Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0393

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 februari 2023.
    Procedure ingeleid door Lufthansa Technik AERO Alzey GmbH.
    Verzoek van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Artikel 23, onder c) – Opschorting van de tenuitvoerlegging van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing – Buitengewone omstandigheden – Begrip.
    Zaak C-393/21.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:104

     ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    16 februari 2023 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Artikel 23, onder c) – Opschorting van de tenuitvoerlegging van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing – Buitengewone omstandigheden – Begrip”

    In zaak C‑393/21,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen) bij beslissing van 23 juni 2021, ingekomen bij het Hof op 28 juni 2021, in de procedure ingesteld door

    Lufthansa Technik AERO Alzey GmbH

    in tegenwoordigheid van:

    Arik Air Limited,

    Asset Management Corporation of Nigeria (AMCON),

    antstolis Marekas Petrovskis,

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, L. S. Rossi, J.‑C. Bonichot, S. Rodin en O. Spineanu-Matei (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: P. Pikamäe,

    griffier: C. Strömholm, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 september 2022,

    gelet op de opmerkingen van:

    Lufthansa Technik AERO Alzey GmbH, vertegenwoordigd door F. Heemann, Rechtsanwalt, en A. Juškys, advokatas,

    Arik Air Limited, vertegenwoordigd door L. Augytė-Kamarauskienė, advokatė,

    Asset Management Corporation of Nigeria (AMCON), vertegenwoordigd door A. Banys, A. Ivanauskaitė en K. Švirinas, advokatai,

    de Litouwse regering, vertegenwoordigd door K. Dieninis, V. Kazlauskaitė-Švenčionienė en E. Kurelaitytė als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. L. Kalėda en S. Noë als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 oktober 2022,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 23 van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15) alsook van artikel 36, lid 1, en artikel 44, lid 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de luchtvaartmaatschappij Arik Air Limited en Lufthansa Technik aero Alzey GmbH (hierna: „Lufthansa”) over een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure die tegen Arik Air is ingeleid op grond van een Europese executoriale titel die door een Duitse rechterlijke instantie is afgegeven ten gunste van Lufthansa.

    Toepasselijke bepalingen

    Verordening nr. 805/2004

    3

    In de overwegingen 8, 18 en 20 van verordening nr. 805/2004 staat te lezen:

    „(8)

    In zijn conclusies van Tampere heeft de Europese Raad geoordeeld dat de toegang tot de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar de beslissing is gegeven, sneller en eenvoudiger dient te worden gemaakt, doordat de tussenmaatregelen die in de lidstaat van tenuitvoerlegging moeten worden genomen voordat de beslissing ten uitvoer kan worden gelegd, worden afgeschaft. Een beslissing die door het gerecht van oorsprong als Europese executoriale titel is gewaarmerkt, moet, wat de tenuitvoerlegging betreft, op dezelfde manier worden behandeld als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven. […]

    […]

    (18)

    Op grond van het wederzijdse vertrouwen in de rechtspleging in de lidstaten kan door een gerecht van een lidstaat worden vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor erkenning als Europese executoriale titel is voldaan, zodat een beslissing in alle andere lidstaten ten uitvoer kan worden gelegd, zonder rechterlijke toetsing van de toepassing van de procedurele minimumnormen in de lidstaat waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd.

    […]

    (20)

    Het verzoek om waarmerking als Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen is een keuzemogelijkheid voor schuldeisers, die in plaats daarvan ook voor het systeem van erkenning en tenuitvoerlegging krachtens verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1),] of krachtens andere gemeenschapsinstrumenten kunnen kiezen.”

    4

    Artikel 1 („Doel”) van deze verordening luidt:

    „Deze verordening heeft ten doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.”

    5

    In artikel 5 („Afschaffing van het exequatur”) van die verordening staat te lezen:

    „Een beslissing die in de lidstaat van oorsprong als Europese executoriale titel is gewaarmerkt, wordt in de andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid nodig is en zonder enige mogelijkheid de erkenning te betwisten.”

    6

    Artikel 6 („Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel”) bepaalt in lid 1, onder a), en lid 2, het volgende:

    „1.   Een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering wordt, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt, indien

    a)

    de beslissing in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar is; en

    […]

    2.   Indien een beslissing betreffende een niet-betwiste schuldvordering niet meer uitvoerbaar is of de uitvoerbaarheid ervan is opgeschort of beperkt, geeft het gerecht van oorsprong op te eniger tijd gedaan verzoek een bewijs af in de vorm van het in bijlage IV opgenomen standaardformulier, waarin vermeld staat dat de beslissing niet of beperkt uitvoerbaar is.”

