Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0426

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 juli 2023.
Ocilion IPTV Technologies GmbH tegen Seven.One Entertainment Group GmbH en Puls 4 TV GmbH & Co. KG.
Verzoek van Oberster Gerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht in de informatiemaatschappij – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3 – Recht van mededeling aan het publiek – Artikel 5, lid 2, onder b) – Uitzondering voor ,kopieën voor privégebruik’ – Aanbieder van een dienst inzake ‚Internet Protocol Television’ (IPTV) – Toegang tot beschermde inhoud zonder toestemming van de rechthebbenden – Online-videorecorder – Uitgesteld kijken – Deduplicatietechniek.
Zaak C-426/21.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:564

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

13 juli 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht in de informatiemaatschappij – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3 – Recht van mededeling aan het publiek – Artikel 5, lid 2, onder b) – Uitzondering voor ,kopieën voor privégebruik’ – Aanbieder van een dienst inzake ‚Internet Protocol Television’ (IPTV) – Toegang tot beschermde inhoud zonder toestemming van de rechthebbenden – Online-videorecorder – Uitgesteld kijken – Deduplicatietechniek”

In zaak C‑426/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 27 mei 2021, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2021, in de procedure

Ocilion IPTV Technologies GmbH

tegen

Seven.One Entertainment Group GmbH,

Puls 4 TV GmbH & Co. KG,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, L. Bay Larsen, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Eerste kamer, M. Ilešič, A. Kumin en I. Ziemele (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: D. Dittert, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 juni 2022,

gelet op de opmerkingen van:

Ocilion IPTV Technologies GmbH, vertegenwoordigd door P. Burgstaller, Rechtsanwalt,

Seven.One Entertainment Group GmbH en Puls 4 TV GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door M. Boesch, Rechtsanwalt,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda en G. von Rintelen als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 december 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ocilion IPTV Technologies GmbH (hierna: „Ocilion”) en Seven.One Entertainment Group GmbH en Puls 4 TV GmbH und Co. KG (hierna samen: „Seven.One e.a.”) betreffende het aanbieden door Ocilion aan haar commerciële klanten van een dienst voor internettelevisie in een gesloten netwerk [„Internet Protocol Television” (IPTV)], waarbij de inhoud van tv-programma’s waarop Seven.One e.a. de rechten hebben, onder eindgebruikers wordt verspreid.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 4, 9, 10, 21, 23, 27, 31 en 44 van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(4)

Geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten zullen voor meer rechtszekerheid zorgen, een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom waarborgen en aldus aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie, met inbegrip van de netwerkinfrastructuur, bevorderen, hetgeen weer tot groei en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese industrie zal leiden, op het gebied van de voorziening van inhoud en de informatietechnologie en, meer in het algemeen, in een hele reeks industriële en culturele sectoren. Hierdoor zal de werkgelegenheid veilig worden gesteld en de schepping van nieuwe arbeidsplaatsen worden aangemoedigd.

[…]

(9)

Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

(10)

Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen, evenals de producenten om dat werk te kunnen financieren. De productie van fonogrammen, films en multimediaproducten, en van diensten, zoals ‚diensten-op-aanvraag’, vereist aanzienlijke investeringen. Een adequate rechtsbescherming van de intellectuele-eigendomsrechten is noodzakelijk om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen.

[…]

(21)

In deze richtlijn moet worden bepaald welke handelingen ten aanzien van de verschillende rechthebbenden onder het reproductierecht vallen. Dit dient in overeenstemming met het acquis communautaire te geschieden. Een brede omschrijving van deze handelingen is noodzakelijk om voor rechtszekerheid in de interne markt te zorgen.

[…]

(23)

Deze richtlijn moet het recht van de auteur van mededeling van werken aan het publiek verder harmoniseren. Aan dit recht moet een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. Dit recht dient zich uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Dit recht heeft geen betrekking op enige andere handeling.

[…]

(27)

De beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten is op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn.

[…]

(31)

Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. De in de lidstaten geldende beperkingen en restricties op de rechten moeten opnieuw worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving. De huidige verschillen in beperkingen en restricties op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen hebben directe negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten. Deze verschillen zullen ten gevolge van de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende exploitatie van werken en grensoverschrijdende activiteiten wellicht nog belangrijker worden. Met het oog op de goede werking van de interne markt moet meer eenheid in de omschrijving van dergelijke beperkingen en restricties worden gebracht. De mate waarin dergelijke beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt.

