EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0832

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 september 2023.
Beverage City & Lifestyle GmbH e.a. tegen Advance Magazine Publishers, Inc.
Verzoek van het Oberlandesgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Bijzondere bevoegdheid – Artikel 8, punt 1 – Pluraliteit van verweerders – Vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting – Hoofdverweerder – Uniemerk – Verordening (EU) 2017/1001 – Artikelen 122 en 125 – Vordering wegens inbreuk op een Uniemerk tegen verweerders met woonplaats in verschillende lidstaten – Bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de bestuurder van een verwerende vennootschap – Bevoegdheid van het aangezochte gerecht ten aanzien van de medeverweerders met woonplaats buiten de lidstaat waar de zaak aanhangig is – Begrip ‚zo nauwe band’ – Exclusievedistributieovereenkomst tussen de leverancier en zijn klant.
Zaak C-832/21.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:635

 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

7 september 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Bijzondere bevoegdheid – Artikel 8, punt 1 – Pluraliteit van verweerders – Vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting – Hoofdverweerder – Uniemerk – Verordening (EU) 2017/1001 – Artikelen 122 en 125 – Vordering wegens inbreuk op een Uniemerk tegen verweerders met woonplaats in verschillende lidstaten – Bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de bestuurder van een verwerende vennootschap – Bevoegdheid van het aangezochte gerecht ten aanzien van de medeverweerders met woonplaats buiten de lidstaat waar de zaak aanhangig is – Begrip ‚zo nauwe band’ – Exclusievedistributieovereenkomst tussen de leverancier en zijn klant”

In zaak C‑832/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Düsseldorf, Duitsland) bij beslissing van 16 december 2021, ingekomen bij het Hof op 27 december 2021, in de procedure

Beverage City & Lifestyle GmbH,

MJ,

Beverage City Polska sp. z o.o.,

FE

tegen

Advance Magazine Publishers Inc.,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias, M. Ilešič (rapporteur), I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 januari 2023,

gelet op de opmerkingen van:

Beverage City & Lifestyle GmbH en MJ, vertegenwoordigd door C. Greisner, Rechtsanwalt,

Beverage City Polska sp. z o.o. en FE, vertegenwoordigd door M. Gil en M. Irmiński, adwokaci, en M. Oleksyn, radca prawny,

Advance Magazine Publishers Inc., vertegenwoordigd door V. Ahmann, T. Raab en C. Tenkhoff, Rechtsanwälte,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna en S. Żyrek als gemachtigden,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa en S. Duarte Afonso als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Němečková, S. Noë, en C. Vollrath als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 maart 2023,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, punt 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Beverage City & Lifestyle GmbH, MJ, Beverage City Polska sp. z o.o. en FE, enerzijds, en Advance Magazine Publishers Inc., anderzijds, over een door laatstgenoemde vennootschap ingestelde vordering wegens inbreuk op een Uniemerk.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 1215/2012

3

Overwegingen 15, 16 en 21 van verordening nr. 1215/2012 luiden als volgt:

„(15)

De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

(16)

Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dat is met name belangrijk bij geschillen betreffende niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van smaad.

[…]

(21)

Met het oog op een harmonische rechtsbedeling moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet die datum autonoom worden bepaald.”

4

Artikel 4, lid 1, van deze verordening luidt als volgt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5

Artikel 8 van die verordening bepaalt:

„Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen:

1.

indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven;

[…]”

Verordening 2017/1001

6

Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1) bepaalt in artikel 1 („Uniemerk”), lid 2:

„Het Uniemerk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele [Europese] Unie. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele Unie mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.”

7

Artikel 9 van deze verordening („Rechten verbonden aan het Uniemerk”), bepaalt:

1.   De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.

2.   Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:

a)

het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;

b)

het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;

c)

het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk ongeacht of het wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan, overeenstemmen met of niet overeenstemmen met die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wanneer het een in de Unie bekend merk betreft en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het Uniemerk.

[…]”

4.   Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk zijn verkregen, heeft de houder van dat Uniemerk eveneens het recht te verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van verpakking, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven Uniemerk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat merk kan worden onderscheiden.

Het recht van de houder van een Uniemerk op grond van de eerste alinea vervalt indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of er inbreuk op het Uniemerk is gemaakt, die is ingeleid overeenkomstig verordening (EU) nr. 608/2013 [van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB 2013, L 181, blz. 15)], het bewijs wordt geleverd dat de houder van het Uniemerk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van waren in het land van eindbestemming te verbieden.”