    7

    Artikel 10 („Rectificatie of intrekking van het Europese bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel”) van verordening nr. 805/2004 bepaalt in de leden 1 en 2:

    „1.   Op een verzoek gericht aan het gerecht van oorsprong wordt het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel

    a)

    gerectificeerd wanneer ten gevolge van een materiële fout de beslissing en het bewijs van waarmerking onderling verschillen;

    b)

    ingetrokken wanneer het, in het licht van de in deze verordening neergelegde vereisten, kennelijk ten onrechte is toegekend.

    2.   Het recht van de lidstaat van oorsprong is van toepassing op de rectificatie en op de intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel.”

    8

    Artikel 11 („Gevolg van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel”) van deze verordening luidt:

    „Het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel heeft alleen gevolg binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid van de beslissing.”

    9

    Artikel 18 („Herstel van niet-naleving van de minimumnormen”) van die verordening is als volgt verwoord:

    „1.   Wanneer de procedure in de lidstaat van oorsprong niet aan de vormvereisten van de artikelen 13 tot en met 17 heeft voldaan, worden de vormgebreken hersteld en kan een beslissing als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt, indien

    a)

    betekening of kennisgeving van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 13 of 14 aan de schuldenaar is geschied; en

    b)

    de schuldenaar de mogelijkheid heeft gehad tegen de beslissing een rechtsmiddel in te stellen door middel van een integrale toetsing, en de schuldenaar in of tegelijk met de beslissing naar behoren in kennis is gesteld van de desbetreffende vormvoorschriften, met inbegrip van de naam en het adres van de instantie waarbij het rechtsmiddel moet worden ingesteld en, in voorkomend geval, de toepasselijke termijn; en

    c)

    de schuldenaar heeft verzuimd overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften tegen de beslissing een rechtsmiddel in te stellen.

    2.   Wanneer de procedure in de lidstaat van oorsprong niet aan de vormvoorschriften van de artikelen 13 of 14 voldeed, worden de vormgebreken hersteld indien door het gedrag van de schuldenaar tijdens het proces is aangetoond dat hij het stuk waarvan betekening of kennisgeving moest plaatsvinden, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, persoonlijk in ontvangst heeft genomen.”

    10

    Artikel 20 („Tenuitvoerleggingsprocedure”) van verordening nr. 805/2004 bepaalt in lid 1:

    „Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de tenuitvoerleggingsprocedures beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

    Een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven.”

    11

    Artikel 21 („Weigering van de tenuitvoerlegging”) van deze verordening luidt:

    „1.   De tenuitvoerlegging wordt op verzoek van de schuldenaar door het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging geweigerd indien de als Europese executoriale beslissing gewaarmerkte beslissing onverenigbaar is met een in een van de lidstaten of een derde land gegeven eerdere beslissing op voorwaarde dat:

    a)

    de eerdere beslissing tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust; en

    b)

    de eerdere beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven, of aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat van tenuitvoerlegging voldoet; en

    c)

    de onverenigbaarheid in de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong niet als verweer is aangevoerd en ook niet had kunnen worden aangevoerd.

    2.   In geen geval wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging overgegaan tot de beoordeling van de juistheid van de beslissing of de waarmerking daarvan als Europese executoriale titel.”

    12

    In artikel 23 („Opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging”) van die verordening staat te lezen:

    „Wanneer de schuldenaar

    tegen een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing rechtsmiddelen heeft ingesteld, met inbegrip van een verzoek om heroverweging in de zin van artikel 19, of

    overeenkomstig artikel 10 om rectificatie of intrekking van de Europese executoriale titel heeft verzocht,

    kan het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging, op verzoek van de schuldenaar:

    a)

    de tenuitvoerleggingsprocedure tot bewarende maatregelen beperken; of

    b)

    de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van een door dat gerecht te bepalen zekerheid, of

    c)

    in buitengewone omstandigheden de tenuitvoerleggingsprocedure opschorten.”

    Verordening nr. 1215/2012

    13

    Artikel 36, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 luidt:

    „Een in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces.”

    14

    Artikel 44 van deze verordening luidt:

    „1.   In het geval van een verzoek om weigering van tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van afdeling 3, onderafdeling 2, kan het gerecht in de aangezochte lidstaat, op verzoek van de persoon jegens wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht:

    a)

    de tenuitvoerleggingsprocedure tot bewarende maatregelen beperken;

    b)

    de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van een door dat gerecht te bepalen zekerheid, of

    c)

    de tenuitvoerleggingsprocedure geheel of gedeeltelijk schorsen.