[…]

(44)

Gebruik van de bij deze richtlijn bepaalde beperkingen of restricties dient te geschieden in overeenstemming met de ter zake geldende internationale verplichtingen. Dergelijke beperkingen en restricties mogen niet op zodanige wijze worden toegepast dat de wettige belangen van de rechthebbende worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van zijn werk of andere zaak. De lidstaten moeten, wanneer zij in dergelijke beperkingen of restricties voorzien, daarbij met name naar behoren rekening houden met de sterkere economische uitwerking welke die beperkingen of restricties in de nieuwe elektronische omgeving kunnen hebben. Bijgevolg zal het toepassingsgebied van bepaalde beperkingen of restricties nog beperkter dienen te zijn, wanneer het gaat om bepaalde nieuwe vormen van gebruik van door het auteursrecht beschermde werken en ander materiaal.”

4

Artikel 2 van richtlijn 2001/29, met als opschrift „Reproductierecht”, bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)

auteurs, met betrekking tot hun werken,

[…]

e)

omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5

Artikel 3 van deze richtlijn, met als opschrift „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt:

„1.   De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

2.   De lidstaten voorzien ten behoeve van:

[…]

d)

omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de beschikbaarstelling voor het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd er toegang toe hebben, toe te staan of te verbieden.

[…]”

6

Artikel 5 van voornoemde richtlijn, met het opschrift „Beperkingen en restricties”, luidt:

„1.   Tijdelijke reproductiehandelingen, als bedoeld in artikel 2, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en die worden toegepast met als enig doel:

a)

de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon

of

b)

een rechtmatig gebruik

van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, zijn van het in artikel 2 bedoelde reproductierecht uitgezonderd.

2.   De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

[…]

b)

de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

[…]

5.   De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

Oostenrijks recht

7

§ 15 van het Urheberrechtsgesetz (wet op het auteursrecht) van 9 april 1936 (BGBl. 111/1936), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie ervan (hierna: „UrhG”), bepaalt:

„De auteur heeft het uitsluitende recht om het werk, ongeacht het gebruikte procedé en de gereproduceerde hoeveelheid, tijdelijk of duurzaam te reproduceren.”

8

§ 17, lid 1, UrhG luidt als volgt:

„De auteur heeft het uitsluitende recht het werk door middel van een omroepuitzending of op een gelijkaardige wijze uit te zenden.”

9

§ 18a, lid 1, UrhG bepaalt:

„De auteur beschikt over het uitsluitende recht om zijn werken voor het publiek beschikbaar te stellen, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd er toegang toe hebben.”

10

§ 42 UrhG luidt:

„[…]

(4)   Iedere natuurlijke persoon mag van een werk reproducties op andere dan de in lid 1 vermelde dragers maken voor privégebruik en zonder direct of indirect commercieel oogmerk.

(5)   Behoudens hetgeen bepaald is in de leden 6 en 7, wordt een reproductie niet voor eigen gebruik of voor privégebruik gemaakt wanneer dit geschiedt om het werk door middel van het gereproduceerde exemplaar voor het publiek toegankelijk te maken of wanneer het daarvoor gebruikte model op kennelijk onrechtmatige wijze is vervaardigd of voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Exemplaren die voor eigen gebruik of privégebruik zijn vervaardigd, mogen niet worden gebruikt om het werk toegankelijk te maken voor het publiek.

[…]”

11

§ 76 a UrhG bepaalt:

„(1)   Eenieder die door middel van een omroepuitzending of op soortgelijke wijze geluiden of beelden uitzendt (omroeporganisatie in de zin van § 17), beschikt binnen de door de wet gestelde grenzen over het uitsluitende recht om gelijktijdig de uitzending door te geven via een andere zender en om de uitzending te gebruiken voor een mededeling aan het publiek in de zin van § 18, lid 3, op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn; de omroeporganisatie heeft tevens het uitsluitende recht om de uitzending vast te leggen op een beeld- of geluidsdrager (met name ook in de vorm van een foto), deze te reproduceren, te verspreiden en te gebruiken om haar voor het publiek beschikbaar te stellen. Onder reproductie wordt ook verstaan het gebruik van een mededeling met behulp van een beeld- of geluidsdrager om deze naar een andere drager over te brengen.

(2)   Beeld- of geluidsdragers die in strijd met lid 1 zijn gereproduceerd of verspreid, mogen niet worden gebruikt voor een omroepuitzending (§ 17) of mededeling aan het publiek.

(3)   Iedere natuurlijke persoon kan voor privégebruik en voor doeleinden die direct noch indirect commercieel zijn een omroepuitzending op een beeld- of geluidsdrager vastleggen en in verschillende exemplaren reproduceren. […]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12

Ocilion is een vennootschap naar Oostenrijks recht. Zij biedt commerciële klanten, die netwerkexploitanten kunnen zijn, zoals telefonie- of elektriciteitsbedrijven, of bijvoorbeeld hotels of stadions (hierna: „netwerkexploitanten”) een IPTV-dienst aan. De toegang tot die dienst is voorbehouden aan eindgebruikers van het netwerk die natuurlijke personen – klanten van de netwerkexploitanten – zijn. Deze dienst, die met name betrekking heeft op de tv-programma’s waarvan Seven.One e.a. de uitzendrechten bezitten, is beschikbaar in de vorm van een on-premises-oplossing, waarbij Ocilion aan de netwerkexploitanten de benodigde hard- en software ter beschikking stelt – die door deze exploitanten worden beheerd maar waarvoor Ocilion technische ondersteuning biedt –, of in de vorm van een cloudoplossing, die rechtstreeks door Ocilion wordt gehost.

