Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CC0830

    Conclusie van advocaat-generaal L. Medina van 20 april 2023.


    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:319

     CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    L. MEDINA

    van 20 april 2023 ( 1 )

    Zaak C‑830/21

    Syngenta Agro GmbH

    tegen

    Agro Trade Handelsgesellschaft mbH

    [verzoek van het Hanseatische Oberlandesgericht Hamburg (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Hamburg, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing – Onderlinge aanpassing van de wetgevingen – Gewasbeschermingsmiddelen – Verordening (EG) nr. 1107/2009 – Artikel 28 – Toelating voor het op de markt brengen – Artikel 52 – Parallelhandel – Verordening (EU) nr. 547/2011 van de Commissie – Artikel 1 – Punt 1, onder b), en f), van bijlage I – Etiketteringsvoorschriften – Naam en adres van de houder van de toelating – Partijnummer van de formulering”

    I. Inleiding

    1.

    Dit verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1 van verordening (EU) nr. 547/2011 ( 2 ), gelezen in samenhang met punt 1, onder b) en f), van bijlage I bij die verordening. Verordening nr. 547/2011 geeft uitvoering aan verordening (EG) nr. 1107/2009 ( 3 ) wat de etiketteringsvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen betreft.

    2.

    Het verzoek is ingediend in het kader van een procedure tussen Syngenta Agro GmbH (hierna: „verzoekster”) en Agro Trade Handelsgesellschaft mbH (hierna: „verweerster”), die is ingeleid vanwege een geschil over de parallelinvoer in Duitsland van gewasbeschermingsmiddelen die in andere lidstaten van de Europese Unie door verzoekster op de markt mogen worden gebracht.

    3.

    Het Hof wordt in casu verzocht te bepalen in hoeverre de etiketteringsvoorschriften die van toepassing zijn op de verlening van een toelating voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel in een lidstaat, krachtens artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 ook van toepassing zijn op gevallen van parallelhandel in dat middel zoals bedoeld in artikel 52 van verordening nr. 1107/2009.

    II. Toepasselijke bepalingen

    A.   Unierecht

    1. Verordening nr. 1107/2009

    4.

    De overwegingen 8, 9, 24, 31, 42, 44 en 45 van verordening nr. 1107/2009 luiden als volgt:

    „(8)

    Deze verordening heeft tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de communautaire landbouw te vrijwaren. […]

    (9)

    Teneinde voor zover mogelijk beletselen voor de handel in gewasbeschermingsmiddelen weg te nemen die te wijten zijn aan de verschillen in de beschermingsniveaus in de lidstaten, dient deze verordening ook te voorzien in geharmoniseerde regels voor de toelating van werkzame stoffen en het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van regels voor de wederzijdse erkenning van toelatingen en inzake parallelhandel. Deze verordening heeft derhalve tot doel het vrije verkeer van deze producten en de beschikbaarheid ervan in de lidstaten te bevorderen.

    […]

    (24)

    De toelatingsvoorschriften moeten een goede bescherming garanderen. Wanneer toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen worden verleend, moet met name de bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu voorrang hebben op de verbetering van de teelt van planten. Alvorens gewasbeschermingsmiddelen op de markt worden gebracht, moet dan ook worden aangetoond dat zij een duidelijk voordeel inhouden voor de teelt van planten en zij geen schadelijke effecten hebben op de gezondheid van mensen en dieren, met inbegrip van die van kwetsbare groepen, noch onaanvaardbare effecten hebben voor het milieu.

    […]

    (31)

    Wanneer identieke gewasbeschermingsmiddelen in verschillende lidstaten zijn toegelaten, dient deze verordening te voorzien in een vereenvoudigde procedure voor de verlening van een vergunning voor parallelhandel, teneinde de handel in dergelijke producten tussen de lidstaten te vergemakkelijken.

    […]

    (42)

    Richtlijn 1999/45/EG[ ( 4 )] […] is van toepassing op de indeling, de verpakking en het kenmerken van bestrijdingsmiddelen. Om de bescherming van gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen, van consumenten van planten en plantaardige producten en van het milieu verder te verbeteren, zijn echter verdere specifieke regels wenselijk die rekening houden met de specifieke gebruiksomstandigheden van gewasbeschermingsmiddelen.

    […]

    (44)

    Om het niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te verhogen door de traceerbaarheid van mogelijke blootstellingen te verzekeren, de doeltreffendheid van het toezicht en de controle te verbeteren en de kosten van de bewaking van de waterkwaliteit te beperken, moeten voorschriften inzake het bijhouden van registers en informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden vastgesteld.

    (45)

    Bepalingen inzake controle- en inspectieregelingen in verband met het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moeten de correcte, veilige en geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de voorschriften in deze verordening garanderen om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te verwezenlijken.”

    5.

    Artikel 1 van verordening nr. 1107/2009, „Onderwerp en doel”, luidt:

    „[…]

    3.   Het doel van deze verordening is een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu te waarborgen en de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, te harmoniseren en tegelijkertijd de landbouwproductie te verbeteren.

    […]”

    6.

    Artikel 3 van diezelfde verordening, „Definities”, bepaalt:

    „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    […]

    10.

    ‚toelating van een gewasbeschermingsmiddel’: bestuursrechtelijk besluit waarmee de bevoegde instantie van een lidstaat toelaat dat een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied op de markt wordt gebracht;

    […]

    24.

    ‚houder van de toelating’: elke natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit is van een toelating voor het op de markt brengen en het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel;

    […]”

    7.

    Artikel 28 van verordening nr. 1107/2009, „Toelating voor het op de markt brengen en het gebruik”, bepaalt:

    „1.   Een gewasbeschermingsmiddel wordt alleen op de markt gebracht of gebruikt wanneer het in de betrokken lidstaat overeenkomstig deze verordening is toegelaten.

    2.   In afwijking van lid 1 is in de volgende gevallen geen toelating vereist:

    […]

    e)

    het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen waarvoor een vergunning voor parallelhandel volgens artikel 52 is verleend.”

    8.

    Artikel 29 van verordening nr. 1107/2009, „Eisen voor de toelating voor het op de markt brengen”, bepaalt:

    „1.   Onverminderd artikel 50 wordt een gewasbeschermingsmiddel slechts toegelaten indien het overeenkomstig de in lid 6 bedoelde uniforme beginselen aan de volgende eisen voldoet:

    […]”

    9.

    Artikel 33 van die verordening, „Aanvraag van een toelating of wijziging van de toelating”, bepaalt:

    „1.   Een aanvrager die een gewasbeschermingsmiddel op de markt wenst te brengen, doet zelf of via een vertegenwoordiger een toelatingsaanvraag of een aanvraag tot wijziging van een toelating bij elke lidstaat waar het gewasbeschermingsmiddel op de markt zal worden gebracht.

    […]

    3.   De aanvraag gaat vergezeld van:

    […]

    g)

    een ontwerp-etiket.

    […]”

    10.

    Artikel 44 van verordening nr. 1107/2009, „Intrekking of wijziging van een toelating”, bepaalt in de leden 1, 3 en 4 ervan:

    „1.   Lidstaten kunnen een toelating te allen tijde opnieuw bekijken indien er aanwijzingen bestaan dat niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 29 genoemde eisen.

    […]

    3.   In voorkomend geval trekt de lidstaat de toelating in of wijzigt die, wanneer:

    a)

    niet of niet meer wordt voldaan aan de eisen van artikel 29;

    b)

    onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de toelating werd verstrekt;

    c)

    niet voldaan is aan een voorwaarde in de toelating;

    d)

    de wijze van gebruik en de gebruikte hoeveelheden kunnen worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis; of

    e)

    de houder van een toelating de verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet nakomt.

    4.   Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 3 een toelating intrekt of wijzigt, licht hij de houder van de toelating, de andere lidstaten, de [Europese] Commissie en de [Europese] Autoriteit [voor voedselveiligheid] onmiddellijk in. […]”

    11.

    Artikel 52 van verordening nr. 1107/2009, „Parallelhandel”, bepaalt:

    „1.   Een in een lidstaat (lidstaat van oorsprong) toegelaten gewasbeschermingsmiddel kan, op voorwaarde dat een vergunning voor parallelhandel wordt verleend, in een andere lidstaat (invoerende lidstaat) geïntroduceerd, op de markt gebracht of gebruikt worden, indien de invoerende lidstaat concludeert dat de samenstelling van het gewasbeschermingsmiddel identiek is aan die van een gewasbeschermingsmiddel waarvoor op zijn grondgebied reeds een toelating is verleend (referentiemiddel). De aanvraag wordt bij de bevoegde autoriteit van de invoerende lidstaat ingediend.