    2.   De voor de tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit in de aangezochte lidstaat schorst op verzoek van de persoon tegen wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht, de tenuitvoerleggingsprocedure indien de uitvoerbaarheid van de beslissing in de lidstaat van herkomst is geschorst.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    15

    Op 14 juni 2019 heeft het Amtsgericht Hünfeld (rechter in eerste aanleg Hünfeld, Duitsland) tegen Arik Air een betalingsbevel uitgevaardigd met het oog op de inning van een schuldvordering van 2292993,32 EUR ten gunste van Lufthansa. Op grond van dit bevel heeft die rechter op 24 oktober 2019 een Europese executoriale titel en op 2 december 2019 een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel afgegeven.

    16

    Een in Litouwen werkzame gerechtsdeurwaarder (hierna: „deurwaarder”) heeft van Lufthansa de opdracht gekregen deze executoriale titel overeenkomstig dat bewijs ten uitvoer te leggen.

    17

    Arik Air heeft het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) op grond van artikel 10 van verordening nr. 805/2004 verzocht om het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel in te trekken en om de dwanginvordering van het verschuldigde bedrag te staken. Daartoe voerde zij aan dat het Amtsgericht Hünfeld de processtukken niet naar behoren had betekend, waardoor zij niet tijdig bezwaar had kunnen maken tegen het door die rechter afgegeven betalingsbevel.

    18

    Arik Air heeft in Litouwen bij de deurwaarder ook een verzoek ingediend dat ertoe strekte dat de tenuitvoerleggingsprocedure werd opgeschort totdat de Duitse rechter – bij wie overigens een vordering in die zin was ingesteld – definitief uitspraak deed over het verzoek tot intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel en tot staking van de tenuitvoerlegging. De deurwaarder heeft geweigerd om dat verzoek tot opschorting in te willigen, omdat de relevante nationale regeling niet de mogelijkheid biedt te verzoeken om een opschorting die – zoals in casu – gebaseerd is op het feit dat tegen de ten uitvoer te leggen beslissing beroep is ingesteld bij een rechter van de lidstaat van oorsprong.

    19

    Bij beslissing van 9 april 2020 heeft het Landgericht Frankfurt am Main de opschorting van de tenuitvoerlegging van de Europese executoriale titel van 24 oktober 2019 afhankelijk gemaakt van een door Arik Air te stellen zekerheid van 2000000 EUR. Die rechter heeft geoordeeld dat zonder deze zekerheidstelling het verzoek tot opschorting van voornoemde titel niet kon worden ingewilligd, omdat Arik Air niet had aangetoond dat die titel onrechtmatig was afgegeven, noch dat de termijn om bezwaar te maken buiten haar schuld was overschreden.

    20

    Arik Air heeft bij de Kauno apylinkės teismas (rechter in eerste aanleg Kaunas, Litouwen) beroep ingesteld tegen de beslissing van de deurwaarder tot weigering om die tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten. Bij beslissing van 11 juni 2020 heeft die rechter dat beroep verworpen.

    21

    Bij beslissing van 25 september 2020 heeft de Kauno apygardos teismas (rechter in tweede aanleg Kaunas, Litouwen) – bij wie Arik Air hoger beroep had ingesteld – de beslissing van de Kauno apylinkės teismas van 11 juni 2020 vernietigd en de tenuitvoerleggingsprocedure in kwestie opgeschort in afwachting van de definitieve beslissing van de Duitse rechter op de door Arik Air ingediende verzoeken. De Kauno apygardos teismas heeft vastgesteld dat het feit dat bij een rechter in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel was ingesteld tegen het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel, een voldoende grondslag vormde om de tegen Arik Air ingestelde tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten, gelet op de onevenredig grote schade die uit deze procedure dreigde voort te vloeien. Tevens heeft de Kauno apygardos teismas – anders dan de Kauno apylinkės teismas – geoordeeld dat er bij gebreke van informatie waaruit bleek dat de door de Duitse rechter gelaste zekerheidstelling in dit stadium van de procedure had plaatsgevonden, geen enkele reden was om aan te nemen dat het aan laatstgenoemde rechter stond om zich uit te spreken over de gegrondheid van het verzoek tot opschorting van de executoriale maatregelen.

    22

    Lufthansa heeft tegen de beslissing van de Kauno apygardos teismas van 25 september 2020 cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen).

    23

    Die rechter vraagt zich allereerst af wat de draagwijdte en de omvang van de op grond van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 door de bevoegde gerechten of instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging te verrichten toetsing alsook de voorwaarden voor het verrichten van deze toetsing zijn.

    24

    De verwijzende rechter is van oordeel dat uit de bewoordingen van artikel 23 van verordening nr. 805/2004 blijkt dat het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging over een beoordelingsmarge beschikt met betrekking tot de mogelijkheid om de opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure te gelasten, en vraagt zich af wat de omvang van deze marge is. Hij merkt op dat de in dat artikel gebezigde uitdrukkingen „rechtsmiddelen heeft ingesteld” en „met inbegrip van” onderstellen dat alle rechtsmiddelen in de lidstaat van oorsprong worden bedoeld, welke voorwaarde in casu lijkt te zijn vervuld, en dat de draagwijdte van het begrip „buitengewone omstandigheden” in de lidstaten uniform moet worden uitgelegd.