13

Deze dienst van Ocilion maakt niet alleen de gelijktijdige doorgifte van de tv-programma’s van Seven.One e.a. mogelijk, maar biedt ook de mogelijkheid om deze programma’s op een later tijdstip te bekijken via een online-videorecorder. Hiermee kan een specifieke uitzending ad hoc worden opgenomen, maar ook alle door de eindgebruiker – de klant van de netwerkexploitant – geselecteerde programma’s, zodat de betrokken programma’s tot zeven dagen na de initiële uitzending ervan kunnen worden bekeken.

14

Of het nu gaat om de on-premises-oplossing of de cloudoplossing, het initiatief tot registratie wordt in de praktijk genomen door de eindgebruiker die zelf de online-registratiefuncties activeert en de te registreren inhoud selecteert. Zodra een programma door een eerste gebruiker is geselecteerd, wordt de opname ervan ter beschikking gesteld van elke andere gebruiker die de opgenomen inhoud wil bekijken. Een deduplicatieproces voorkomt hierbij dat meerdere kopieën worden gemaakt wanneer klanten dezelfde opname programmeren, en er wordt toegang tot de opgenomen inhoud verschaft door de toekenning van een referentienummer dat door Ocilion aan elke gebruiker wordt meegedeeld.

15

Wat de on-premises-oplossing betreft, is in de kaderovereenkomsten tussen Ocilion en de netwerkexploitanten bepaald dat deze exploitanten met eigen middelen ervoor moeten zorgen dat zij en hun klanten beschikken over afdoende rechten voor alle inhoud die zij ter beschikking stellen.

16

Aangezien Seven.One e.a. geen toestemming hebben gegeven voor de doorgifte van hun tv-programma’s via de door Ocilion aangeboden dienst, zijn zij van mening dat deze dienst overeenkomt met een ongeoorloofde doorgifte van inhoud waarop zij uitsluitende rechten hebben. Voorts betogen zij dat de wijze waarop de onlinerecorder werkt, niet toelaat dat de daaruit voortvloeiende deduplicaties onder de uitzondering voor „kopieën voor privégebruik” in de zin van § 42, lid 4, en § 76a, lid 3, UrhG vallen.

17

In die omstandigheden hebben Seven.One e.a. een verzoek in kort geding ingediend om Ocilion te verbieden om de inhoud van hun programma’s aan haar klanten ter beschikking te stellen of om dergelijke programma’s zonder hun toestemming te reproduceren of door derden te laten reproduceren.

18

Aangezien dit verzoek in essentie in eerste aanleg was toegewezen en in hoger beroep was bevestigd, heeft Ocilion bij het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) – de verwijzende rechter – beroep in Revision ingesteld.

19

Deze rechter wijst er ten eerste op dat hij dient vast te stellen of de reproducties van inhoud van uitzendingen die zijn gemaakt met behulp van een online-videorecorder, zowel wat de on-premises-oplossing als wat de cloudoplossing betreft, onder de afwijkende regeling van „kopieën voor privégebruik” vallen.

20

In dit verband is het volgens deze rechter van doorslaggevend belang aan wie het kopiëren van inhoud in het kader van het door Ocilion aangeboden deduplicatieproces kan worden toegerekend. Indien Ocilion dus de bevoegdheid heeft om de opnamen en de werking van de online-videorecorder te organiseren, kan de deduplicatie van de inhoud aan haar worden toegerekend en is de toepassing van de afwijkende regeling van „kopieën voor privégebruik” uitgesloten. Indien Ocilion zich daarentegen ertoe beperkt de door natuurlijke personen gemaakte kopieën op te slaan zonder een dienst van beschikbaarstelling van de inhoud aan te bieden, staat niets eraan in de weg dat de gemaakte reproducties worden geacht onder het begrip „kopieën voor privégebruik” te vallen.

21

De verwijzende rechter verwijst in dit verband naar het arrest van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913), voor zover daarin wordt gepreciseerd dat de omstandigheid dat de betrokkene zelf de installaties, apparaten of dragers bezit waarmee kopieën voor privégebruik worden gemaakt, niet relevant is voor het onrechtmatige karakter van die kopie. Hij betwijfelt echter of een dergelijke oplossing in het hoofdgeding relevant is, gelet op de bijzondere kenmerken van de door Ocilion aangeboden dienst en met name op het feit dat deze dienst veel verder gaat dan die van een aanbieder van opslagruimte. Om te voorkomen dat richtlijn 2001/29 wordt omzeild, is de verwijzende rechter dan ook van oordeel dat om te bepalen of er sprake is van een kopie voor privégebruik, niet kan worden stilgestaan bij de formele vraag wie het initiatief neemt om de kopie te maken.