8

Hoofdstuk X van verordening 2017/1001 („Bevoegdheid en procedure inzake rechtsvorderingen betreffende Uniemerken”), bevat de artikelen 122 tot en met 135.

9

Artikel 122 van die verordening („Toepassing van de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken”), bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   Tenzij deze verordening anders bepaalt, zijn de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing op de procedures betreffende Uniemerken en aanvragen voor Uniemerken, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Uniemerken en nationale merken.

2.   Met betrekking tot procedures die het gevolg zijn van de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen:

a)

zijn artikel 4, artikel 6, artikel 7, punten 1, 2, 3 en 5, en artikel 35 van [verordening nr. 1215/2012] niet van toepassing;

b)

zijn de artikelen 25 en 26 van [verordening nr. 1215/2012] van toepassing binnen de grenzen van artikel 125, lid 4, van de onderhavige verordening;

c)

zijn de bepalingen van hoofdstuk II van [verordening nr. 1215/2012] die gelden voor personen met woonplaats in een lidstaat ook van toepassing op personen die geen woonplaats, maar een vestiging in een lidstaat hebben.”

10

Artikel 124 van verordening 2017/1001 („Bevoegdheid ter zake van inbreuk en geldigheid”), bepaalt:

„De rechtbanken voor het Uniemerk hebben uitsluitende bevoegdheid ter zake van:

a)

alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk en – indien naar nationaal recht toegestaan – dreigende inbreuk op Uniemerken;

[…]”

11

Artikel 125 van die verordening („Internationale bevoegdheid”), bepaalt:

„1.   Onverminderd de onderhavige verordening en de krachtens artikel 122 toepasselijke bepalingen van [verordening nr. 1215/2012], worden de procedures ingevolge de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft of, wanneer hij geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

[…]

5.   Met uitzondering van rechtsvorderingen tot verkrijging van een verklaring van niet-inbreuk op een Uniemerk, kunnen de procedures ingevolge de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen ook worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, of waar een handeling als bedoeld artikel 11, lid 2, is verricht.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12

Advance Magazine Publishers, gevestigd te New York (Verenigde Staten), is houder van verschillende Uniemerken met het woordelement „Vogue”. Zij voert aan dat het om bekende merken gaat.

13

Beverage City Polska is een vennootschap naar Pools recht die is gevestigd te Krakau (Polen). Zij produceert, promoot en distribueert een energiedrank onder de naam „Diamant Vogue”. Haar bestuurder, FE, woont ook in Krakau.

14

Beverage City & Lifestyle GmbH is een vennootschap naar Duits recht die is gevestigd in Schorfheide in de deelstaat Brandenburg (Duitsland). Haar bestuurder, MJ, woont in Niederkassel in de deelstaat Noordrijn-Westfalen (Duitsland). Deze vennootschap was met Beverage City Polska verbonden door middel van een exclusievedistributieovereenkomst voor Duitsland op grond waarvan zij de in het voorgaande punt genoemde energiedrank van die onderneming kocht. Ondanks de gelijkenis van hun namen behoren beide vennootschappen niet tot dezelfde groep.

15

Daar zij het slachtoffer meent te zijn van inbreuk op haar merken, heeft Advance Magazine Publishers tegen deze vennootschappen en hun respectieve bestuurders bij de bevoegde rechtbank voor het Uniemerk in de deelstaat Noordrijn-Westfalen – te weten het Landgericht Düsseldorf (rechter in eerste aanleg Düsseldorf, Duitsland) – een vordering ingesteld die strekt tot staking van inbreuken in de gehele Unie en tot overlegging van informatie, tot het afleggen van rekening en verantwoording alsook tot vaststelling van de verplichting tot schadevergoeding. Later zijn deze nevenvorderingen beperkt tot de handelingen in Duitsland.

16

Het Landgericht Düsseldorf heeft de vordering van Advance Magazine Publishers met betrekking tot Beverage City Polska en FE toegewezen op grond van zijn internationale bevoegdheid krachtens artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012. Deze rechter was van oordeel dat de beginselen die het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest van 27 september 2017, Nintendo (C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724), van toepassing waren op het hoofdgeding.

17

Beverage City Polska en FE hebben tegen de beslissing van het Landgericht Düsseldorf beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, het Oberlandesgericht Düsseldorf (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Düsseldorf, Duitsland).