    25

    De verwijzende rechter verduidelijkt dat in casu weliswaar gerechtelijke procedures aanhangig zijn bij de gerechten van de lidstaat van oorsprong, maar dat partijen in het hoofdgeding het oneens zijn over de betekenis, de draagwijdte en de slaagkansen van deze procedures. Zo stelt Arik Air weliswaar dat zij een beroepsrecht uitoefent, maar Lufthansa betwist dat deze partij over een dergelijk recht beschikt en stelt dat zij enkel de tenuitvoerleggingsprocedure probeert te vertragen. De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af wat de omvang is van de eventueel door hem te verrichten toetsing van de procedure in de lidstaat van oorsprong.

    26

    Vervolgens vraagt die rechter zich af of het, gelet op het gebruik van het voegwoord „of” tussen de verschillende in artikel 23 van verordening nr. 805/2004 bedoelde maatregelen die het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging kan nemen om de tenuitvoerlegging op te schorten of te beperken, mogelijk is om meerdere van deze maatregelen gelijktijdig toe te passen.

    27

    Ten slotte merkt de verwijzende rechter op dat een in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing om de uitvoerbaarheid op te schorten op grond van verordening nr. 1215/2012 gevolgen moet hebben in de lidstaat van tenuitvoerlegging overeenkomstig de in artikel 36, lid 1, van deze verordening neergelegde algemene verplichting tot erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Een afzonderlijke verplichting om de tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten wordt echter ook vermeld in artikel 44, lid 2, van die verordening. In verordening nr. 805/2004 wordt daarentegen niet gepreciseerd of de opschorting van de uitvoerbaarheid van een rechterlijke beslissing in de lidstaat van oorsprong moet leiden tot automatische opschorting van de tenuitvoerlegging van die beslissing in een andere lidstaat dan wel of daarvoor een beslissing van de bevoegde instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging noodzakelijk is. Derhalve rijst de vraag of een regeling die vergelijkbaar is met die van verordening nr. 1215/2012, moet worden toegepast in het kader van verordening nr. 805/2004.

    28

    In deze omstandigheden heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Op welke wijze dient de term ‚buitengewone omstandigheden’ in artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 te worden uitgelegd in het licht van de doelstellingen van verordening nr. 805/2004, waaronder de doelstelling om de tenuitvoerlegging van beslissingen van lidstaten sneller en eenvoudiger te maken en om het recht op een eerlijk proces doeltreffend te waarborgen? Welke beoordelingsmarge hebben de bevoegde instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging bij de uitlegging van die term?

    2)

    Dienen omstandigheden die, zoals in casu, verband houden met een gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong, waarbij uitspraak wordt gedaan over de vernietiging van een rechterlijke beslissing op grond waarvan een Europese executoriale titel is afgegeven, als relevant te worden beschouwd voor de beslissing over de toepassing van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004? Aan de hand van welke criteria dienen de beroepsprocedures in de lidstaat van oorsprong te worden beoordeeld en in hoeverre dienen de bevoegde instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging de in de lidstaat van oorsprong lopende procedure in aanmerking te nemen?

    3)

    Wat moet er worden beoordeeld bij de beslissing over de toepassing van de term ‚buitengewone omstandigheden’ in artikel 23 van verordening nr. 805/2004: de invloed van de betreffende omstandigheden van het geschil wanneer in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel is ingesteld tegen de in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing, de mogelijke voordelen of nadelen van de betreffende maatregel als bedoeld in artikel 23 van de verordening, de economische draagkracht van de schuldenaar voor de uitvoering van die beslissing of andere omstandigheden?

    4)

    Kunnen op grond van artikel 23 van verordening nr. 805/2004 meerdere in dat artikel genoemde maatregelen gelijktijdig worden toegepast? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, op welke criteria dienen de bevoegde instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging zich dan te baseren om zich uit te spreken over de rechtvaardiging en evenredigheid van de toepassing van meerdere van die maatregelen?

    5)

    Dient de juridische regeling van artikel 36, lid 1, van verordening [nr. 1215/2012] te gelden voor een in de lidstaat van oorsprong gegeven rechterlijke beslissing over de schorsing (of opheffing) van de uitvoerbaarheid, of geldt een juridische regeling die vergelijkbaar is met die van artikel 44, lid 2, van die verordening?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste tot en met derde prejudiciële vraag

    29

    Met zijn eerste tot en met zijn derde vraag, die gezamenlijk moeten worden behandeld, verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen om het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 uit te leggen, en in het bijzonder of en in welke mate omstandigheden die verband houden met de gerechtelijke procedure die in de lidstaat van oorsprong is ingesteld tegen de als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing of tegen het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel, relevant zijn voor de vaststelling van de draagwijdte van dat begrip.