    2.   Na ontvangst van een volledige aanvraag wordt […] via een vereenvoudigde procedure een vergunning voor parallelhandel verleend indien het in te voeren gewasbeschermingsmiddel identiek is in de zin van lid 3. […]

    3.   Gewasbeschermingsmiddelen worden als identiek aan het referentiemiddel beschouwd indien:

    a)

    zij volgens hetzelfde productieproces vervaardigd zijn door dezelfde onderneming, een verbonden onderneming of een onderneming die onder licentie werkt;

    b)

    de specificatie en de inhoud van de werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten, alsook het soort formulering identiek zijn; en

    c)

    de aanwezige formuleringshulpstoffen en de grootte, het materiaal of de vorm van de verpakking wat betreft de mogelijke negatieve gevolgen voor de veiligheid van het middel ten aanzien van de gezondheid van mens of dier, of van het milieu, dezelfde of gelijkwaardig zijn.

    4.   De aanvraag voor een vergunning voor parallelhandel omvat de volgende gegevens:

    a)

    naam en registratienummer van het gewasbeschermingsmiddel in de lidstaat van oorsprong;

    b)

    de lidstaat van oorsprong;

    c)

    naam en adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong;

    d)

    oorspronkelijk etiket en oorspronkelijke gebruiksaanwijzing die het te introduceren gewasbeschermingsmiddel vergezellen bij de distributie in de lidstaat van oorsprong, indien zulks noodzakelijk wordt geacht voor het onderzoek door de bevoegde autoriteit. Deze bevoegde autoriteit kan een vertaling van de relevante delen van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing verlangen;

    e)

    naam en adres van de aanvrager;

    f)

    naam die zal worden gegeven aan het in de invoerende lidstaat te distribueren gewasbeschermingsmiddel;

    g)

    een ontwerpetiket voor het op de markt te brengen middel;

    h)

    een monster van het middel dat zal worden geïntroduceerd, indien de bevoegde autoriteit van de invoerende lidstaat dat nodig acht;

    i)

    naam en registratienummer van het referentiemiddel.

    […]

    5.   Een gewasbeschermingsmiddel waarvoor een vergunning voor parallelhandel is verleend, wordt alleen op de markt gebracht en gebruikt overeenkomstig de bepalingen van de toelating voor het referentiemiddel. Teneinde het toezicht en de controles te vergemakkelijken dient de Commissie voor het te introduceren product specifieke controle-eisen vast te stellen in een verordening als bedoeld in artikel 68.

    6.   De geldigheidsduur van de vergunning voor parallelhandel verstrijkt wanneer die van de toelating voor het referentiemiddel verstrijkt. Indien de houder van de toelating voor het referentiemiddel een verzoek indient tot intrekking van de toelating overeenkomstig artikel 45, lid 1, maar nog steeds wordt voldaan aan de eisen van artikel 29, verstrijkt de geldigheid van de vergunning voor parallelhandel op de datum waarop de toelating voor het referentiemiddel normaal zou zijn verstreken.

    7.   Onverminderd specifieke bepalingen in dit artikel, zijn de artikelen 44, 45, 46 en 55 en artikel 56, lid 4, en de hoofdstukken VI tot en met X van overeenkomstige toepassing op gewasbeschermingsmiddelen die parallel verhandeld worden.

    8.   Onverminderd artikel 44 kan een vergunning voor parallelhandel worden ingetrokken indien de toelating voor het geïntroduceerde gewasbeschermingsmiddel in de lidstaat van oorsprong om redenen van veiligheid of werkzaamheid wordt ingetrokken.

    9.   Indien het product niet identiek is aan het referentiemiddel in de zin van lid 3, kan de lidstaat van invoering de toelating voor het op de markt brengen en het gebruik alleen verlenen overeenkomstig artikel 29.

    […]

    11.   Onverminderd artikel 63 stellen de autoriteiten van de lidstaten informatie over vergunningen voor parallelhandel publiekelijk beschikbaar.”

    12.

    Artikel 55 van verordening nr. 1107/2009, „Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen”, bepaalt:

    „Gewasbeschermingsmiddelen moeten op juiste wijze worden gebruikt.

    Een juist gebruik houdt in dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. […]”

    13.

    Artikel 56 van die verordening, „Informatie over mogelijk schadelijke of onaanvaardbare effecten”, bepaalt in lid 4 ervan:

    „De houder van een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel meldt jaarlijks bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die zijn gewasbeschermingsmiddel hebben toegelaten of hij over informatie beschikt met betrekking tot een onder de verwachtingen blijvende werkzaamheid, de ontwikkeling van resistentie en elk onverwacht effect op planten, plantaardige producten of het milieu.”

    14.

    Artikel 65 van verordening nr. 1107/2009, „Etikettering”, luidt:

    „1.   De etikettering van gewasbeschermingsmiddelen voldoet aan de indelings-, etiketterings-, verpakkingsvoorschriften van richtlijn [1999/45] en aan de voorschriften van een verordening die wordt aangenomen volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    […]”

    2. Verordening nr. 547/2011

    15.

    Overeenkomstig artikel 65, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 heeft de Commissie verordening nr. 547/2011 vastgesteld.

    16.

    Artikel 1 van verordening nr. 547/2011 bepaalt:

    „De etikettering van gewasbeschermingsmiddelen moet voldoen aan de in bijlage I vastgestelde voorschriften en moet zo mogelijk de standaardzinnen voor bijzondere risico’s voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, als vastgesteld in bijlage II, en de standaardzinnen voor veiligheidsadviezen voor de bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het milieu, als vastgesteld in bijlage III, bevatten.”

    17.

    Bijlage I bij verordening nr. 547/2011, „Etiketteringsvoorschriften, als bedoeld in artikel 1”, bepaalt het volgende:

    „(1) De volgende informatie moet duidelijk en leesbaar op de verpakking van gewasbeschermingsmiddelen worden vermeld:

    […]

    b)

    de naam en het adres van de houder van de toelating en het toelatingsnummer van het gewasbeschermingsmiddel en, indien dat een andere persoon is, de naam en het adres van de persoon die verantwoordelijk is voor de eindverpakking en eindetikettering of voor de eindetikettering van het gewasbeschermingsmiddel op de markt;

    […]

    f)

    het partijnummer van de formulering en productiedatum;

    […]”

    3. Verordening nr. 1272/2008

    18.

    Richtlijn 1999/45, waarnaar in artikel 65, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 wordt verwezen, is ingetrokken en vervangen bij verordening (EG) nr. 1272/2008 ( 5 ).

    19.

    In overweging 18 van verordening nr. 1272/2008 staat:

    „Om te waarborgen dat de afnemers informatie ontvangen over gevaren, moeten de leveranciers van stoffen en mengsels ervoor zorgen dat deze, voorafgaand aan het in de handel brengen, overeenkomstig deze verordening worden geëtiketteerd en verpakt volgens de desbetreffende indeling. […]”

    20.

    Artikel 1 van verordening nr. 1272/2008, „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt:

    „1.   Deze verordening heeft ten doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu alsmede het vrije verkeer van stoffen, mengsels en voorwerpen als bedoeld in artikel 4, lid 8, te waarborgen door:

    […]

    b)

    te voorzien in de verplichting voor:

    […]

    ii)

    leveranciers om in de handel gebrachte verpakte stoffen en mengsels te etiketteren en te verpakken;

    […]”

    21.

    Artikel 2 van die verordening, „Definities”, bepaalt het volgende:

    „Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

    […]

    26. ‚leverancier’: een fabrikant, importeur, downstreamgebruiker of distributeur die een stof als zodanig, of in een mengsel, of een mengsel in de handel brengt;

    […]”

    22.

    Artikel 17 van verordening nr. 1272/2008, „Algemene voorschriften”, maakt deel uit van titel III van die verordening, „Voorlichting over de gevaren via het etiket”, en bepaalt:

    „1.   Als gevaarlijk ingedeelde stoffen en mengsels die zijn verpakt, worden van een etiket voorzien dat de volgende elementen bevat:

    a)

    de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier(s);

    […]”

    B.   Duits recht

    23.

