zwakste consumenten”.

    65.

    Tegen deze achtergrond ben ik er, anders dan de Commissie, nog niet van overtuigd dat de „one size fits all”-aanpak van de Duitse wetgever verder gaat dan wat nodig is om de door de betrokken nationale regeling nagestreefde doelen te verwezenlijken. Mijns inziens is er geen alternatieve maatregel die ter zake van het recht op gegevensbescherming van natuurlijke personen minder beperkend maar even doeltreffend is ter waarborging van de belangen die de betrokken nationale regeling beoogt te beschermen.

    66.

    Evenmin ontwaar ik enig aspect dat suggereert dat de Duitse wetgever niet het juiste evenwicht tussen de diverse betrokken belangen heeft gecreëerd.

    67.

    Weliswaar lijkt het erop dat het evenwicht tussen de diverse betrokken belangen met betrekking tot de verstrekking van kopieën van persoonsgegevens door de Uniewetgever tot stand is gebracht: de verwerkingsverantwoordelijke moet de eerste kopie kosteloos verstrekken en kan enkel voor buitensporige en/of bijkomende kopieën om betaling van een vergoeding verzoeken. Voor een dergelijke beperkte lezing lenen de ruime bewoordingen van artikel 23, lid 1, en overweging 13 van de AVG zich echter niet. Overweging 63, die specifiek verwijst naar het recht van betrokkenen op inzage in hun persoonsgegevens betreffende „hun gezondheid”, bevat evenmin een specifieke verwijzing in dat verband.

    68.

    Belangrijker nog, er kan niet over het hoofd te worden gezien dat de Unie op het gebied van de bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid enkel over een ondersteunende bevoegdheid beschikt. ( 36 ) Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat het de taak van de lidstaten is om te bepalen welk niveau van bescherming zij wensen voor de volksgezondheid en op welke manier dit niveau moet worden bereikt. Aangezien dit niveau per lidstaat kan verschillen, beschikken de lidstaten over een beoordelingsmarge. ( 37 )

    69.

    Na de diverse in geding zijnde belangen te hebben afgewogen, heeft de Duitse wetgever besloten dat er, voor verzoeken van patiënten aan artsen om kopieën van medische dossiers, redenen waren om aan te nemen dat de betrokkene en niet de verwerkingsverantwoordelijke de gemaakte kosten diende te dragen. Ik denk dat dit een beleidsbeslissing is die, voor zover zij niet kennelijk irrationeel of onaannemelijk is, binnen de beoordelingsvrijheid van de lidstaat in kwestie valt. In ieder geval staat de toetsing van die keuze aan de verwijzende rechter en niet aan het Hof.

    70.

    Desalniettemin is er een aspect dat de verwijzende rechter mijns inziens behoort te controleren. In dergelijke, door de betrokken nationale regeling beheerste situaties is het mijns inziens noodzakelijk dat de kosten waarvoor een arts van de patiënt een vergoeding mag vragen, strikt beperkt worden tot de daadwerkelijke kosten voor het maken en verstrekken van de gevraagde kopieën. Dit betekent dat enkel die kosten teruggevorderd kunnen worden die verband houden met het materiaal (zoals papier, toner van printers of kopieermachines, en/of usb-sticks) en de daartoe vereiste arbeid. Die kosten betreffen naar mijn idee niet mogelijkerwijs door de professionals gemaakte winst. ( 38 ) Gezien de huidige staat van digitalisering van documenten en archieven zou ik verbaasd zijn (en dus argwaan koesteren) indien het normaal daarvoor door artsen aangerekende bedrag veel meer zou bedragen dan wat luttele euro’s.

    71.

    Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de tweede prejudiciële vraag aldus te beantwoorden dat artikel 23, lid 1, AVG een nationale regeling toestaat op grond waarvan patiënten die om een kopie verzoeken van de in hun medische dossier opgenomen persoonsgegevens, de artsen voor de gemaakte kosten moeten vergoeden, mits deze beperking van het recht van inzage gelet op alle relevante omstandigheden noodzakelijk is voor en evenredig aan de doeleinden van bescherming van de volksgezondheid en de vrijheid van ondernemerschap van artsen. Met name staat het aan de nationale rechter om na te gaan of de kosten waarvoor een arts van de patiënt een vergoeding mag vragen, strikt beperkt blijven tot de daadwerkelijk in dat verband gemaakte kosten.