    30

    Artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 bepaalt dat wanneer de schuldenaar een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing, daaronder begrepen een verzoek tot heroverweging in de zin van artikel 19 van deze verordening, of wanneer hij overeenkomstig artikel 10 van die verordening om rectificatie of intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel heeft verzocht, het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging op verzoek van de schuldenaar de tenuitvoerleggingsprocedure in buitengewone omstandigheden kan opschorten.

    31

    Opgemerkt dient te worden dat in die bepaling voor de betekenis en draagwijdte van het begrip „buitengewone omstandigheden” nergens wordt verwezen naar het recht van de lidstaten, zodat dit begrip – gelet op de vereisten die voortvloeien uit zowel de eenvormige toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel – moet worden beschouwd als een autonoom Unierechtelijk begrip en op eenvormige wijze moet worden uitgelegd op het grondgebied van de Unie (zie in die zin arrest van 27 januari 2022, Zinātnes parks, C‑347/20, EU:C:2022:59, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    32

    Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat artikel 20, lid 1, van verordening nr. 805/2004 naar het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging verwijst in verband met de tenuitvoerleggingsprocedures. Zoals ook de advocaat-generaal in punt 15 van zijn conclusie opmerkt, doet deze verwijzing immers niet af aan de bepalingen van hoofdstuk IV van die verordening en met name artikel 23 ervan, waarin wordt vastgesteld onder welke voorwaarden de tenuitvoerleggingsprocedure kan worden beperkt of opgeschort ingeval de schuldenaar in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel heeft ingesteld of een verzoek heeft ingediend.

    33

    Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof, moet bij de uitlegging van het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 bijgevolg niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen van deze bepaling, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arrest van 9 oktober 2019, BGL BNP Paribas, C‑548/18, EU:C:2019:848, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    34

    Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 betreft, blijkt uit de formulering zelf van deze bepaling, met name uit het gebruik van het werkwoord „kunnen” en het bijvoeglijk naamwoord „buitengewone”, dat aan de gerechten of instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging weliswaar ruimte wordt gelaten bij de beoordeling van de noodzaak om de tenuitvoerlegging van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing op te schorten, maar dat de Uniewetgever deze beoordelingsmarge heeft willen inperken door de mogelijkheid tot opschorting afhankelijk te stellen van de constatering dat er sprake is van omstandigheden die hij als „buitengewoon” heeft aangemerkt, zodat deze bepaling restrictief moet worden uitgelegd (zie naar analogie arrest van 22 oktober 2015, Thomas Cook Belgium, C‑245/14, EU:C:2015:715, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    35

    Uit het feit dat de Uniewetgever het begrip „buitengewone omstandigheden” bezigt, moet echter worden afgeleid dat hij de draagwijdte van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 niet heeft willen beperken tot gevallen van overmacht, die in het algemeen het gevolg zijn van onvoorzienbare en onweerstaanbare gebeurtenissen die zijn veroorzaakt buiten toedoen van de schuldenaar.

    36

    Gelet op deze tekstuele elementen dient te worden geoordeeld dat de mogelijkheid om de tenuitvoerleggingsprocedure van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing op te schorten moet worden beperkt tot de gevallen waarin de voortzetting van de tenuitvoerlegging de schuldenaar blootstelt aan een reëel risico op bijzonder ernstige schade waarvan het herstel onmogelijk of uiterst moeilijk zou zijn indien het door hem in de lidstaat van oorsprong ingestelde rechtsmiddel of ingediende verzoek werd toegewezen.

    37

    Voorts volgt uit de lezing van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 dat het feit dat de schuldenaar in de lidstaat van oorsprong een gerechtelijke procedure heeft ingesteld om ofwel een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing te betwisten ofwel om rectificatie of intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel te verzoeken, voor het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging een noodzakelijke voorwaarde vormt om te onderzoeken of er sprake is van buitengewone omstandigheden teneinde de tenuitvoerlegging van die titel eventueel op te schorten.