    § 49, lid 4, eerste volzin, van het Gesetz zum Schutz der Kulturpflanzen (wet op de gewasbescherming) bevat de volgende regel voor de parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen:

    „Indien de houder van de vergunning geen gebruik maakt van het partijnummer van de houder van de toelating van het parallel in te voeren gewasbeschermingsmiddel ten behoeve van de etikettering overeenkomstig § 47, lid 1, dient hij een register bij te houden en gedurende ten minste vijf jaar te bewaren, waaruit blijkt dat het door hem gebruikte partijnummer overeenstemt met dat van de houder van de toelating van het parallel in te voeren gewasbeschermingsmiddel.”

    III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

    24.

    Verzoekster is een distributiebedrijf van Syngenta Group, die in Duitsland en in andere lidstaten van de Europese Unie gewasbeschermingsmiddelen produceert en distribueert. Verweerster is een handelsonderneming in de landbouwsector die gewasbeschermingsmiddelen distribueert, in het bijzonder parallel ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen.

    25.

    Deze parallelinvoer omvat onder andere ook gewasbeschermingsmiddelen van verzoekster. Verweerster distribueert deze gewasbeschermingsmiddelen in Duitsland vanuit andere lidstaten, in de ongeopende oorspronkelijke jerrycans van verzoekster, waarbij zij het originele etiket vervangt door een eigen sticker. Op die sticker staat onder andere informatie over verweerster in haar hoedanigheid van importeur en distributeur, maar staat geen informatie over verzoekster in haar hoedanigheid van houder van de toelating van het gewasbeschermingsmiddel in de lidstaat van oorsprong. Verweerster vervangt het oorspronkelijke partijnummer van de formulering van de fabrikant door een eigen identificatienummer en houdt een register bij waaruit blijkt welk door haar toegekend identificatienummer overeenkomt met welk oorspronkelijk partijnummer.

    26.

    In een procedure voor het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg, Duitsland) heeft verzoekster betoogd dat verweerster met haar handelen inbreuk maakt op artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder b) en f), van bijlage I bij deze verordening. Zij heeft derhalve verzocht verweerster te verbieden om parallel ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen van verzoekster in Duitsland op de markt te brengen, voor zover, ten eerste, de op de oorspronkelijke verpakking aangebrachte naam en adres van de houder van de toelating zijn verwijderd en/of, ten tweede, het op de oorspronkelijke verpakking gedrukte partijnummer van de formulering is verwijderd en vervangen door een ander identificatienummer. In verband met deze vorderingen heeft verzoekster deze rechterlijke instantie verzocht om verweerster te gelasten informatie te verstrekken, schadevergoeding te betalen en haar precontentieuze kosten te vergoeden.

    27.

    Verzoeksters vordering op grond van punt 1, onder b), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011, met betrekking tot de informatie over de naam en het adres van de houder van de toelating, werd door het Landgericht Hamburg toegewezen. De vordering op grond van punt 1, onder f), van die bijlage, betreffende het partijnummer van de formulering, werd door deze rechterlijke instantie echter afgewezen. Zowel verzoekster als verweerster heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hanseatische Oberlandesgericht Hamburg (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Hamburg, Duitsland), dat in casu de verwijzende rechter is.

    28.

    In de verwijzingsbeslissing zet de verwijzende rechter uiteen dat de schending van de etiketteringsvoorschriften van verordening nr. 547/2011 een geldige grond kan zijn voor toewijzing van de vorderingen van verzoekster op grond van het nationale mededingingsrecht, te weten het Gesetz gegen den unlauteren Wettbeweb (wet inzake oneerlijke mededinging). Hij heeft echter twijfels over de juiste uitlegging van punt 1, onder b) en f), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011, omdat deze verordening niet voorziet in een concrete regeling inzake de etikettering van parallel ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen. Volgens de verwijzende rechter zouden de bewoordingen van deze bepalingen weliswaar, zoals verzoekster stelt, de uitlegging kunnen staven dat op het etiket van het ingevoerde middel zowel de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong als het nummer van het oorspronkelijke partijnummer van de formulering moeten worden vermeld, maar kunnen de doelstellingen van verordening nr. 1107/2009 met betrekking tot parallelhandel ook een ruimere uitlegging mogelijk maken, zoals verweerster betoogt.

    29.

    Tegen deze achtergrond heeft het Hanseatische Oberlandesgericht Hamburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Moet artikel 1 van verordening [nr. 547/2011], gelezen in samenhang met punt 1, onder b), van bijlage I bij deze verordening, aldus worden uitgelegd dat bij parallelimport van een gewasbeschermingsmiddel de naam en het adres van de houder van de toelating uit de lidstaat van oorsprong waaruit het gewasbeschermingsmiddel is geïmporteerd, op de verpakking moeten worden vermeld wanneer het gewasbeschermingsmiddel in een andere lidstaat wordt gedistribueerd?

    2)

    Moet artikel 1 van verordening [nr. 547/2011], gelezen in samenhang met punt 1, onder f), van bijlage I bij deze verordening, aldus worden uitgelegd dat bij parallelimport van een gewasbeschermingsmiddel het oorspronkelijk door de fabrikant toegekende partijnummer ongewijzigd op de verpakking moet zijn vermeld, of is het met de genoemde bepaling verenigbaar dat de parallelimporteur het oorspronkelijke partijnummer verwijdert en een eigen identificatienummer op de verpakking aanbrengt, voor zover hij een register bijhoudt waaruit blijkt dat de door hem gebruikte partijnummers overeenkomen met die van de houder van de toelating van het parallel in te voeren gewasbeschermingsmiddel?”

    30.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 23 december 2021 ter griffie van het Hof neergelegd. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de hoofdpartijen voor de verwijzende rechter, de Helleense Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Oostenrijk en de Commissie. Er is in deze zaak geen terechtzitting gehouden.

    IV. Beoordeling

    31.

    Met zijn vragen verzoekt de verwijzende rechter het Hof zich uit te spreken over de uitlegging van artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder b) en f), van bijlage I bij deze verordening, in het bijzonder over de vraag of een importeur die een gewasbeschermingsmiddel in een lidstaat introduceert en op de markt brengt op basis van een vergunning voor parallelhandel, verplicht is om ook op zijn eigen etiketten de naam en het adres van de houder van de toelating van dat middel in de lidstaat van oorsprong (eerste vraag) en het oorspronkelijk door de fabrikant toegekende partijnummer van de formulering (tweede vraag) te vermelden, dan wel of die importeur deze gegevens kan vervangen door eigen kenmerken.

    A.   Eerste vraag

    32.

    De eerste vraag van de verwijzende rechter betreft de uitlegging van artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder b), van bijlage I bij die verordening.

    33.

    Vooraf zij eraan herinnerd dat verordening nr. 1107/2009 voorziet in geharmoniseerde regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen teneinde beletselen voor de handel weg te nemen die te wijten zijn aan de verschillen in de beschermingsniveaus in de lidstaten. ( 6 )

    34.

    Krachtens artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 kan een gewasbeschermingsmiddel in het algemeen slechts op de markt worden gebracht nadat de betrokken lidstaat een toelating heeft verleend. Een aanvrager die een gewasbeschermingsmiddel op de markt wenst te brengen, dient een toelatingsaanvraag te doen in elke lidstaat waar het gewasbeschermingsmiddel op de markt zal worden gebracht. ( 7 ) In het kader van de procedure voor de verlening van deze toelating moet de lidstaat onderzoeken of is voldaan aan de in verordening nr. 1107/2009 gestelde voorwaarden – met name de in artikel 29 van deze verordening neergelegde eisen – voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel. ( 8 )

    35.

    Het door de lidstaat te verrichten onderzoek omvat ook de voorschriften voor de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen.

    36.

    Verordening nr. 1107/2009 bepaalt dienaangaande dat de aanvraag van een toelating vergezeld dient te gaan van een ontwerp-etiket. ( 9 ) De etiketteringsvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen zijn neergelegd in verordening nr. 1272/2008, waarbij richtlijn 1999/45 is ingetrokken en vervangen ( 10 ), alsmede in verordening nr. 547/2011, die door de Commissie is vastgesteld overeenkomstig het uitdrukkelijke mandaat dat zij daartoe bij artikel 65, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 had verkregen ( 11 ). In het bijzonder bepaalt artikel 1 van verordening nr. 547/2011 dat de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen moet voldoen aan de in bijlage I vastgestelde voorschriften, welke dan weer voorschrijven dat bepaalde informatie „duidelijk en leesbaar” op de verpakking van gewasbeschermingsmiddelen moet worden vermeld. Volgens punt 1, onder b), van die bijlage omvat deze informatie onder meer „de naam en het adres van de houder van de toelating”.