    C.   Derde vraag: begrip „kopie van de persoonsgegevens”

    72.

    Ten slotte wenst de verwijzende rechter met zijn derde vraag van het Hof te vernemen of de woorden „kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt” in artikel 15, lid 3, AVG in de relatie tussen arts en patiënt aldus moeten worden uitgelegd dat ze de betrokkene een algemeen recht verlenen om een volledige kopie te verkrijgen van de documenten die in zijn medische dossier zijn opgenomen.

    73.

    De hoofdkwestie die uit de onderhavige vraag voortvloeit, is – mijns inziens overtuigend – behandeld door advocaat-generaal Pitruzzella in zijn recente conclusie in de zaak F.F. ( 39 ).

    74.

    In die zaak stelde de verwijzende rechter het Hof vragen over de reikwijdte van het recht van inzage dat artikel 15 AVG aan betrokkenen verleent. Om deze kwestie te kunnen onderzoeken, ging advocaat-generaal Pitruzzella onder meer in op het begrip „kopie” in de zin van artikel 15, leden 3 en 4, AVG. Na een letterlijke, contextuele en teleologische uitlegging van de bepaling kwam hij tot de volgende conclusies, die van belang zijn voor de onderhavige zaak.

    75.

    Ten eerste moet het begrip „kopie” in artikel 15, leden 3 en 4, AVG opgevat worden als „een getrouwe reproductie in begrijpelijke vorm van de door de betrokkene gevraagde persoonsgegevens, in een gematerialiseerde en duurzame vorm, die de betrokkene in staat stelt het recht van inzage van de hem betreffende persoonsgegevens op een effectieve manier uit te oefenen, met volledige kennis van alle persoonsgegevens die worden verwerkt”. Daaraan voegde hij toe dat „de exacte vorm van de kopie per geval bepaald [wordt] op basis van de bijzonderheden ervan en met name van de aard van de persoonsgegevens waarvan om inzage wordt verzocht en van hetgeen de betrokkene nodig heeft”. ( 40 )

    76.

    Ten tweede geldt dat artikel 15, lid 3, AVG „aan de betrokkene geen algemeen recht verleent om een gedeeltelijke of volledige kopie te verkrijgen van het document dat de persoonsgegevens van de betrokkene bevat of, indien de persoonsgegevens worden verwerkt in een databank, van een uittreksel uit die databank”. Niettemin verduidelijkte hij ook dat „die bepaling […] niet uitsluit dat tekstdelen of hele documenten of databankuittreksels aan de betrokkene moeten worden verstrekt indien dit noodzakelijk is om te waarborgen dat de persoonsgegevens die worden verwerkt en waarvan om inzage wordt verzocht, volledig begrijpelijk zijn”. ( 41 )

    77.

    Omwille van de proceseconomie herhaal ik hier niet de redenen die hem ertoe hebben gebracht dat standpunt in te nemen. Het volstaat te verklaren dat ik het met zijn standpunten ter zake volledig eens ben. Per slot van rekening is de AVG niet een stukje regelgeving met betrekking tot inzage in documenten, maar met betrekking tot gegevensbescherming. Bijgevolg ligt de primaire focus ervan op het waarborgen van inzage in gegevens, niet in documenten die gegevens bevatten. Hoewel in sommige gevallen dat laatste noodzakelijkerwijs het eerste inhoudt, is dat niet altijd zo.

    78.

    Desalniettemin is mijns inziens mogelijkerwijs voor het recht om een kopie te verkrijgen van de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen, in overeenstemming met het transparantiebeginsel ( 42 ) en met het vereiste dat de informatie in een „beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm” ( 43 ) wordt verstrekt, veelvuldig een recht nodig op verstrekking van een (gedeeltelijke of volledige) kopie van de originele documenten die in medische dossiers zijn opgenomen. Met name wanneer het om analyse- of onderzoeksresultaten gaat (die gewoonlijk vele technische gegevens en/of beelden omvatten), denk ik dat, indien artsen (of hun medewerkers) die gegevens zelf mogen samenvatten of samenstellen, zodat deze in samengevoegde vorm kunnen worden verstrekt, dit tot het risico kan leiden dat bepaalde relevante gegevens worden weggelaten ( 44 ) of onjuist worden vermeld ( 45 ), of het in ieder geval voor de betrokkene (te weten de patiënt) moeilijker maken om de juistheid en volledigheid daarvan te kunnen controleren.