    38

    Wat in de tweede plaats de context van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 betreft, zij opgemerkt dat in de opzet van deze verordening de met artikel 5 ervan beoogde afschaffing van het exequatur berust op een duidelijke verdeling van bevoegdheden tussen de gerechten en instanties in de lidstaat van oorsprong en die van de lidstaat van tenuitvoerlegging, waaraan zowel in het kader van de procedure die leidt tot de vaststelling van een beslissing over een niet-betwiste schuldvordering als bij de tenuitvoerlegging van die beslissing vereisten zijn verbonden. Aan deze bevoegdheidsverdeling ligt ten grondslag dat de schuldvordering en de Europese executoriale titel waarbij zij wordt vastgesteld, worden beheerst door het recht van de lidstaat van oorsprong, terwijl de tenuitvoerleggingsprocedure overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 805/2004 wordt beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

    39

    In de lidstaat van oorsprong moeten bij de waarmerking van een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering als Europese executoriale titel dan ook de minimumnormen van hoofdstuk III van verordening nr. 805/2004 in acht worden genomen. In dit verband kan de niet-naleving van deze normen volgens artikel 18 van die verordening alleen voor de gerechten of instanties in die staat worden hersteld.

    40

    De bevoegde gerechten of instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging zijn gerechtigd om in het kader van de hun bij artikel 20 van verordening nr. 805/2004 verleende bevoegdheid te toetsen of er elementen zijn die de weigering van de tenuitvoerlegging op grond van artikel 21, lid 1, van deze verordening of de beperking of opschorting van de tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 23 ervan rechtvaardigen.

    41

    Geen enkele betwisting van de in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing of de waarmerking ervan als Europese executoriale titel kan evenwel ter beoordeling worden voorgelegd aan die gerechten of instanties. Zoals blijkt uit artikel 21, lid 2, van verordening nr. 805/2004, gelezen in het licht van overweging 18 van deze verordening, moet het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten in elkaars rechtspleging er immers toe leiden dat elk gerecht van een lidstaat ervan mag uitgaan dat aan alle voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel is voldaan, zodat de beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering of de waarmerking ervan in geen geval inhoudelijk kan worden getoetst in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

    42

    Uit de opzet van verordening nr. 805/2004 blijkt dus dat de bevoegde gerechten of instanties in de lidstaat van tenuitvoerlegging niet gerechtigd zijn om een dergelijke in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing of de waarmerking ervan als Europese executoriale titel direct of indirect te toetsen naar aanleiding van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure.

    43

    Gelet op de bevoegdheidsverdeling die bij verordening nr. 805/2004 is gemaakt tussen de gerechten en instanties in de lidstaat van oorsprong en die van de lidstaat van tenuitvoerlegging, beschikken de gerechten of instanties in laatstbedoelde lidstaat over een beperkte ruimte bij de beoordeling van de omstandigheden op grond waarvan een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging kan worden toegewezen. Wanneer die gerechten of instanties een dergelijk verzoek onderzoeken, moeten zij zich er dan ook – om vast te stellen of de door de schuldenaar tot staving van dit verzoek aangevoerde omstandigheden buitengewoon zijn – na de constatering dat er in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel is ingesteld of een verzoek is ingediend als bedoeld in artikel 23 van verordening nr. 805/2004, toe beperken de in het geding zijnde belangen tegen elkaar af te wegen, namelijk enerzijds het belang van de schuldeiser om de beslissing over zijn schuldvordering onmiddellijk ten uitvoer te leggen en anderzijds het belang van de schuldenaar om bijzonder ernstige en onherstelbare of moeilijk herstelbare schade te voorkomen, teneinde het met dit artikel beoogde billijke evenwicht te vinden. Bij dat onderzoek is het – zoals de advocaat-generaal in punt 30 van zijn conclusie opmerkt – uitgesloten dat deze gerechten of instanties op enigerlei wijze – al was het slechts prima facie – de gegrondheid van het door de schuldenaar in de lidstaat van oorsprong ingestelde rechtsmiddel of ingediende verzoek beoordelen.

    44

    In de derde plaats vindt de noodzaak om het begrip „buitengewone omstandigheden” restrictief uit te leggen steun in een teleologische uitlegging van artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004.

    45

    Verordening nr. 805/2004 heeft namelijk – zoals blijkt uit artikel 1 van deze verordening, gelezen in samenhang met overweging 8 ervan – tot doel het vrije verkeer van met name beslissingen inzake niet-betwiste schuldvorderingen te waarborgen alsook ervoor te zorgen dat deze beslissingen sneller en eenvoudiger ten uitvoer worden gelegd in een andere lidstaat dan die waar de beslissing is gegeven. Gelet op deze doelstelling moet tevens een restrictieve uitlegging worden gegeven aan de in de artikelen 21 en 23 van die verordening bedoelde omstandigheden die zich verzetten tegen de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die beslissingen.