    37.

    Uit het voorgaande volgt dat de aanvrager van een toelating voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel krachtens artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 onder meer een ontwerp-etiket bij zijn aanvraag moet voegen waarop de naam en het adres van de houder van de toelating zijn vermeld, om die toelating te verkrijgen. ( 12 ) Slechts wanneer deze gegevens duidelijk en leesbaar op het etiket van dit middel worden weergegeven, kan een toelating worden verleend door de lidstaat waar het middel in de handel zal worden gebracht.

    38.

    Niettemin zijn er verschillende afwijkingen van de verplichting om een toelating te verkrijgen alvorens een gewasbeschermingsmiddel op de markt kan wordt gebracht. Deze afwijkingen zijn vermeld in artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1107/2009, dat met name betrekking heeft op het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel waarvoor overeenkomstig artikel 52 van deze verordening een vergunning voor parallelhandel is verleend.

    39.

    Zoals de Commissie uiteenzet, bevatte richtlijn 91/414/EEG ( 13 ), die is ingetrokken bij verordening nr. 1107/2009 ( 14 ), geen uitdrukkelijke bepalingen met betrekking tot parallelhandel. In het arrest in de zaak British Agrochemicals Association ( 15 ) heeft het Hof echter geoordeeld dat voor het op de markt brengen in een lidstaat van een gewasbeschermingsmiddel dat in een andere lidstaat is toegelaten, geen extra vergunning mag worden vereist, in het bijzonder wanneer het middel in wezen gelijk is aan een gewasbeschermingsmiddel dat in de invoerende lidstaat is toegelaten. ( 16 ) Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat de parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen alleen moet worden onderworpen aan een vereenvoudigde procedure, die er in wezen op is gericht te waarborgen dat de aan de orde zijnde doelstelling, te weten een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en het milieu, wordt geëerbiedigd. ( 17 )

    40.

    In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof is artikel 52, „Parallelhandel”, in verordening nr. 1107/2009 opgenomen, waarmee wordt beoogd de handel in gewasbeschermingsmiddelen tussen de lidstaten te vergemakkelijken. ( 18 )

    41.

    Artikel 52 van verordening nr. 1107/2009 ziet in wezen op situaties waarin een in een lidstaat (lidstaat van oorsprong) toegelaten gewasbeschermingsmiddel in een andere lidstaat (invoerende lidstaat) op de markt wordt gebracht, terwijl daar reeds een toelating is verleend voor een identiek middel (referentiemiddel). ( 19 ) In dit verband schrijft deze bepaling voor dat een door de bevoegde autoriteit van de invoerende lidstaat verleende vergunning voor parallelhandel vereist is, die wordt afgegeven na een vereenvoudigde procedure waarin moet worden geverifieerd dat het parallel verhandelde middel en het referentiemiddel identiek zijn. ( 20 )

    42.

    Verordening nr. 1107/2009 zegt echter niets over de etiketteringsvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen die parallel worden verhandeld, en geeft met name geen antwoord op de eerste vraag in de onderhavige zaak, namelijk of op de verpakking van deze middelen de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong moeten worden vermeld.

    43.

    Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang eraan te herinneren dat volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van het Unierecht rekening moet worden gehouden zowel met de bewoordingen van de betrokken bepalingen als met de context daarvan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaken. ( 21 )

    44.

    Wat de letterlijke uitlegging betreft, stel ik vast dat noch uit de bewoordingen van artikel 1 van verordening nr. 547/2011, noch uit die van punt 1, onder b), van bijlage I bij deze verordening blijkt of bij de parallelinvoer van een gewasbeschermingsmiddel in de invoerende lidstaat de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong op de verpakking moeten worden vermeld. Artikel 28 van verordening nr. 1107/2009 verschaft hierover evenmin duidelijkheid.

    45.

    Artikel 52, lid 7, van verordening nr. 1107/2009 bepaalt daarentegen uitdrukkelijk dat hoofdstuk VII van die verordening, „Verpakking en etikettering van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen en reclame daarvoor”, ook van toepassing is op gewasbeschermingsmiddelen die parallel worden verhandeld. In dat artikel wordt aangegeven dat dit hoofdstuk „overeenkomstig” moet worden toegepast.

    46.

    Ik wijs erop dat onder hoofdstuk VII van verordening nr. 1107/2009 onder meer artikel 65, lid 1, van die verordening valt, waarin – zoals reeds is aangegeven – is bepaald dat de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen moet voldoen aan de voorschriften van verordening nr. 547/2011. ( 22 ) Derhalve volgt uit artikel 52, lid 7, van verordening nr. 1107/2009, gelezen in samenhang met artikel 65, lid 1, van die verordening, dat artikel 1 van verordening nr. 547/2011, alsmede punt 1, onder b), van bijlage I bij die verordening van toepassing zijn op gewasbeschermingsmiddelen die parallel worden verhandeld.

    47.

    Aan het gebruik van de bewoordingen „van overeenkomstige toepassing” in artikel 52, lid 7, van verordening nr. 1107/2009 mag echter niet worden voorbijgegaan. Deze bewoordingen ( 23 ) duiden er immers op dat de etiketteringsvoorschriften die gelden voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel op basis van een overeenkomstig artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 verleende toelating, voor zover nodig kunnen worden aangepast om ervoor te zorgen dat zij overeenkomen met de kenmerken van de parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen ( 24 ).

    48.

    De vraag blijft dan ook of artikel 1 van verordening nr. 547/2011 en punt 1, onder b), van bijlage I bij die verordening in het kader van het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel krachtens artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 anders moeten worden uitgelegd en toegepast wanneer er sprake is van parallelhandel in dat middel overeenkomstig artikel 52 van verordening nr. 1107/2009.

    49.

    Partijen hebben hierover in hun memories uiteenlopende standpunten naar voren gebracht. De Italiaanse regering en verzoekster stellen dat voor beide situaties dezelfde etiketteringsvoorschriften moeten gelden, met inbegrip van de vermelding van de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong, maar de Helleense Republiek, de Commissie en verweerster stellen in wezen dat een toelating voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel enerzijds en een vergunning voor parallelhandel anderzijds bestuursrechtelijke maatregelen van verschillende aard zijn, zodat het vereiste van punt 1, onder b), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011 in het geval van parallelhandel moet worden aangepast. Ik geef het Hof in overweging met deze laatste uitlegging in te stemmen.

    50.

    Zoals reeds is uiteengezet, vloeit het etiketteringsvoorschrift met betrekking tot de naam en het adres van de houder van een toelating, dat geldt voor situaties die onder artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 vallen, voort uit het feit dat juist deze houder verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel op het grondgebied van een lidstaat. Uit een gezamenlijke lezing van de punten 10 en 24 van artikel 3 van verordening nr. 1107/2009 blijkt namelijk dat deze natuurlijke of rechtspersoon degene is die, nadat is nagegaan dat is voldaan aan de eisen die in het kader van de procedure van deze verordening gelden, bij een concrete bestuurshandeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat toestemming heeft gekregen om dat middel voor het eerst op de markt te brengen. ( 25 )

    51.

    In het geval van parallelhandel zoals bedoeld in artikel 52 van verordening nr. 1107/2009 is daarentegen, nadat is nagegaan of het te introduceren middel en het referentiemiddel identiek zijn, de houder van de vergunning voor parallelhandel verantwoordelijk voor het op de markt brengen van het gewasbeschermingsmiddel op het grondgebied van de invoerende lidstaat. ( 26 ) Zoals het Hof in het arrest in de zaak Agrimotion ( 27 ) in herinnering heeft gebracht, is een vergunning voor parallelhandel gebonden aan één persoon, hetgeen volgens het Hof betekent dat alleen de houder van de vergunning voor parallelhandel het betrokken gewasbeschermingsmiddel op de markt kan brengen in de lidstaat die deze vergunning heeft verleend ( 28 ).

    52.