    79.

    Dat is vermoedelijk de reden waarom, zoals reeds is opgemerkt, in overweging 63 van de AVG uitdrukkelijk wordt vermeld dat het recht om persoonsgegevens in te zien „ook in[houdt] dat betrokkenen het recht dienen te hebben op inzage in hun persoonsgegevens betreffende hun gezondheid, zoals de gegevens in hun medisch dossier, dat informatie bevat over bijvoorbeeld diagnosen, onderzoeksresultaten, beoordelingen door behandelende artsen en verrichte behandelingen of ingrepen”.

    80.

    Het lijkt er dan ook op dat de Uniewetgever zelf het belang heeft benadrukt dat inzage door natuurlijke personen van hun persoonsgegevens betreffende hun gezondheid niet enkel gemakkelijk begrijpelijk, maar ook zo volledig en juist mogelijk is. Voorts is duidelijk dat medische dossiers een scala aan documenten kunnen bevatten waarin geen persoonsgegevens van patiënten opgenomen zijn (bijvoorbeeld wetenschappelijke artikelen over ziektebeelden of medische behandelingen). Uiteraard hebben patiënten uit hoofde van de AVG niet het recht om de in die artikelen opgenomen informatie in te zien en dus ook niet het recht om een kopie daarvan te verkrijgen.

    81.

    In dat verband merk ik op dat de betrokken nationale wettelijke regeling – waarvan de hervorming, voor zover ik heb begrepen, bij de bevoegde nationale autoriteiten in bespreking is ( 46 ) – de patiënt eventueel een recht van inzage in zijn medische dossier verleent en met name een recht op verstrekking van een kopie van daarin opgenomen documenten dat verder gaat dan het recht dat op grond van de AVG wordt erkend.

    82.

    Ik zie geen enkele reden waarom dit krachtens het Unierecht niet mogelijk zou zijn, aangezien zulks onder een rechtsgebied zou vallen dat niet op Unieniveau wordt geregeld. Evenmin zijn er, voor zover ik kan zien, duidelijke belangen die conflicteren met de regels van de AVG. Ik hoef er echter nauwelijks op te wijzen dat een recht van inzage in een medisch dossier dat verder gaat dan het recht dat in de AVG wordt erkend, in die mate uitsluitend zaak van nationaal recht is. Dit betekent dat de reikwijdte van dat recht (bijvoorbeeld het soort betrokken documenten) en de manier waarop inzage dient te worden verleend (bijvoorbeeld kosteloos of tegen vergoeding van de gemaakte kosten) in de nationale wettelijke regeling dienen te worden afgebakend.

    83.

    Bijgevolg geef ik het Hof in overweging de derde prejudiciële vraag aldus te beantwoorden dat de woorden „kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt ” in artikel 15, lid 3, AVG in de relatie tussen arts en patiënt niet aldus kunnen worden uitgelegd dat ze de betrokkene een algemeen recht verlenen om een volledige kopie te verkrijgen van alle documenten die in zijn medische dossier zijn opgenomen. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene eventueel een gedeeltelijke of volledige kopie van bepaalde documenten dient te verstrekken. Dat is het geval wanneer een kopie van het betreffende document noodzakelijk is om te waarborgen dat de verstrekte gegevens begrijpelijk zijn en dat de betrokkene kan controleren dat die gegevens volledig en juist zijn.

    V. Conclusie

    84.

    Gelet op alle voorgaande overwegingen geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:

    „–

    Artikel 12, lid 5, en artikel 15, lid 3, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) dienen aldus te worden uitgelegd dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om de betrokkene een kopie van diens persoonsgegevens te verstrekken, zelfs wanneer de betrokkene de kopie niet opvraagt voor de in overweging 63 van de AVG genoemde doeleinden, maar voor een ander doel, dat geen verband houdt met gegevensbescherming.