    46

    Gelet op een en ander dient op de eerste tot en met de derde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin gebezigde begrip „buitengewone omstandigheden” ziet op een situatie waarin de voortzetting van de procedure voor de tenuitvoerlegging van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing de schuldenaar die in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel tegen die beslissing heeft ingesteld dan wel een verzoek tot rectificatie of intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel heeft ingediend, zou blootstellen aan een reëel risico op bijzonder ernstige schade die niet of bijzonder moeilijk zou kunnen worden hersteld ingeval die beslissing werd vernietigd dan wel het bewijs van waarmerking werd gerectificeerd of ingetrokken. Dit begrip verwijst niet naar omstandigheden die verband houden met de gerechtelijke procedure die in de lidstaat van oorsprong wordt gevoerd tegen de als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing of tegen het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel.

    Vierde prejudiciële vraag

    47

    Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23 van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het toestaat dat de in de punten a), b) en c) bedoelde maatregelen van beperking van de tenuitvoerleggingsprocedure, zekerheidstelling of opschorting van die procedure gelijktijdig worden toegepast.

    48

    In dit verband zij opgemerkt dat artikel 23 van verordening nr. 805/2004 – dat als opschrift „Opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging” draagt – de maatregelen opsomt die het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging op verzoek van de schuldenaar kan gelasten, te weten de beperking van de tenuitvoerleggingsprocedure tot bewarende maatregelen, het van een zekerheidstelling afhankelijk maken van de tenuitvoerlegging of de opschorting van de tenuitvoerlegging in buitengewone omstandigheden.

    49

    Uit de bewoordingen van dat artikel volgt dat de daarin beoogde maatregelen zijn verbonden door het voegwoord „of” dat in bepaalde taalversies een alternatieve dan wel een cumulatieve betekenis kan hebben (zie in die zin arrest van 30 januari 2020, Autoservizi Giordano, C‑513/18, EU:C:2020:59, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Uit het gebruik van dit voegwoord kan dus niet worden afgeleid of het in de bedoeling van de Uniewetgever lag om het mogelijk te maken de in artikel 23 van verordening nr. 805/2004 vermelde maatregelen gelijktijdig toe te passen.

    50

    Daarentegen kan op grond van de opzet van voornoemd artikel en van de draagwijdte van de daarin beoogde maatregelen worden geoordeeld dat het niet mogelijk is om de in artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 bedoelde maatregel van opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure en de in artikel 23, onder a), van deze verordening bedoelde maatregel van beperking van die procedure of de in artikel 23, onder b), van die verordening bedoelde maatregel die erin bestaat de schuldeiser te verplichten zekerheid te stellen, gelijktijdig toe te passen.

    51

    De overeenkomstig artikel 23, onder c), van verordening nr. 805/2004 op verzoek van de schuldenaar gelaste opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure staat er immers – gelet op de onmiddellijke gevolgen ervan voor de voortzetting van deze procedure – aan in de weg dat die procedure wordt beperkt tot bewarende maatregelen in de zin van artikel 23, onder a), van die verordening. De verplichting voor de schuldeiser om zekerheid te stellen op grond van artikel 23, onder b), van verordening nr. 805/2004 heeft tot doel de schuldvordering in kwestie onmiddellijk ten uitvoer te kunnen leggen, wat de gelijktijdige toepassing van de maatregel van opschorting van de tenuitvoerlegging logischerwijs uitsluit.

    52

    Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, is het evenwel niet uitgesloten dat het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging verlangt dat de schuldeiser zekerheid stelt als voorwaarde voor de uitvoering van uitsluitend bewarende maatregelen.

    53

    Gelet op een en ander dient op de vierde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 23 van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het de gelijktijdige toepassing van de in de punten a) en b) bedoelde maatregelen van beperking en zekerheidstelling toestaat, maar niet de gelijktijdige toepassing van een van deze twee maatregelen met de in punt c) bedoelde maatregel van opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure.

    Vijfde prejudiciële vraag

    54

    De vijfde vraag, die betrekking heeft op de uitlegging van artikel 36, lid 1, en artikel 44, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, heeft betrekking op de gevolgen van een in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing waarbij de opschorting van de uitvoerbaarheid van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing wordt gelast, voor de procedure tot uitvoering van laatstgenoemde beslissing die is ingeleid in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

    55

    Vooraf zij opgemerkt dat er bij de bevoegde Duitse rechter een procedure tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de Europese executoriale titel van 24 oktober 2019 aanhangig was toen de zaak aan het Hof werd voorgelegd, ook al blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat die rechter zich definitief over die opschorting had uitgesproken. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat een beslissing tot opschorting van de tenuitvoerlegging van die titel wordt gegeven. De beantwoording van de vijfde prejudiciële vraag is dus niet kennelijk van geen nut voor de verwijzende rechter om uitspraak te doen in het bij hem aanhangige geding. Die vraag is dan ook ontvankelijk.