18

Zij voeren aan dat de Duitse rechter niet internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de tegen hen ingestelde vordering en benadrukken daarbij dat zij uitsluitend in Polen actief waren en alleen daar de goederen aan hun klanten hebben geleverd. Bovendien kan het arrest van 27 september 2017, Nintendo (C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724), niet worden toegepast op hun situatie aangezien er geen relevante band bestaat tussen Beverage City Polska en FE enerzijds en Beverage City & Lifestyle en MJ anderzijds.

19

De verwijzende rechter is van oordeel dat de internationale bevoegdheid van de Duitse rechter om kennis te nemen van de vordering tegen Beverage City Polska en FE afhankelijk is van de in artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 neergelegde voorwaarde dat er tussen deze vordering en de vordering tegen MJ – die als „hoofdverweerder” wordt aangeduid – een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

20

Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 27 september 2017, Nintendo (C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724), heeft de leveringsrelatie tussen Beverage City Polska en Beverage City & Lifestyle in casu geen betrekking op de hoofdverweerder, die alleen in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van deze laatste vennootschap wordt aangeklaagd. Bovendien behoren beide vennootschappen niet tot eenzelfde groep van ondernemingen en handelen zij onder hun eigen verantwoordelijkheid en onafhankelijk van elkaar.

21

De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of het bestaan van een exclusievedistributieovereenkomst tussen Beverage City Polska en Beverage City & Lifestyle volstaat om aan de voorwaarde van artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 te voldoen, met dien verstande dat het hoofdgeding betrekking heeft op dezelfde merken en dezelfde waren.

22

Tegen deze achtergrond heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is er, in de zin van artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012, sprake van een ‚zo nauwe band’ tussen de vorderingen dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat onverenigbare beslissingen worden gegeven, in het geval waarin in de vordering wegens inbreuk op een Uniemerk de band erin bestaat dat de in een lidstaat (in casu [de Republiek] Polen) gevestigde verweerder die op een Uniemerk inbreuk makende goederen heeft geleverd aan een in een andere lidstaat (in casu [de Bondsrepubliek] Duitsland) gevestigde vennootschap, waarvan de wettelijke vertegenwoordiger de hoofdverweerder is tegen wie als inbreukmaker eveneens een vordering is ingesteld, wanneer de partijen enkel door de loutere leveringsrelatie met elkaar verbonden zijn en er juridisch noch feitelijk een verdergaande band bestaat?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

23

Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat meerdere verweerders, die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, kunnen worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, waarbij de houder van een Uniemerk in het kader van een vordering wegens inbreuk vorderingen heeft ingesteld tegen alle verweerders wanneer aan elk van hen een inhoudelijk identieke inbreuk op dat merk wordt verweten en deze verweerders door een exclusievedistributieovereenkomst zijn verbonden.

24

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat rechtsvorderingen betreffende inbreuk, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn krachtens artikel 125, lid 1 van verordening 2017/1001, aanhangig worden gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft of, wanneer hij geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft, „[o]nverminderd [verordening 2017/1001] en de krachtens artikel 122 [daarvan] toepasselijke bepalingen van [verordening nr. 1215/2012]”.

25

Artikel 122, lid 1, van verordening 2017/1001 bepaalt dat „[t]enzij deze verordening anders bepaalt, de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing [zijn] op de procedures betreffende Uniemerken en aanvragen voor Uniemerken, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Uniemerken en nationale merken”. Bovendien bevat artikel 122, lid 2, de lijst van bepalingen van verordening nr. 1215/2012 die niet of slechts onder bepaalde voorwaarden van toepassing zijn op procedures die met name voortvloeien uit een vordering wegens inbreuk.

26

Aangezien artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 niet in deze bepalingen wordt genoemd, is het derhalve van toepassing op vorderingen wegens inbreuk met betrekking tot Uniemerken.