    Artikel 23, lid 1, AVG staat een nationale regeling toe op grond waarvan patiënten die om een kopie verzoeken van de in hun medische dossier opgenomen persoonsgegevens, de artsen voor de gemaakte kosten moeten vergoeden, mits deze beperking van het recht van inzage gelet op alle relevante omstandigheden noodzakelijk is voor en evenredig aan de doeleinden van bescherming van de volksgezondheid en de vrijheid van ondernemerschap van artsen. Met name staat het aan de nationale rechter om na te gaan of de kosten waarvoor een arts van de patiënt een vergoeding mag vragen, strikt beperkt blijven tot de daadwerkelijk in dat verband gemaakte kosten.

    In de relatie tussen arts en patiënt kunnen de woorden ,kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt’ in artikel 15, lid 3, AVG niet aldus worden uitgelegd dat ze de betrokkene een algemeen recht verlenen om een volledige kopie te verkrijgen van de documenten die in zijn medische dossier zijn opgenomen. De verwerkingsverantwoordelijke dient de betrokkene echter een gedeeltelijke of volledige kopie van de documenten te verstrekken wanneer dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de verstrekte gegevens begrijpelijk zijn en dat de betrokkene kan controleren dat die gegevens volledig en juist zijn.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

    ( 2 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 (PB 2016, L 119, blz. 1, met rectificaties in PB 2018, L 127, blz. 2, en PB 2021, L 74, blz. 35).

    ( 3 ) De werkingssfeer van artikel 12 AVG is echter ruimer dan die van artikel 15 AVG, aangezien dat artikel niet enkel ziet op de verplichtingen voor de verwerkingsverantwoordelijke uit hoofde van artikel 15, maar ook uit hoofde van andere bepalingen van die verordening.

    ( 4 ) Leden 1 en 2 daarvan (cursivering van mij).

    ( 5 ) Zie met name leden 3 en 4 daarvan.

    ( 6 ) Lid 6 daarvan.

    ( 7 ) Lid 5 daarvan.

    ( 8 ) Lid 1 daarvan.

    ( 9 ) Lid 3 daarvan.

    ( 10 ) Zie naar analogie arrest van 20 december 2017, Nowak (C‑434/16, EU:C:2017:994, punt 57).

    ( 11 ) Cursivering van mij.

    ( 12 ) Evenzo zou het onmogelijk zijn om de betrokkene ervan te weerhouden om persoonsgegevens voor andere doelen te gebruiken, als die gegevens eenmaal uit hoofde van de AVG voor gegevensbeschermingsdoelen zijn verkregen.

    ( 13 ) Arrest van 17 juli 2014 (C‑141/12 en C‑372/12, EU:C:2014:2081).

    ( 14 ) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31). Deze richtlijn is met ingang van 25 mei 2018 ingetrokken bij artikel 94 AVG.

    ( 15 ) Cursivering van mij.

    ( 16 ) Cursivering van mij.

    ( 17 ) In de AVG, vastgelegd in artikel 16 ervan.

    ( 18 ) Richtsnoeren vastgesteld op 28 januari 2022 en op zijn website gepubliceerd.

    ( 19 ) Zoals in punt 4 hierboven is opgemerkt, wordt in die overweging vermeld dat „het recht […] om de persoonsgegevens […] in te zien, […] ook in[houdt] dat betrokkenen het recht dienen te hebben op inzage in hun persoonsgegevens betreffende hun gezondheid, zoals de gegevens in hun medisch dossier, dat informatie bevat over bijvoorbeeld diagnosen, onderzoeksresultaten, beoordelingen door behandelende artsen en verrichte behandelingen of ingrepen”. Zie ook artikel 4, punten 4, 13 en 15, AVG.

    ( 20 ) Zoals de verwijzende rechter heeft benadrukt, mag het doel waarvoor verzoeker in het hoofdgeding om inzage in zijn persoonsgegevens heeft verzocht, niet geacht worden aanleiding te geven tot „misbruik van recht”, hetgeen volgens de vaste rechtspraak van het Hof zou voorkomen dat de verzoeker zich op de hem door het Unierecht toegekende rechten kan beroepen. Zie onder meer arrest van 27 oktober 2022, Climate Corporation Emissions Trading (C‑641/21, EU:C:2022:842, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 21 ) Cursivering van mij. Zie ook overweging 59 van de AVG.