22

Ten tweede vraagt de verwijzende rechter zich af of de on-premises-dienst die Ocilion aanbiedt, een mededeling aan het publiek van beschermde programma-inhoud in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt, waarvoor deze onderneming aansprakelijk moet worden gesteld.

23

In dit verband wijst hij erop dat uit de rechtspraak van het Hof niet duidelijk blijkt of handelingen die als zodanig niet als doorgifte kunnen worden beschouwd, maar de doorgifte door een derde slechts vergemakkelijken, binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen. Voorts overweegt hij dat de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 14 juni 2017, Stichting Brein (C‑610/15, EU:C:2017:456), moet worden verduidelijkt met betrekking tot de „centrale rol” die de aanbieder in casu moet spelen om te kunnen aannemen dat hij een handeling bestaande in een „mededeling aan het publiek” in de zin van die bepaling verricht.

24

Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is een nationale bepaling verenigbaar met het Unierecht wanneer zij op grond van artikel 5, lid 2, onder b), van [richtlijn 2001/29] het gebruik van een door een commerciële aanbieder beschikbaar gestelde online-videorecorder toestaat die

a)

door toepassing van de deduplicatietechniek niet van elke opname die door een gebruiker wordt geïnitieerd een afzonderlijke kopie van de geprogrammeerde programma-inhoud maakt, maar wanneer de betrokken inhoud reeds is opgeslagen op initiatief van een gebruiker die deze inhoud als eerste heeft opgenomen, louter – ter vermijding van redundante gegevens – een referentie aanbrengt waardoor de volgende gebruiker toegang kan krijgen tot de reeds opgeslagen inhoud;

b)

is voorzien van een herhalingsfunctie door middel waarvan het volledige programma-aanbod van alle gekozen tv-zenders de klok rond wordt opgenomen en gedurende zeven dagen op afroep beschikbaar wordt gesteld, voor zover de gebruiker daartoe in het menu van de online-videorecorder eenmalig het vakje bij de gewenste zenders aanklikt, en

c)

de gebruiker (ofwel ingebed in een clouddienst van de aanbieder ofwel in het kader van de door de aanbieder beschikbaar gestelde on‑premises-IPTV-totaaloplossing) ook toegang verschaft tot beschermde programma-inhoud zonder toestemming van de rechthebbenden?

2)

Moet het begrip ‚mededeling aan het publiek’ in artikel 3, lid 1, van [richtlijn 2001/29] aldus worden uitgelegd dat een dergelijke mededeling wordt gedaan door een commerciële aanbieder van een (on-premises-)IPTV-totaaloplossing in het kader waarvan hij, naast hard- en software voor de ontvangst van tv-programma’s via het internet, ook technische ondersteuning biedt en de dienst voortdurend aanpast, met dien verstande dat de dienst geheel op de infrastructuur van de klant wordt uitgevoerd, waarbij aan de klant niet alleen programma-inhoud beschikbaar wordt gesteld met het online-gebruik waarvan de betrokken rechthebbenden hebben ingestemd, maar ook beschermde inhoud waarvoor die toestemming niet is verkregen, en de aanbieder

a)

invloed kan uitoefenen op de tv-programma’s die door de eindgebruikers via de dienst kunnen worden ontvangen,

b)

weet dat zijn dienst ook de ontvangst van beschermde programma-inhoud mogelijk maakt zonder toestemming van de rechthebbenden, doch

c)

geen reclame maakt voor deze mogelijkheid tot ongeoorloofd gebruik van zijn dienst – wat een belangrijke stimulans zou zijn voor de aankoop van het product –, maar zijn klanten er integendeel bij het sluiten van de overeenkomst op wijst dat zij de rechten op eigen verantwoordelijkheid moeten zien te verkrijgen, en

d)

door zijn activiteit geen bijzondere toegang biedt tot programma-inhoud die zonder zijn toedoen niet of slechts moeilijk kan worden ontvangen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

25

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 2 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat een dienst die aan commerciële klanten wordt aangeboden door een exploitant op het gebied van online doorgifte van tv-uitzendingen en die het mogelijk maakt dat deze uitzendingen via een cloudoplossing of aan de hand van een „on premises” ter beschikking gestelde server op initiatief van de eindgebruikers van die dienst continue of ad hoc worden opgenomen, kan vallen onder de uitzondering op het uitsluitende recht van auteurs en omroeporganisaties om de reproductie van beschermde werken toe te staan of te verbieden, wanneer de kopie die is gemaakt door de eerste gebruiker die een uitzending heeft geselecteerd, door de exploitant ter beschikking wordt gesteld van een onbepaald aantal gebruikers die dezelfde inhoud willen bekijken.