    Uit het voorgaande volgt dat een krachtens artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 verleende toelating en een op grond van artikel 52 van deze verordening afgegeven vergunning voor parallelhandel weliswaar een soortgelijke rol spelen ( 29 ), maar dat de eerste maatregel een verband legt tussen de houder van de toelating en de lidstaat van oorsprong, terwijl de tweede een verbinding legt tussen de houder van de vergunning en de invoerende lidstaat. In deze context kan niet worden aangenomen dat wanneer in de lidstaat van oorsprong een toelating voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel wordt verleend, in de invoerende lidstaat een afgeleid recht voor de houder van die toelating ontstaat. Aangezien voor parallelhandel volgens artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1107/2009 ( 30 ) in de invoerende lidstaat geen „toelating” vereist is, maar alleen de afgifte van een vergunning voor parallelhandel, kan bovendien, zoals verweerster betoogt, in die lidstaat met name met betrekking tot het parallel verhandelde middel geen „houder van een toelating” worden geacht te bestaan, zodat een vermelding van een dergelijke houder op het etiket van dat middel niet nodig is.

    53.

    In het licht van het voorgaande ben ik – overeenkomstig het standpunt van de Helleense Republiek, de Commissie en verweerster – van mening dat het vereiste van punt 1, onder b), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011, waarin wordt verwezen naar de naam en het adres van de houder van de toelating, in het geval van parallelhandel moet worden opgevat als verwijzing naar de naam en het adres van de houder van de vergunning voor parallelhandel. ( 31 )

    54.

    Ik wijs erop dat bovenstaande uitlegging tevens strookt met verordening nr. 1272/2008, die – zoals gezegd – krachtens artikel 65, lid 1, van verordening nr. 1107/2009 ook van toepassing is op de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen. ( 32 )

    55.

    Artikel 1, lid 1, onder b), ii), van verordening nr. 1272/2008 bepaalt dat deze verordening ten doel heeft een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu alsmede het vrije verkeer van stoffen te waarborgen door te voorzien in de verplichting voor „leveranciers om in de handel gebrachte verpakte stoffen en mengsels te etiketteren en te verpakken”. ( 33 ) Artikel 17 van verordening nr. 1272/2008 maakt deel uit van titel III van die verordening, „Voorlichting over de gevaren via het etiket”, en bepaalt in lid 1, onder a), meer in het bijzonder dat stoffen en mengsels die als gevaarlijk zijn ingedeeld en zijn verpakt, van een etiket moeten worden voorzien dat „de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier(s)” bevat. In artikel 2, punt 26, van verordening nr. 1272/2008 wordt het begrip „leverancier” dan weer gedefinieerd als een fabrikant, importeur, downstreamgebruiker of distributeur die een stof als zodanig of in een mengsel in de handel brengt.

    56.

    Uit deze bepalingen volgt dat hetzij de fabrikant, hetzij de importeur van het gewasbeschermingsmiddel op het etiket van een gewasbeschermingsmiddel moet worden vermeld, maar niet allebei, hetgeen betekent dat het voornaamste argument dat verzoekster in het hoofdgeding naar voren heeft gebracht moet worden verworpen, namelijk dat zowel informatie over de houder van de toelating als informatie over de houder van de vergunning voor parallelhandel op het etiket van gewasbeschermingsmiddelen moet zijn vermeld.

    57.

    Uit een systematische en contextuele lezing van de relevante bepalingen van verordening nr. 1107/2009, mede rekening houdend met verordening nr. 1272/2008, komt naar voren dat de naam en het adres van de houder van een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel in de lidstaat van oorsprong niet op het etiket van dat middel hoeven te worden vermeld wanneer dit parallel wordt verhandeld. Integendeel, een gecombineerde lezing van deze bepalingen leidt tot de conclusie dat artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder b), van bijlage I bij die verordening, aldus moet worden uitgelegd dat alleen de naam en het adres van de houder van de vergunning voor parallelhandel op het etiket moeten worden vermeld.

    58.

    Bij de teleologische uitlegging moet worden opgemerkt dat verordening nr. 1107/2009 volgens de overwegingen 8 en 9 ervan verschillende doelstellingen nastreeft. Enerzijds wordt met deze verordening beoogd een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de landbouw in de Unie te vrijwaren. ( 34 ) Anderzijds wordt met deze verordening beoogd het vrije verkeer van gewasbeschermingsmiddelen en de beschikbaarheid ervan in de lidstaten te bevorderen door de verschillen in de beschermingsniveaus in de lidstaten weg te nemen en met name de regels inzake parallelhandel in deze middelen te harmoniseren. Beide doelstellingen worden uitdrukkelijk herhaald in artikel 1, lid 3, van verordening nr. 1107/2009, waarin ook het verbeteren van de landbouwproductie als doel wordt genoemd. ( 35 )

    59.

    In de eerste plaats moet, wat het doel van het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu betreft, ten eerste worden bedacht dat krachtens artikel 52, lid 5, van verordening nr. 1107/2009 een gewasbeschermingsmiddel waarvoor een vergunning voor parallelhandel is verleend alleen op de markt mag worden gebracht en gebruikt overeenkomstig de bepalingen en eisen voor de toelating van het referentiemiddel. Dit betekent dat de vergunning voor parallelhandel overeenkomstig de bepalingen, eisen en voorwaarden in de toelating voor het referentiemiddel moet worden verleend, zodat met name de bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu in de invoerende lidstaat worden gewaarborgd. ( 36 ) Volgens een soortgelijke grondgedachte bepaalt artikel 52, lid 6, van verordening nr. 1107/2009 voorts dat de geldigheidsduur van een vergunning voor parallelhandel beperkt is tot de geldigheidsduur van de toelating voor het identieke referentiemiddel.

    60.

    Bijgevolg is, zowel voor de consument in de invoerende lidstaat als voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, die belast zijn met het garanderen van de correcte, veilige en geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de voorschriften van verordening nr. 1107/2009 ( 37 ), alleen de informatie over de vergunning voor parallelhandel relevant om zeker te stellen dat een parallel verhandeld middel op dezelfde wijze op de markt wordt gebracht en gebruikt als het referentiemiddel ( 38 ). Deze informatie omvat de naam en het adres van de houder van de vergunning, die – zoals eerder is aangegeven – als enige verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van dat specifieke gewasbeschermingsmiddel in de invoerende lidstaat. ( 39 ) Vanuit dat oogpunt is de informatie betreffende de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong mijns inziens overbodig.

    61.

    Bovendien zou, zoals verweerster betoogt, een verplichting om de naam van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong te vermelden tot een verre van ideaal resultaat kunnen leiden voor de waarborging van de bescherming van de gezondheid en het milieu. Een dergelijke vermelding kan uiteindelijk misleidend zijn voor gebruikers: zij zouden ertoe kunnen worden gebracht in de lidstaat van oorsprong informatie over de voorschriften inzake de toepassing van het betrokken gewasbeschermingsmiddel te zoeken, in de veronderstelling dat die vermeldingen ook voor hen bindend zijn. Zoals gezegd, kunnen de eisen voor de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel – bijvoorbeeld met betrekking tot de gewassen waarop het moet worden toegepast, de dosering, het aantal toepassingen en de toepassingsvoorwaarden – per lidstaat verschillen. ( 40 ) Er zou dus een risico bestaan dat het gebruik van dit middel niet wordt afgestemd op de bepalingen, eisen en voorwaarden van de invoerende lidstaat, maar op die van de lidstaat van oorsprong.

    62.

    Ten tweede is het juist dat artikel 52, lid 8, van verordening nr. 1107/2009 bepaalt dat een vergunning voor parallelhandel kan worden ingetrokken indien de toelating voor het geïntroduceerde gewasbeschermingsmiddel in de lidstaat van oorsprong om redenen van veiligheid of werkzaamheid wordt ingetrokken. In deze context kan het dan ook relevant lijken om de naam en het adres van de houder van de toelating in die lidstaat op het etiket van het gewasbeschermingsmiddel te vermelden.

    63.

    Zoals de Commissie benadrukt, beschikt de bevoegde autoriteit die de vergunning voor parallelhandel in de invoerende lidstaat afgeeft evenwel over de nodige informatie om van een geïmporteerd middel te kunnen achterhalen wie in de lidstaat van oorsprong de houder van de toelating is. Artikel 52, lid 4, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1107/2009 bepaalt uitdrukkelijk dat deze specifieke gegevens bij het aanvragen van een vergunning voor parallelhandel moeten worden verstrekt.

    64.