    ( 22 ) Zie punt 7 hierboven.

    ( 23 ) Het adagium betekent letterlijk: „van het grotere naar het kleinere”; met andere woorden, wie het meerdere mag, mag ook het mindere.

    ( 24 ) Zie bijvoorbeeld de Engelse taalversie („Union or Member State law […] may restrict by way of a legislative measure”), de Duitse taalversie („Durch Rechtsvorschriften der Union oder der Mitgliedstaaten […] können […] im Wege von Gesetzgebungsmaßnahmen beschränkt werden”), de Franse taalversie („Le droit de l’Union ou le droit de l’État membre […] peuvent, par la voie de mesures législatives”), de Italiaanse taalversie („Il diritto dell’Unione o dello Stato membro […] può limitare, mediante misure legislative”), de Spaanse taalversie („El Derecho de la Unión o de los Estados miembros […] podrá limitar, a través de medidas legislativas”) en de Griekse taalversie („Το δίκαιο της ένωσης ή του κράτους-μέλους […] μπορεί να περιορίζει μέσω νομοθετικού μέτρου”).

    ( 25 ) Evenzo bepaalt artikel 8, lid 2, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens dat inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van het recht op respect voor eenieders privéleven, familie- en gezinsleven – dat ingevolge het verdrag op aspecten van gegevensbescherming ziet – toegestaan is voor zover deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in het belang van onder meer „de bescherming van de gezondheid”.

    ( 26 ) Cursivering van mij. Dat is zo voor het merendeel van de taalversies van de verordening.

    ( 27 ) Te weten artikel 6, lid 1, onder f), artikel 13, lid 1, onder d), en artikel 14, lid 2, onder b), AVG. Zie ook de definitie van „derde” in artikel 4, punt 10, AVG.

    ( 28 ) In dezelfde zin Gawronski, M. (red.), Guide to the GDPR, Wolters Kluwer, 2019, blz. 138.

    ( 29 ) Cursivering van mij.

    ( 30 ) Zie met name von Mises, L., Human Action: A Treatises on Economics, voor het eerst gepubliceerd in 1949.

    ( 31 ) Zie naar analogie arrest van 12 januari 2023, TP (Audiovisuele redacteur voor publieke televisie) (C‑356/21, EU:C:2023:9, punten 73 en 74).

    ( 32 ) Zie arrest van 6 oktober 2020, Commissie/Hongarije (Hoger onderwijs) (C‑66/18, EU:C:2020:792, punten 178 en 179 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 33 ) Zie punten 37 en 40 hierboven.

    ( 34 ) Zie arrest van 29 juni 2017, Commissie/Portugal (C‑126/15, EU:C:2017:504, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 35 ) Conclusie in de zaak Commissie/Polen (C‑601/21, EU:C:2023:151, punt 65).

    ( 36 ) Artikel 6, onder a), VWEU.

    ( 37 ) Zie bijvoorbeeld arrest van 19 oktober 2016, Deutsche Parkinson Vereinigung (C‑148/15, EU:C:2016:776, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 38 ) Wat dat betreft is het betreurenswaardig dat de Duitse regering in de onderhavige procedure geen opmerkingen heeft ingediend.

    ( 39 ) C‑487/21, EU:C:2022:1000.

    ( 40 ) Ibid., punt 70.

    ( 41 ) Ibid.

    ( 42 ) Zie met name overwegingen 39 en 58, en artikel 5, lid 1, onder a), AVG.

    ( 43 ) Artikel 12, lid 1, AVG.

    ( 44 ) Zo kunnen de identiteit van het laboratorium en/of de arts die de analyse heeft verricht en de soort voor de analyse gebruikte apparatuur of techniek en dergelijke soms van weinig belang lijken (en mogelijk zijn) wanneer om inzage wordt verzocht, terwijl zulks later, in bepaalde omstandigheden, voor een juiste beoordeling van de gegevens belangrijk kan blijken.

    ( 45 ) Dat kan gemakkelijk gebeuren wanneer bijvoorbeeld grote hoeveelheden numerieke gegevens worden gekopieerd.

    ( 46 ) Zie bijvoorbeeld „Lauterbachs «Turbo»-Plan für digitale Patientenakten”, Frankfurter Allgemeine, 9 maart 2023.

    Top