26

Vooraf moet in herinnering worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof voor de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest 4 mei 2023, Österreichische Datenschutzbehörde en CRIF, C‑487/21, EU:C:2023:369, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat volgens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 de lidstaten beperkingen of restricties op het in artikel 2 van deze richtlijn neergelegde uitsluitende reproductierecht kunnen stellen ten aanzien van „de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen”.

28

Om te beginnen heeft het Hof met betrekking tot de vraag of een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een „reproductie” in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn vormt, geoordeeld dat dit begrip ruim moet worden opgevat, gelet op zowel het in overweging 21 van deze richtlijn neergelegde vereiste dat de onder het reproductierecht vallende handelingen breed worden omschreven om voor rechtszekerheid in de interne markt te zorgen, als de bewoordingen van artikel 2 van die richtlijn, waarin voor de kwalificatie als reproductie wordt verwezen naar uitdrukkingen als „direct of indirect”, „tijdelijk of duurzaam” en „met welke middelen en in welke vorm ook”. Bovendien vloeit de omvang van een dergelijke bescherming van de onder het reproductierecht vallende handelingen ook voort uit de hoofddoelstelling van diezelfde richtlijn, te weten het bieden van een hoog beschermingsniveau voor onder meer auteurs (arrest van 24 maart 2022, Austro-Mechana, C‑433/20, EU:C:2022:217, punt 16).

29

Wat vervolgens meer in het bijzonder de in artikel 5, lid 2, onder b), van dezelfde richtlijn gehanteerde uitdrukking „reproductie, op welke drager dan ook” betreft, heeft het Hof geoordeeld dat deze uitdrukking zich mede uitstrekt tot het maken, voor privédoeleinden, van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker (arrest van 24 maart 2022, Austro-Mechana, C‑433/20, EU:C:2022:217, punt 33).

30

Om zich op de uitzondering van artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn te kunnen beroepen, is het niet noodzakelijk dat de betrokken natuurlijke personen de installaties, apparaten of dragers bezitten waarmee de reproducties worden gemaakt. Zij kunnen ook een reproductiedienstverlening van derden ontvangen die de noodzakelijke feitelijke premisse vormt die deze natuurlijke personen toestaat privékopieën te verkrijgen (arrest van 29 november 2017, VCAST, C‑265/16, EU:C:2017:913, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

Ten slotte moet worden benadrukt dat, zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, zoals uiteengezet in punt 27 van het onderhavige arrest, deze bepaling alleen van toepassing is wanneer de reproducties niet alleen voor privégebruik, maar ook zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk door een natuurlijke persoon zijn gemaakt.

32

In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat artikel 5, lid 5, gelezen in samenhang met overweging 44 van richtlijn 2001/29, bepaalt dat de beperkingen en restricties waarin met name artikel 5, lid 2, van deze richtlijn voorziet, slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander beschermd materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

33

In dit verband heeft het Hof in de derde plaats gepreciseerd dat de in artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties zelf rechten bevatten voor de gebruikers van werken of ander beschermd materiaal, zodat deze bepaling bijdraagt tot het waarborgen van een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van de rechthebbenden, die zelf ruim worden uitgelegd, en de rechten en belangen van deze gebruikers (zie in die zin arrest van 29 juli 2019, Spiegel Online, C‑516/17, EU:C:2019:625, punt 54).

34

Zoals blijkt uit overweging 31 van richtlijn 2001/29, is een dergelijk rechtvaardig evenwicht waarborgen namelijk juist het doel van de door deze richtlijn tot stand gebrachte harmonisatie (zie in die zin arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando, C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 64).

35

In het licht van het voorgaande moet worden bepaald of een dienst als die welke door Ocilion wordt aangeboden, onder de uitzondering voor „kopieën voor privégebruik” als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kan vallen.

36

Om te beginnen blijkt uit het in de verwijzingsbeslissing uiteengezette nationale rechtskader dat de Republiek Oostenrijk gebruik heeft gemaakt van de haar bij artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 geboden mogelijkheid door in § 42, lid 4, en § 76a, lid 3, UrhG te bepalen dat iedere natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder direct of indirect commercieel oogmerk mag overgaan tot reproducties van een werk of vastlegging van een uitzending op een drager.

37

In dit verband volgt uit het arrest van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913), dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een commerciële onderneming toestaat aan particulieren de dienst aan te bieden van het zonder toestemming van de rechthebbende door middel van een informaticasysteem op afstand in de cloud opslaan van privékopieën van auteursrechtelijk beschermde werken, waarbij zij actief bijdraagt aan de opname van die kopieën.