    Indien de toelating voor het geïntroduceerde gewasbeschermingsmiddel in de lidstaat van oorsprong wordt ingetrokken – hetgeen onmiddellijk aan de nationale autoriteiten van de andere lidstaten moet worden doorgegeven ( 41 ) – kan de bevoegde autoriteit van de invoerende lidstaat de betrokken vergunning voor parallelhandel dus intrekken. Dit betekent dat een mogelijke aantasting van de veiligheid of de werkzaamheid van het in de lidstaat van oorsprong toegelaten gewasbeschermingsmiddel geen afwijking rechtvaardigt van de uitlegging dat in de invoerende lidstaat alleen de naam en het adres van de houder van de vergunning voor parallelhandel op het etiket van dat middel hoeven te worden vermeld.

    65.

    Ten derde moet worden opgemerkt dat artikel 44 en artikel 56, lid 4, van verordening nr. 1107/2009 krachtens artikel 52, lid 7, ervan ook van toepassing zijn op gewasbeschermingsmiddelen die parallel worden verhandeld. Volgens artikel 44 kan een vergunning voor parallelhandel in bepaalde gevallen worden ingetrokken of gewijzigd, waarbij het in wezen gaat om situaties waarin de gezondheid van mens en dier en het milieu in gevaar kunnen komen. Artikel 56, lid 4, voorziet op zijn beurt in een verplichting om jaarlijks alle ter beschikking staande informatie met betrekking tot een onder de verwachtingen blijvende werkzaamheid, de ontwikkeling van resistentie en elk onverwacht effect op planten, plantaardige producten of het milieu, bij de bevoegde autoriteiten te melden. In beide gevallen geldt wat in die artikelen is bepaald, in het kader van parallelhandel voor de houder van de vergunning voor parallelhandel en wordt ermee beoogd de gezondheid van mens en dier en het milieu te beschermen, hetgeen rechtvaardigt dat zijn naam en adres op het etiket van het betrokken middel worden vermeld. Daarentegen lijkt de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong in dit opzicht geen enkele rol te spelen.

    66.

    Hieruit volgt dat de door mij voorgestelde uitlegging van artikel 1 van verordening nr. 547/2011 en punt 1, onder b), van bijlage I bij deze verordening – volgens welke uitlegging in het kader van parallelhandel de informatie die betrekking heeft op de houder van een vergunning in de invoerende lidstaat op het etiket van een gewasbeschermingsmiddel moet worden vermeld, en niet de informatie die betrekking heeft op de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong – volledig lijkt te beantwoorden aan de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen.

    67.

    In de tweede plaats merk ik, wat de doelstelling van verordening nr. 1107/2009 om het vrije verkeer van gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen betreft, enkel op dat de voorgestelde uitlegging die doelstelling mijns inziens op geen enkele wijze kan doorkruisen. Bovendien lijkt deze uitlegging geen (nadelige) gevolgen te hebben voor de in verordening nr. 1107/2009 omschreven doelstellingen om het concurrentievermogen van de landbouw in de Europese Unie te vrijwaren en de landbouw te verbeteren.

    68.

    De teleologische uitlegging van de bepalingen die zien op de parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen, doet geen afbreuk aan de uitlegging die voortvloeit uit de in punt 57 van deze conclusie uiteengezette contextuele en systematische uitlegging van deze bepalingen. Integendeel, door alleen de naam en het adres van de houder van de vergunning voor parallelhandel te vermelden, kan een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu worden bereikt en het vrije verkeer van gewasbeschermingsmiddelen in acht worden genomen, hetgeen algemene doelstellingen van verordening nr. 1107/2009 zijn. ( 42 )

    69.

    Gelet op een en ander moet ik concluderen dat geen van de uitleggingsmethoden van het Unierecht mij tot de opvatting heeft gebracht dat de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong moeten worden vermeld op het etiket van een gewasbeschermingsmiddel dat overeenkomstig artikel 52 van verordening nr. 1107/2009 parallel wordt verhandeld. Artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder b), van bijlage I bij deze verordening, moet juist aldus worden uitgelegd dat een importeur die een gewasbeschermingsmiddel op basis van een vergunning voor parallelhandel in een lidstaat introduceert en op de markt brengt, deze gegevens door zijn eigen gegevens mag vervangen.

    B.   Tweede vraag

    70.

    De tweede vraag van de verwijzende rechter betreft de uitlegging van artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder f), van bijlage I bij deze verordening. Zoals in punt 31 van deze conclusie reeds is aangegeven, vraagt deze rechter zich met name af of deze bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat in het geval van parallelhandel het oorspronkelijk door de fabrikant aan een gewasbeschermingsmiddel toegekende partijnummer van de formulering als zodanig op de verpakking daarvan moet zijn vermeld. De verwijzende rechter verzoekt het Hof tevens om vast te stellen of een nationale bepaling op grond waarvan deze informatie door de importeur van een gewasbeschermingsmiddel kan worden vervangen, verenigbaar is met verordening nr. 1107/2009 en verordening nr. 547/2011, mits deze persoon een register bijhoudt waaruit blijkt dat de twee partijnummers met elkaar overeenkomen.

    71.

    Ter herinnering: bijlage I bij verordening nr. 547/2011 vereist dat bepaalde informatie „duidelijk en leesbaar” op de verpakking van gewasbeschermingsmiddelen wordt vermeld. Volgens punt 1, onder f), van die bijlage omvat die informatie „het partijnummer van de formulering en productiedatum”. Voor de uitlegging van deze bepaling moeten in het kader van de onderhavige vraag dezelfde uitleggingsbeginselen worden toegepast als in het kader van de eerste vraag. ( 43 )

    72.

    Wat de letterlijke uitlegging betreft, moet vooraf worden opgemerkt dat verordening nr. 547/2011 geen definitie van het begrip „partijnummer” bevat. Deze definitie is evenwel terug te vinden in andere Uniewetgeving inzake productveiligheid, zoals uitvoeringsverordening (EU) 2021/1280 ( 44 ), waarin is bepaald dat het begrip „partij” moet worden opgevat als de „hoeveelheid uitgangsmateriaal, verpakkingsmateriaal of product die in één proces of reeks processen wordt verwerkt, met als doel een uniforme partij te vervaardigen” ( 45 ). In die verordening wordt het begrip „partijnummer” omschreven als een „kenmerkende combinatie van cijfers of letters die een uniek identificatiekenmerk van een partij vormt” ( 46 ). Beide definities weerspiegelen de opvatting van deze begrippen in het gewone taalgebruik, zodat zij – zoals de Oostenrijkse regering terecht opmerkt – als een passend referentiepunt kunnen worden genomen voor de uitlegging van punt 1, onder f), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011.

    73.

    Wat deze laatste bepaling betreft, lijkt de loutere omstandigheid dat deze de vermelding van „het partijnummer van de formulering” van het gewasbeschermingsmiddel vereist, uit te sluiten dat dit nummer door een ander kenmerk kan worden vervangen. Bovendien wordt in punt 1, onder f), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011 niet alleen het begrip „partijnummer” genoemd, maar ook bepaald dat op de verpakking van het gewasbeschermingsmiddel het „partijnummer van de formulering” te lezen moet zijn, hetgeen een grotere semantische eenheid vormt.

    74.

    Deze bepaling legt aldus een verband tussen, enerzijds, het door de fabrikant aan een gewasbeschermingsmiddel toegekende partijnummer en, anderzijds, de specifieke formulering van dat middel, dat wil zeggen het concrete preparaat of de concrete oplossing ervan. ( 47 ) Dit verband duidt er dan weer op dat het door de fabrikant van het betrokken gewasbeschermingsmiddel toegekende partijnummer inderdaad het enige kenmerk is dat op de verpakking van dat middel moet worden vermeld, en bijvoorbeeld niet een nummer dat een parallelimporteur naar eigen goeddunken heeft gekozen.

    75.

    Wanneer ten slotte in aanmerking wordt genomen dat punt 1, onder f), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011 voorschrijft dat niet alleen het „partijnummer van de formulering” op de verpakking van gewasbeschermingsmiddelen moet worden vermeld, maar ook de „productiedatum” van dat middel, wordt nog duidelijker dat de oorspronkelijk door de fabrikant van het gewasbeschermingsmiddel toegekende kenmerken moeten worden gehandhaafd.

    76.