27

In het bijzonder wordt daarin bepaald dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, indien er meer dan één verweerder is, kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

28

Beslissingen kunnen niet reeds onverenigbaar worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van de geschillen, maar daartoe is bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (zie naar analogie arrest van 27 september 2017, Nintendo,C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

Wat in de eerste plaats de voorwaarde inzake het bestaan van eenzelfde situatie rechtens betreft, heeft het Hof in een zaak waarin er sprake was van een vermeende schending van aan gemeenschapsmodellen verbonden rechten geoordeeld dat aan deze voorwaarde is voldaan wanneer een verzoeker een in het Unierecht neergelegd exclusief gebruiksrecht voor dergelijke gemeenschapsmodellen beoogt te beschermen dat dezelfde gevolgen sorteert op het gehele grondgebied van de Unie, waarbij het verschil in rechtsgrondslagen van de vorderingen op deze bescherming in het nationale recht irrelevant is voor de beoordeling van het risico van tegenstrijdige beslissingen (zie naar analogie arrest van 27 september 2017, Nintendo,C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724, punten 4649 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30

Met betrekking tot Uniemerken zij er ten eerste aan herinnerd dat krachtens artikel 9 van verordening 2017/1001 aan de houder van een dergelijk merk een uitsluitend recht wordt verleend door de inschrijving ervan en, ten tweede, dat het Uniemerk overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deze verordening dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Unie heeft. Uit het exclusieve recht van de houder van een Uniemerk vloeit dus voort dat deze iedere derde kan verbieden dit merk zonder zijn toestemming te gebruiken en het door middel van een vordering wegens inbreuk kan beschermen.

31

In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de door Advance Magazine Publishers ingestelde vordering wegens inbreuk strekt tot bescherming van het exclusieve recht van deze vennootschap op Uniemerken, zodat aan de voorwaarde inzake het bestaan van een en dezelfde situatie rechtens lijkt te zijn voldaan, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

32

Wat in de tweede plaats de voorwaarde inzake het bestaan van een en dezelfde feitelijke situatie betreft, blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat Beverage City & Lifestyle en Beverage City Polska, ondanks de gelijkenis van hun namen en de tussen hen gesloten exclusievedistributieovereenkomst, niet tot dezelfde groep behoren. Voorts benadrukt de verwijzende rechter dat er geen verband bestaat tussen Beverage City Polska en FE enerzijds en de „hoofdverweerder” – te weten de in Duitsland woonachtige bestuurder van Beverage City & Lifestyle – anderzijds, ook al is tegen deze bestuurder eveneens een vordering ingesteld als inbreukmaker.

33

Bijgevolg wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of in die omstandigheden het bestaan van een exclusievedistributieovereenkomst volstaat om vast te stellen dat er sprake is van een en dezelfde feitelijke situatie voor de toepassing van artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012.

34

In dit verband strekt het doel van de bevoegdheidsregel als bedoeld in artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 er overeenkomstig de overwegingen 16 en 21 van die verordening toe een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, parallel lopende procedures zo veel mogelijk te beperken en aldus te voorkomen dat beslissingen worden gegeven die onverenigbaar zouden kunnen zijn indien de zaken gescheiden zouden worden beslist (zie naar analogie arrest van 12 juli 2012, Solvay,C‑616/10, EU:C:2012:445, punt 19).

35

Deze bijzonderebevoegdheidsregel, waarmee wordt afgeweken van de in artikel 4 van verordening nr. 1215/2012 neergelegde beginselbevoegdheid van de rechter van de woonplaats van de verweerder, moet eng worden uitgelegd. Die uitlegging mag niet voorbijgaan aan de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen (zie in die zin arrest van 12 juli 2012, Solvay,C‑616/10, EU:C:2012:445, punt 21).

36

In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat, om te beoordelen of er tussen de verschillende bij hem ingediende vorderingen een verband bestaat, het nationale gerecht er onder meer rekening mee moet houden dat meerdere in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen ieder afzonderlijk worden beschuldigd van dezelfde inbreuk voor dezelfde producten (zie in die zin arrest van 12 juli 2012, Solvay,C‑616/10, EU:C:2012:445, punt 29).

37

Zoals de advocaat-generaal in de punten 48 en 60 tot en met 65 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, is een verband tussen de betrokken inbreukvorderingen hoofdzakelijk gericht op het verband tussen alle gepleegde inbreukmakende handelingen, en niet op de organisatorische of kapitaalbanden tussen de betrokken vennootschappen. Om vast te stellen of er sprake is van een en dezelfde feitelijke situatie, moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan de aard van de contractuele relatie tussen de afnemer en de leverancier.