    56

    Tevens zij opgemerkt dat de verwijzende rechter weliswaar formeel gesproken verzoekt om uitlegging van artikel 36, lid 1, en artikel 44, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, maar dat verordening nr. 805/2004 – op grond waarvan de tenuitvoerleggingsprocedure in het hoofdgeding is ingeleid – zelf in artikel 6, lid 2, het geval regelt waarin de uitvoerbaarheid van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing wordt opgeschort.

    57

    Aangezien het Hof bevoegd is om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens en met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing de elementen van het Unierecht te putten die gelet op het voorwerp van het geding uitlegging behoeven (zie in die zin arrest van 22 april 2021, Profi Credit Slovakia, C‑485/19, EU:C:2021:313, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak), moet de vijfde prejudiciële vraag aldus worden begrepen dat zij betrekking heeft op de uitlegging van artikel 6, lid 2, van verordening nr. 805/2004.

    58

    Derhalve wenst de verwijzende rechter met zijn vijfde vraag in wezen te vernemen of artikel 6, lid 2, van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de uitvoerbaarheid van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing is opgeschort in de lidstaat van oorsprong, het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging de in laatstgenoemde staat ingeleide tenuitvoerleggingsprocedure moet opschorten op basis van die beslissing.

    59

    Dienaangaande zij opgemerkt dat uit artikel 6, lid 1, van verordening nr. 805/2004 volgt dat voor de waarmerking van een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering als Europese executoriale titel meerdere voorwaarden gelden, waaronder de in artikel 6, lid 1, onder a), van die verordening gestelde voorwaarde dat die beslissing uitvoerbaar is in de lidstaat van oorsprong.

    60

    Ingevolge artikel 11 van verordening nr. 805/2004 heeft het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel alleen gevolg binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid van de beslissing.

    61

    Uit deze bepalingen volgt dat een Europese executoriale titel geen rechtsgevolgen in het leven kan roepen indien de uitvoerbaarheid van de aldus gewaarmerkte beslissing is opgeschort in de lidstaat van oorsprong.

    62

    Tegen deze achtergrond bepaalt artikel 6, lid 2, van verordening nr. 805/2004 dat indien een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing niet meer uitvoerbaar is of de uitvoerbaarheid ervan is opgeschort of beperkt, het gerecht van oorsprong op te eniger tijd gedaan verzoek een bewijs afgeeft in de vorm van het in bijlage IV bij die verordening opgenomen standaardformulier, waarin vermeld staat dat die beslissing niet of beperkt uitvoerbaar is.

    63

    Wanneer de uitvoerbaarheid van de als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing is opgeschort in de lidstaat van oorsprong, is het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging dan ook verplicht om de in laatstgenoemde staat ingeleide tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten ingeval het in artikel 6, lid 2, van verordening nr. 805/2004 bedoelde bewijs wordt overgelegd.

    64

    Gelet op een en ander dient op de vijfde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 6, lid 2, van verordening nr. 805/2004, gelezen in samenhang met artikel 11 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de uitvoerbaarheid van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing is opgeschort in de lidstaat van oorsprong en het in dat artikel 6, lid 2, bedoelde bewijs is overgelegd aan het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, dit gerecht verplicht is om op basis van die beslissing de in laatstgenoemde lidstaat ingeleide tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten.

    Kosten

    65

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 23, onder c), van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen

    moet aldus worden uitgelegd dat

    het daarin gebezigde begrip „buitengewone omstandigheden” ziet op een situatie waarin de voortzetting van de procedure voor de tenuitvoerlegging van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing de schuldenaar die in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel tegen die beslissing heeft ingesteld dan wel een verzoek tot rectificatie of intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel heeft ingediend, zou blootstellen aan een reëel risico op bijzonder ernstige schade die niet of bijzonder moeilijk zou kunnen worden hersteld ingeval die beslissing werd vernietigd dan wel het bewijs van waarmerking werd gerectificeerd of ingetrokken. Dit begrip verwijst niet naar omstandigheden die verband houden met de gerechtelijke procedure die in de lidstaat van oorsprong wordt gevoerd tegen de als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing of tegen het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel.

     

    2)

    Artikel 23 van verordening nr. 805/2004

    moet aldus worden uitgelegd dat

    het de gelijktijdige toepassing van de in de punten a) en b) bedoelde maatregelen van beperking en zekerheidstelling toestaat, maar niet de gelijktijdige toepassing van een van deze twee maatregelen met de in punt c) bedoelde maatregel van opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure.

     

    3)

    Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 805/2004, gelezen in samenhang met artikel 11,

    moet aldus worden uitgelegd dat

    wanneer de uitvoerbaarheid van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissing is opgeschort in de lidstaat van oorsprong en het in dat artikel 6, lid 2, bedoelde bewijs is overgelegd aan het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, dit gerecht verplicht is om op basis van die beslissing de in laatstgenoemde lidstaat ingeleide tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Litouws.

    Top