    Zoals reeds is uiteengezet, moeten artikel 1 van verordening nr. 547/2011 en de bepalingen van bijlage I bij die verordening krachtens artikel 52, lid 7, van verordening nr. 1107/2009 „overeenkomstig” worden toegepast op de parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen. Niettemin ben ik – anders dan in de analyse en conclusie die ik het Hof in casu voor de eerste vraag in overweging geef – van mening dat het voorschrift betreffende het oorspronkelijke partijnummer, gelet op de algemene doelstellingen van verordening nr. 1107/2009 en verordening nr. 547/2011, geen aanpassing vereist waar het gaat om de parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen.

    77.

    Dienaangaande moet ik erop wijzen dat de doelstellingen van het in punt 1, onder f), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011 vastgestelde etiketteringsvoorschrift, die ook in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van verordening nr. 1107/2009 ( 48 ), erin bestaan om, ten eerste, een middel traceerbaar te maken en, ten tweede, gerichte controles mogelijk te maken. Deze logica komt ook tot uitdrukking in de door de Commissie gepubliceerde richtsnoeren inzake parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen ( 49 ), waarin wordt vastgesteld dat het vermelden van het partijnummer „de controles en de traceerbaarheid van parallel verhandelde middelen [moet] vergemakkelijken” ( 50 ).

    78.

    Wat specifiek de genoemde doelstellingen betreft, maakt het partijnummer van de formulering het mogelijk om middelen die tot één partij behoren, eenvoudig en doeltreffend te traceren. Alle middelen met hetzelfde partijnummer worden immers geacht dezelfde samenstelling en kenmerken te hebben. Bijgevolg kunnen de betrokken middelen, zoals verzoekster stelt, doelgericht en onmiddellijk van de markt worden gehaald wanneer er sprake is van een onregelmatigheid in de productie. Tegelijkertijd wordt er aldus voor gezorgd dat alleen de eenheden van dat middel die het partijnummer van de betrokken partij hebben, daadwerkelijk van de markt worden gehaald.

    79.

    Deze traceerbaarheid zou juist worden ondermijnd indien een parallelimporteur het oorspronkelijke partijnummer van de formulering zou mogen verwijderen en vervangen door een eigen identificatienummer. In dat geval moet het oorspronkelijke partijnummer van de formulering, dat de enige relevante referentie voor de traceerbaarheid is, eerst worden bepaald aan de hand van het interne register dat door de parallelimporteur wordt bijgehouden en zou het ingewikkelder worden om een middel van de markt te halen. Ik wil hierbij benadrukken dat de bevoegde autoriteit van de invoerende lidstaat, die rechtstreeks beschikt over informatie over de naam en het adres van de houder van de toelating, daarentegen geen rechtstreekse toegang lijkt te hebben tot informatie uit het door de importeur samengestelde register. De situatie van de consument is bovendien nog slechter, want die heeft geen toegang tot het interne register van de parallelimporteur en kan de bedoelde partij dus niet met zijn middel vergelijken.

    80.

    Wat het doel van de controles betreft, moge duidelijk zijn dat de vervanging van het oorspronkelijke partijnummer ook de uitvoering van gerichte controles zou bemoeilijken. Dergelijke controles in verband met het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen hebben tot doel de correcte, veilige en geharmoniseerde toepassing van de voorschriften in verordening nr. 1107/2009 te garanderen ( 51 ), om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen. Doordat de bevoegde autoriteit in de invoerende lidstaat geen rechtstreekse toegang heeft tot het door de parallelimporteur samengestelde register, wordt een dergelijke controle bemoeilijkt, ook in dringende situaties.

    81.

    Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat uit een teleologische uitlegging – waarbij rekening wordt gehouden met het doel van verordening nr. 1107/2009 en verordening nr. 547/2011 om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen – volgt dat het oorspronkelijke partijnummer van de formulering niet van de verpakking van een gewasbeschermingsmiddel mag worden verwijderd en vervangen door een ander kenmerk, ook niet als de parallelimporteur een register van de partijnummers en de overeenkomstige kenmerken bijhoudt.

    82.

    Met betrekking tot de doelstelling om het vrije verkeer te vergemakkelijken, betoogt verweerster dat als de importeur verplicht is om de door de fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen toegekende oorspronkelijke partijnummers te handhaven, het risico kan ontstaan dat fabrikanten hier misbruik van maken. Verweerster stelt in wezen dat, indien de oorsprong van de parallel verhandelde middelen door die fabrikanten zou kunnen worden achterhaald, zij de parallelhandel gemakkelijk zouden kunnen belemmeren door zelf of in overleg met de distributeurs in de lidstaat van oorsprong de levering van deze middelen aan de importeur te beperken. Dit zou uiteindelijk tot een afscherming van de markt van de Unie leiden.

    83.

    In dit verband wil ik er echter kort op wijzen dat tegen elke vorm van misbruik door een fabrikant van een gewasbeschermingsmiddel zoals door verweerster beschreven – of het nu in de lidstaat van oorsprong dan wel in de invoerende lidstaat is – moet worden opgetreden met de passende, Unierechtelijk of nationaalrechtelijk vastgestelde middelen, bijvoorbeeld artikel 101 of artikel 102 VWEU, die verweerster in haar opmerkingen overigens noemt. Het vermijden van een dergelijk risico mag zeker niet ten koste gaan van de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen, hetgeen het geval is wanneer het traceren van het betrokken middel en de uitvoering van gerichte controles door de bevoegde autoriteiten wordt bemoeilijkt, zoals hierboven is uiteengezet in de punten 77 tot en met 81.

    84.

    Gelet op een en ander moet ik concluderen dat artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder f), van bijlage I bij deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat een importeur die een gewasbeschermingsmiddel in een lidstaat introduceert op basis van een vergunning voor parallelhandel, verplicht is het oorspronkelijk door de fabrikant toegekende partijnummer van de formulering op het etiket van dat middel te vermelden en dit niet door zijn eigen kenmerk mag vervangen, ook niet als die importeur een register bijhoudt waaruit blijkt dat beide partijnummers met elkaar overeenkomen. Nationale bepalingen die een dergelijke vervanging mogelijk maken, moeten mijns inziens als onverenigbaar met het Unierecht worden beschouwd.

    V. Conclusie

    85.

    Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de twee prejudiciële vragen van het Hanseatische Oberlandesgericht Hamburg te beantwoorden als volgt:

    „1)

    Artikel 1 van verordening (EU) nr. 547/2011 van de Commissie van 8 juni 2011 ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de etiketteringsvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen, gelezen in samenhang met punt 1, onder b), van bijlage I bij deze verordening,

    moet aldus worden uitgelegd dat

    een importeur die op basis van een vergunning voor parallelhandel een gewasbeschermingsmiddel in een lidstaat introduceert, op het etiket van dat middel de naam en het adres van de houder van de toelating in de lidstaat van oorsprong mag vervangen door zijn eigen naam en adres.

    2)

    Artikel 1 van verordening nr. 547/2011, gelezen in samenhang met punt 1, onder f), van bijlage I bij deze verordening,

    moet aldus worden uitgelegd dat

    een importeur die op basis van een vergunning voor parallelhandel een gewasbeschermingsmiddel in een lidstaat introduceert, verplicht is het oorspronkelijk door de fabrikant toegekende partijnummer van de formulering op het etiket van dat middel te vermelden en dit niet door zijn eigen kenmerk mag vervangen, ook niet als die importeur een register bijhoudt waaruit blijkt dat beide partijnummers met elkaar overeenkomen. Nationale bepalingen die een dergelijke vervanging mogelijk maken, zijn onverenigbaar met het Unierecht.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

    ( 2 ) Verordening van de Commissie van 8 juni 2011 ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de etiketteringsvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen (PB 2011, L 155, blz. 176).

    ( 3 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009, L 309, blz. 1).

    ( 4 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB 1999, L 200, blz. 1).

    ( 5 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1).

    ( 6 ) Zie overweging 9 van verordening nr. 1107/2009.

    ( 7 ) Artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1107/2009.

    ( 8 ) Zie artikel 28, lid 1, van verordening nr. 1107/2009. Zie ook hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling 2, „Procedure”, van verordening nr. 1107/2009, met name artikel 36.

    ( 9 ) Artikel 33, lid 3, onder g), van verordening nr. 1107/2009.

    ( 10 ) Artikel 60 van verordening nr. 1272/2008.

    ( 11 ) Zie ook overweging 42 van verordening nr. 1107/2009.