38

De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of deze rechtspraak kan worden toegepast op een dienst als die welke door Ocilion wordt aangeboden.

39

In het hoofdgeding staat vast dat Ocilion een vennootschap is die haar diensten verricht in het kader van een commerciële activiteit. Aangezien rechtspersonen hoe dan ook geen aanspraak kunnen maken op de uitzondering als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 (arrest van 9 juni 2016, EGEDA e.a., C‑470/14, EU:C:2016:418, punt 30), kan deze onderneming dus niet worden geacht een kopie te maken die onder die uitzondering valt.

40

Ocilion betoogt evenwel dat de door haar aangeboden dienst zich beperkt tot het aanbieden van een instrument waarmee elke eindgebruiker op eigen initiatief en afhankelijk van de programmering die hij zelf maakt, tv-programma’s op een later tijdstip kan bekijken, met dien verstande dat wanneer inhoud is geselecteerd door een eerste eindgebruiker, de daaruit voortvloeiende opname door middel van een referentienummer ter beschikking wordt gesteld van andere eindgebruikers die diezelfde inhoud willen bekijken. Deze onderneming leidt daaruit af dat de daaruit voortvloeiende reproductie van tv-programma’s door elke eindgebruiker voor privédoeleinden wordt gemaakt en dat, gelet op de door haar gebruikte deduplicatietechniek, de wettige belangen van de houders van uitsluitende rechten niet onredelijk worden geschaad.

41

Derhalve dient te worden vastgesteld of artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de deduplicatie van tv-uitzendingen die wordt gegenereerd door een dienst als die welke door Ocilion wordt aangeboden, onder de zogenoemde uitzondering voor „kopieën voor privégebruik” kan vallen.

42

Ten eerste wordt een dienst als die van Ocilion gekenmerkt door zijn dubbele functie, zoals de advocaat-generaal in de punten 36 tot en met 38 van zijn conclusie heeft opgemerkt. Deze dienst is namelijk gebaseerd op een IPTV-oplossing bestaande in de gelijktijdige doorgifte van tv-uitzendingen, aangevuld met een instrument voor de online-opname van die uitzendingen. Aangezien de online-opname betrekking heeft op de in het kader van de IPTV-oplossing doorgegeven uitzendingen, is deze dienst niet autonoom, maar noodzakelijkerwijs afhankelijk van de gelijktijdige doorgifte die door deze oplossing wordt geboden.

43

Bovendien vormt de mogelijkheid om de doorgegeven tv-uitzendingen op te nemen een meerwaarde van een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aangezien daardoor toegang tot de betrokken inhoud kan worden verkregen in andere omstandigheden dan die van gelijktijdige doorgifte ervan.

44

Ten tweede blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de door Ocilion aangeboden dienst berust op een techniek waarbij de kopie die door een eerste gebruiker met behulp van de door deze aanbieder verstrekte middelen is gemaakt, ter beschikking wordt gesteld van de eindgebruikers die de inhoud ervan willen bekijken. In die omstandigheden programmeert de eindgebruiker weliswaar zelf de opnamen, maar berust de dienst bestaande in het opnemen en ter beschikking stellen van de aldus gemaakte kopie niet alleen op de door de aanbieder verstrekte middelen maar vormt deze ook – zoals uit het vorige punt blijkt – het voornaamste belang van het aanbod.

45

In dit verband leidt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde deduplicatietechniek tot het maken van een kopie die niet uitsluitend ter beschikking van de eerste gebruiker staat, maar bedoeld is om via het systeem van de aanbieder toegankelijk te zijn voor een onbepaald aantal eindgebruikers, die zelf klanten zijn van de netwerkexploitanten aan wie die aanbieder deze techniek ter beschikking stelt.

46

Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties moet in deze omstandigheden worden vastgesteld dat een dienst als die welke door Ocilion wordt aangeboden, die een onbepaald aantal begunstigden toegang biedt tot een reproductie van een beschermd werk voor commerciële doeleinden, niet valt onder de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bedoelde uitzondering voor „kopieën voor privégebruik”.

47

Ten derde kan, zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft benadrukt, aan deze vaststelling niet worden afgedaan door de noodzaak om het beginsel van technologische neutraliteit te eerbiedigen, op grond waarvan de wet de rechten en verplichtingen van personen op algemene wijze moet vaststellen teneinde het gebruik van een bepaalde technologie niet ten nadele van een andere te bevoordelen (zie in die zin arrest van 24 maart 2022, Austro-Mechana, C‑433/20, EU:C:2022:217, punt 27).

48

In dit verband heeft het Hof beklemtoond dat de uitzondering als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 de ontwikkeling en werking van nieuwe technologieën mogelijk moet maken en waarborgen, alsmede moet zorgen voor een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en de belangen van rechthebbenden en gebruikers van beschermde werken die gebruik willen maken van die technologieën (arrest van 24 maart 2022, Austro-Mechana, C‑433/20, EU:C:2022:217, punten 26 en 27).