38

In casu heeft de verwijzende rechter opgemerkt dat Beverage City & Lifestyle met Beverage City Polska was verbonden door middel van een exclusievedistributieovereenkomst voor de energiedrank „Diamant Vogue” in Duitsland. Een dergelijke exclusieve contractuele relatie tussen deze twee vennootschappen maakt het waarschijnlijker dat de jegens hen gestelde inbreukmakende handelingen kunnen worden geacht deel uit te maken van een en dezelfde feitelijke situatie die kan rechtvaardigen dat één enkele rechterlijke instantie bevoegd is om uitspraak te doen over de vorderingen tegen alle actoren die deze handelingen hebben verricht.

39

Bovendien komt zowel uit het dossier waarover het Hof beschikt als uit de antwoorden van de partijen in het hoofdgeding op de vragen van het Hof ter terechtzitting naar voren dat de nauwe samenwerking tussen de vennootschappen onderling ook tot uiting kwam in de exploitatie van twee internetsites – waarvan de domeinen aan slechts een van de verweerders toebehoren –, via welke de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten door middel van kruisverwijzingen op de markt werden gebracht.

40

Een dergelijke omstandigheid kan het vermoeden dat er een verband bestaat tussen de inbreukvorderingen van Advance Magazine Publishers bevestigen, maar kan ook aantonen dat de verplichting om zich te verantwoorden voor beweringen van inbreukmakende handelingen van dezelfde oorsprong voorzienbaar is.

41

Bijgevolg kan de vaststelling door een nationale rechterlijke instantie dat de bij hem ingestelde vorderingen zijn gericht tegen verschillende actoren die elk hebben bijgedragen tot dezelfde inbreuk op een Uniemerk in het kader van een keten van inbreukmakende handelingen, rechtvaardigen dat op grond van artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 lijkt te zijn voldaan aan de voorwaarde inzake het bestaan van een en dezelfde feitelijke situatie wat betreft zijn bevoegdheid om uitspraak te doen over vorderingen tegen verschillende medeverweerders die dezelfde inbreukmakende handelingen met betrekking tot hetzelfde Uniemerk betreffen.

42

Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle relevante gegevens van de bij hem aanhangige zaak, te beoordelen of er sprake is van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, met betrekking tot de tegen de verschillende verweerders ingestelde vorderingen.

43

De regel van artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 kan namelijk niet zodanig worden uitgelegd dat een verzoeker op grond ervan een vordering tegen meerdere verweerders kan instellen met het enkele doel om een van die verweerders te onttrekken aan de gerechten van de staat waar hij zijn woonplaats heeft en, aldus de in die bepaling vastgelegde bevoegdheidsregel te omzeilen door de voorwaarden voor toepassing van genoemde bepaling op kunstmatige wijze te creëren of te handhaven (zie in die zin arrest van 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide,C‑352/13, EU:C:2015:335, punten 2729 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44

De kans dat een verzoeker een vordering tegen meerdere verweerders heeft ingesteld met het enkele doel om een van hen te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter van de staat waar hij zijn woonplaats heeft, is echter – zoals het Hof reeds heeft geoordeeld – uitgesloten wanneer er een nauw verband bestaat tussen de tegen elk van de verweerders ingestelde vorderingen op het moment waarop zij worden ingesteld, dat wil zeggen wanneer een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te voorkomen dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven (zie in die zin arrest van 11 oktober 2007, Freeport,C‑98/06, EU:C:2007:595, punten 5254).

45

Het staat dus aan de aangezochte rechter om zich ervan te vergewissen dat de vorderingen die gericht zijn tegen de enige verweerder van wie de woonplaats de bevoegdheid van het aangezochte gerecht rechtvaardigt (de „hoofdverweerder”), niet bedoeld zijn om op kunstmatige wijze aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 te voldoen.

46

Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 8, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat meerdere verweerders die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, kunnen worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, waarbij de houder van een Uniemerk in het kader van een vordering wegens inbreuk vorderingen heeft ingesteld tegen alle verweerders wanneer aan elk van hen een inhoudelijk identieke inbreuk op dat merk wordt verweten en deze verweerders door een exclusievedistributieovereenkomst zijn verbonden.

Kosten

47

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 8, punt 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

 

moet aldus worden uitgelegd dat

 

meerdere verweerders die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, kunnen worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, waarbij de houder van een Uniemerk in het kader van een vordering wegens inbreuk vorderingen heeft ingesteld tegen alle verweerders wanneer aan elk van hen een inhoudelijk identieke inbreuk op dat merk wordt verweten en deze verweerders door een exclusievedistributieovereenkomst zijn verbonden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top