    ( 12 ) Volgens artikel 3, punten 10 en 24, van verordening nr. 1107/2009 moet onder „houder van de toelating” worden verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit is van een toelating voor het op de markt brengen en het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel, dat wil zeggen het bestuursrechtelijke besluit waarmee de bevoegde instantie van een lidstaat toelaat dat een gewasbeschermingsmiddel op zijn grondgebied op de markt wordt gebracht.

    ( 13 ) Richtlijn van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB 1991, L 230, blz. 1).

    ( 14 ) Artikel 83 van verordening nr. 1107/2009.

    ( 15 ) Arrest van 11 maart 1999 (C‑100/96, EU:C:1999:129).

    ( 16 ) Ibidem (punten 29‑34). Zie ook arrest van 21 februari 2008, Commissie/Frankrijk (C‑201/06, EU:C:2008:104, punt 34).

    ( 17 ) Arrest van 8 november 2007, Escalier en Bonnarel (C‑260/06 en C‑261/06, EU:C:2007:659, punten 39 e.v.).

    ( 18 ) Zie overwegingen 9 en 31 van verordening nr. 1107/2009.

    ( 19 ) Artikel 52, leden 1, 3 en 9, van verordening nr. 1107/2009.

    ( 20 ) Zie overweging 31 van verordening nr. 1107/2009 en artikel 52, leden 3 en 9, van die verordening.

    ( 21 ) Zie onder meer arrest van 7 juni 2018, Scotch Whisky Association (C‑44/17, EU:C:2018:415, punt 27).

    ( 22 ) Zie punt 36 van deze conclusie.

    ( 23 ) De uitdrukking „is van overeenkomstige toepassing” wordt in de regel gebruikt indien de bepaling waarnaar wordt verwezen, niet geheel letterlijk kan worden toegepast. Zie met name de Aanwijzingen voor de regelgeving van de Nederlandse centrale overheid, beschikbaar op https://www.kcbr.nl/beleid-en-regelgeving-ontwikkelen/aanwijzingen-voor-de-regelgeving/hoofdstuk-3-aspecten-van-vormgeving/ss-33-aanhaling-en-verwijzing/aanwijzing-332-terminologie-van-overeenkomstige-toepassing.

    ( 24 ) Zie in die zin de Franse en de Letse taalversie van artikel 52, lid 7, van verordening nr. 1107/2009, waarin respectievelijk de bewoordingen „mutatis mutandis” en „attiecīgi piemēro” worden gebruikt.

    ( 25 ) Zie voetnoten 8 en 12 van deze conclusie.

    ( 26 ) Artikel 52, leden 2 en 3, van verordening nr. 1107/2009. In het kader van deze vereenvoudigde procedure wordt niet beoordeeld of is voldaan aan de materiële vereisten van artikel 29 van verordening nr. 1107/2009, hetgeen mijns inziens een van de redenen is waarom in artikel 28 van verordening nr. 1107/2009 wordt gesproken van „toelating”, terwijl in artikel 52 van die verordening het woord „vergunning” wordt gebruikt.

    ( 27 ) Arrest van 4 maart 2021 (C‑912/19, EU:C:2021:173).

    ( 28 ) Ibidem (punt 29). Zie ook arrest van 8 november 2007, Escalier en Bonnarel (C‑260/06 en C‑261/06, EU:C:2007:659, punt 42).

    ( 29 ) Zie in dit verband artikel 28, lid 1 en lid 2, onder e), van verordening nr. 1107/2009, waaruit blijkt dat beide maatregelen tot doel hebben het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel mogelijk te maken.

    ( 30 ) Zie ook punt 38 van deze conclusie.

    ( 31 ) Volledigheidshalve voeg ik hier kort aan toe dat een situatie van parallelhandel niet valt onder het tweede deel van het bepaalde in punt 1, onder b), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011, op grond waarvan naast de naam en het adres van de houder van de toelating – die in het eerste deel worden genoemd – ook, indien dat een andere persoon is, de naam en het adres moeten worden vermeld van de persoon die verantwoordelijk is voor de verpakking en eindetikettering van het gewasbeschermingsmiddel. Dat tweede deel van punt 1, onder b), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011 heeft betrekking op groothandelaren aan wie de houder van de toelating het middel verkoopt op voorwaarde dat zij het middel zelf verpakken. Aangezien groothandelaren niet aan een toelatingsprocedure zijn onderworpen, moeten zij worden genoemd als de personen die verantwoordelijk zijn voor de verpakking en de eindetikettering van het gewasbeschermingsmiddel, naast de persoon aan wie de toelating voor het op de markt te brengen van het middel is verleend.

    ( 32 ) Zoals in punt 18 van deze conclusie is aangegeven, moet de verwijzing naar richtlijn 1999/45 in artikel 65 van verordening nr. 1107/2009 thans worden begrepen als een verwijzing naar verordening nr. 1272/2008, waarbij deze richtlijn is ingetrokken en vervangen.

    ( 33 ) Zie ook overweging 18 van verordening nr. 1272/2008.

    ( 34 ) Zie ook overweging 42 van verordening nr. 1107/2009, waarin in het bijzonder wordt verwezen naar de doelstellingen van de etiketteringsvoorschriften van die verordening.

    ( 35 ) Zie bijvoorbeeld arrest van 4 maart 2021, Agrimotion (C‑912/19, EU:C:2021:173, punt 33).

    ( 36 ) Zie in die zin artikel 31 van verordening nr. 1107/2009, „Inhoud van toelatingen”, met name leden 2, 3 en 4. Zie ook artikel 36, lid 3, van die verordening.

    ( 37 ) Zie overweging 45 en hoofdstuk VIII van verordening nr. 1107/2009, „Controles”.

    ( 38 ) Artikel 52, lid 11, van verordening nr. 1107/2009 legt de autoriteiten van de lidstaten de verplichting op om informatie over vergunningen voor parallelhandel publiekelijk beschikbaar te stellen.

    ( 39 ) Zoals verweerster terecht opmerkt, is de houder van de vergunning voor parallelhandel met name verantwoordelijk voor het verstrekken van het „veiligheidsinformatieblad” voor het parallel verhandelde gewasbeschermingsmiddel, dat van het grootste belang is wanneer een consument door het middel wordt vergiftigd. Zie artikel 31, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45 en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1), zoals later gewijzigd, juncto artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1272/2008.

    ( 40 ) Zie artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1107/2009, op grond waarvan de lidstaten in het kader van nationale risicobeperkende maatregelen strengere eisen en voorwaarden voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel kunnen opleggen.

    ( 41 ) Zie artikel 44, lid 4, van verordening nr. 1107/2009.

    ( 42 ) Zie in die zin arrest van 14 november 2019, Vaselife International en Chrysal International (C‑445/18, EU:C:2019:968, punt 54).

    ( 43 ) Zie punt 43 van deze conclusie.

    ( 44 ) Uitvoeringsverordening van de Commissie van 2 augustus 2021 wat betreft maatregelen voor goede praktijken voor de distributie van als grondstoffen in diergeneesmiddelen gebruikte werkzame stoffen overeenkomstig verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2021, L 279, blz. 1).

    ( 45 ) Artikel 2, onder m), van uitvoeringsverordening 2021/1280.

    ( 46 ) Artikel 2, onder p), van uitvoeringsverordening 2021/1280.

    ( 47 ) Artikel 3, punt 3, van verordening nr. 1107/2009 bepaalt dat onder het begrip „preparaten” wordt verstaan „mengsels of oplossingen samengesteld uit twee of meer stoffen die bestemd zijn om als gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof te worden gebruikt”. Er bestaat een grotere taalkundige overeenstemming tussen de Franse taalversie van deze bepaling enerzijds, waarin het begrip „préparations” wordt gebruikt, en de Franse taalversie van punt 1, onder f), van bijlage I bij verordening nr. 547/2011 anderzijds, waarin de bewoordingen „le numéro de lot et la date de fabrication de la préparation” worden gebruikt, dat wil zeggen „het partijnummer en de productiedatum van het preparaat”.

    ( 48 ) Zie punt 58 van deze conclusie.

    ( 49 ) Richtsnoeren inzake parallelhandel in gewasbeschermingsmiddelen, SANCO/10524/2012, 14.7.2015 (versie 5.2).

    ( 50 ) Ibidem (punt 4.4.1).

    ( 51 ) Zie voetnoot 37 van deze conclusie.

    Top