49

Hoewel aldus wordt erkend dat het beginsel van technologische neutraliteit vereist dat de uitlegging van de Unierechtelijke bepalingen de innovatie en de technologische vooruitgang niet beperkt (zie naar analogie arrest van 15 april 2021, Eutelsat, C‑515/19, EU:C:2021:273, punt 48), neemt dit niet weg dat de vaststelling in punt 46 van het onderhavige arrest niet afhangt van de reproductietechnologie die wordt gebruikt in het kader van een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, maar voortvloeit uit de omstandigheid dat het door de netwerkexploitanten gebruikte systeem toegang verleent tot de opgenomen uitzendingen aan een onbepaald aantal personen voor commerciële doeleinden. Een dergelijke toegang kan de wettige belangen van de rechthebbenden onredelijk schaden, zodat de toepassing van de zogenoemde uitzondering voor „kopieën voor privégebruik” op een dergelijke dienst afbreuk zou kunnen doen aan de doelstelling om een rechtvaardig evenwicht tussen de belangen van de houders van auteursrechten en die van de gebruikers te waarborgen.

50

In het licht van het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat een dienst die aan commerciële klanten wordt aangeboden door een exploitant op het gebied van online doorgifte van tv-uitzendingen en die het mogelijk maakt dat deze uitzendingen via een cloudoplossing of aan de hand van de benodigde on‑premises-hardware en -software op initiatief van de eindgebruikers van die dienst continu of ad hoc worden opgenomen, niet valt onder de uitzondering op het uitsluitende recht van auteurs en omroeporganisaties om de reproductie van beschermde werken toe te staan of te verbieden, wanneer de kopie die is gemaakt door de eerste gebruiker die een uitzending heeft geselecteerd, door de exploitant ter beschikking wordt gesteld van een onbepaald aantal gebruikers die dezelfde inhoud willen bekijken.

Tweede vraag

51

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de beschikbaarstelling en het onderhoud van een on-premises-systeem voor online video-opname dat toegang geeft tot beschermde inhoud, een „mededeling aan het publiek” in de zin van die bepaling vormen, wanneer de aanbieder een zekere invloed uitoefent op de keuze van de inhoud waartoe de gebruiker toegang heeft, deze gebruiker zonder tussenkomst van de aanbieder toegang tot die inhoud heeft en de aanbieder, hoewel hij weet dat zijn dienst kan worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot beschermde programma-inhoud zonder toestemming van de auteurs ervan, dit aspect van zijn dienst niet promoot.

52

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de lidstaten ten behoeve van auteurs voorzien in het uitsluitende recht om de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

53

Zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, beschikken de auteurs op grond van deze bepaling over een recht van preventieve aard om de mededeling aan het publiek die eventuele eindgebruikers of commerciële klanten overwegen te doen, te verbieden (zie in die zin arrest van 20 april 2023, Blue Air Aviation, C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

54

Aangezien artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 het begrip „mededeling aan het publiek” niet definieert, moet voor de betekenis en de draagwijdte van dit begrip rekening worden gehouden met de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen en met de context van de uit te leggen bepaling (arrest van 20 april 2023, Blue Air Aviation, C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

55

In dit verband heeft het Hof verduidelijkt dat aan dit begrip – zoals wordt benadrukt in overweging 23 van richtlijn 2001/29 – een ruime betekenis moet worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan, en dat dit begrip zich derhalve dient uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Uit de overwegingen 4, 9 en 10 van richtlijn 2001/29 volgt namelijk dat deze als belangrijkste doelstelling heeft een hoog beschermingsniveau voor auteurs te verwezenlijken, zodat zij met name bij een mededeling aan het publiek een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen (arrest van 20 april 2023, Blue Air Aviation, C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56

In het bijzonder heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van dit artikel 3, lid 1, twee cumulatieve elementen met elkaar verbindt, te weten een handeling bestaande in de mededeling van een werk en de mededeling van dit werk aan een publiek, en dat dit begrip een individuele beoordeling vergt (arrest van 20 april 2023, Blue Air Aviation, C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57

Wat het begrip „handeling bestaande in een mededeling” betreft, moet worden benadrukt dat elke doorgifte van beschermde werken daaronder valt, ongeacht het gebruikte technische middel of procedé (arrest van 29 november 2017, VCAST, C‑265/16, EU:C:2017:913, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58

Bovendien dienen bij de in punt 56 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte individuele beoordeling meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke, elkaar aanvullende criteria in aanmerking te worden genomen. Aangezien deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen, moeten deze criteria zowel individueel als in hun onderling verband worden toegepast (arrest van 20 april 2023, Blue Air Aviation, C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59

Van deze criteria heeft het Hof de centrale rol van de aanbieder en het weloverwogen karakter van diens interventie benadrukt. Die aanbieder verricht namelijk een mededelingshandeling wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot een beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder een dergelijke interventie in beginsel geen toegang zouden hebben tot het verspreide werk (zie in die zin arrest van 20 april 2023, Blue Air Aviation, C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60

Daarentegen luidt overweging 27 van richtlijn 2001/29 dat „[d]e [loutere] beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten […] op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn [is]”.

61

Zoals in punt 12 van het onderhavige arrest is vermeld, blijkt in casu uit de verwijzingsbeslissing dat Ocilion de netwerkexploitanten in het kader van haar on-premises-oplossing de benodigde hard- en software en technische ondersteuning voor het onderhoud ervan biedt.

62

Zoals de advocaat-generaal in de punten 68 tot en met 70 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, bij gebreke van enige band tussen de aanbieder van de benodigde hard- en software en de eindgebruikers, niet worden beschouwd als een door Ocilion verrichte mededelingshandeling in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

63

Ten eerste verleent een aanbieder als Ocilion namelijk geen toegang tot een beschermd werk aan de eindgebruikers. Hij levert weliswaar de in dit verband benodigde hard- en software aan de netwerkexploitanten, maar alleen deze exploitanten verlenen de eindgebruikers toegang tot de beschermde werken.

64

Ten tweede zijn het de netwerkexploitanten die toegang verlenen tot beschermde werken aan de eindgebruikers overeenkomstig de vooraf tussen hen vastgestelde regelingen, zodat de aanbieder die de hard -en software levert die de netwerkexploitanten nodig hebben om deze toegang te verlenen, geen „centrale rol” speelt in de zin van de rechtspraak die voortvloeit uit het in punt 59 hierboven aangehaalde arrest. Bijgevolg kan de aanbieder niet worden geacht een mededelingshandeling in de zin van richtlijn 2001/29 te hebben verricht. Het gebruik van deze hard- en software is in het kader van de on-premises-oplossing weliswaar noodzakelijk om de eindgebruikers in staat te stellen tv-uitzendingen op een later tijdstip te bekijken, maar uit de aanwijzingen in het aan het Hof overgelegde dossier blijkt niet dat de aanbieder van die hard- en software intervenieert om de eindgebruikers toegang te verlenen tot die beschermde werken.

65

In deze context kan het feit dat een dergelijke aanbieder mogelijkerwijs weet dat zijn dienst kan worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot beschermde inhoud zonder toestemming van de auteurs ervan, op zich niet volstaan om te oordelen dat hij een handeling bestaande in een mededeling in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29 verricht.

66

Overigens blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat de door Ocilion geboden technische ondersteuning verder gaat dan het onderhoud en de aanpassing van de geleverde benodigde hard- en software en deze aanbieder in staat stelt invloed uit te oefenen op de keuze van de tv-programma’s die de eindgebruiker op een later tijdstip kan bekijken.

67

Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat er geen sprake is van een „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepaling wanneer een exploitant op het gebied van online doorgifte van tv-uitzendingen zijn commerciële klant de benodigde hard- en software – met inbegrip van technische ondersteuning – verstrekt die deze commerciële klant in staat stelt zijn eigen klanten uitgestelde toegang tot online tv-uitzendingen te bieden, ook al weet hij dat zijn dienst kan worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot beschermde programma-inhoud zonder toestemming van de auteurs ervan.

Kosten

68

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 2 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

moeten aldus worden uitgelegd dat

een dienst die aan commerciële klanten wordt aangeboden door een exploitant op het gebied van online doorgifte van tv-uitzendingen en die het mogelijk maakt dat deze uitzendingen via een cloudoplossing of aan de hand van de benodigde on-premises-hardware en -software op initiatief van de eindgebruikers van die dienst continu of ad hoc worden opgenomen, niet valt onder de uitzondering op het uitsluitende recht van auteurs en omroeporganisaties om de reproductie van beschermde werken toe te staan of te verbieden, wanneer de kopie die is gemaakt door de eerste gebruiker die een uitzending heeft geselecteerd, door de exploitant ter beschikking wordt gesteld van een onbepaald aantal gebruikers die dezelfde inhoud willen bekijken.

 

2)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29

moet aldus worden uitgelegd dat

er geen sprake is van een „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepaling wanneer een exploitant op het gebied van online doorgifte van tv‑uitzendingen zijn commerciële klant de benodigde hard- en software – met inbegrip van technische ondersteuning – verstrekt die deze commerciële klant in staat stelt zijn eigen klanten uitgestelde toegang tot online tv-uitzendingen te bieden, ook al weet hij dat zijn dienst kan worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot beschermde programma-inhoud zonder toestemming van de auteurs ervan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top