Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TN0122

Zaak T-122/20: Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Sciessent / Commissie

PB C 129 van 20.4.2020, p. 22–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/22


Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Sciessent / Commissie

(Zaak T-122/20)

(2020/C 129/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sciessent LLC (Beverly, Massachusetts, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en P. Sellar, advocaten, en V. McElwee, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1960 van de Commissie van 26 november 2019 tot niet-goedkeuring van zilverzeoliet als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 7 nietig verklaren; (1)

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van ter uitvoering van de Verdragen vastgestelde rechtsregels — artikelen 4 en 19 van verordening (EU) nr. 528/2012. (2)

Op basis van de adviezen van het Comité voor biociden (BPC) inzake de goedkeuring van de werkzame stof zilverzeoliet voor de productsoorten 2 en 7 is verweerster tot het besluit gekomen dat de stof niet kon worden goedgekeurd omdat niet het bewijs was geleverd dat deze stof voldoende werkzaam is. Volgens verzoekster werd de werkzaamheid ervan evenwel onjuist beoordeeld voor zover daarvoor werd uitgegaan van het product waarin zilverzeoliet wordt gebruikt. Verzoekster heeft de werkzaamheid van de stof zilverzeoliet aangetoond overeenkomstig de toepasselijke regelgeving. Verweerster heeft bij haar beoordeling van de werkzaamheid van de stof en voor haar besluit dienaangaande de relevante wettelijke bepalingen verkeerd opgevat en onjuist toegepast.

2.

Tweede middel: onbevoegdheid — schending van artikel 290 VWEU en van de artikelen 4 en 19 van verordening (EU) nr. 528/2012.

In het bestreden besluit wordt de niet-goedkeuring gemotiveerd met de overweging dat zilverzeoliet niet voldoende werkzaam is in de waren waarin het wordt verwerkt. Verzoekster handhaaft echter haar stelling dat verweerster alleen rechtmatig rekening mocht houden met de criteria die zijn opgenomen in de artikelen 4 en 19 van verordening (EU) nr. 528/2012. Tot die criteria behoren niet de werkzaamheid van het product in kwestie, hetgeen juist wordt beoordeeld in het daaropvolgende, tweede stadium van de toelating van het biocide, dat plaatsvindt op het niveau van de lidstaat. Aangezien het echter verweerster is die tot die beoordeling is overgegaan, ter rechtvaardiging van de niet-goedkeuring van zilverzeoliet, en zij dus de haar bij richtlijn (EU) nr. 528/2012 verleende bevoegdheid in aanzienlijke mate heeft overschreden, heeft zij artikel 290 van de Verdragen en de artikelen 4 en 19 van die verordening geschonden.

3.

Derde middel: schending van ter uitvoering van de Verdragen vastgestelde rechtsregels — beginsel van non-discriminatie.

De door verzoekster aangevraagde werkzame stof is verschillend behandeld dan de andere stoffen die voor dezelfde productsoorten 2 en 7 worden gebruikt, waarbij verweerster niet op objectieve wijze heeft gerechtvaardigd waarom zilverzeoliet anders moet worden behandeld dan de overige stoffen, die alle werden beoordeeld aan de hand van dezelfde beoordelingscriteria die in verordening (EU) nr. 528/2012 (en richtlijn 98/8/EG (3)) voor dezelfde productsoorten zijn vastgesteld.

4.

Vierde middel: schending van ter uitvoering van de Verdragen vastgestelde rechtsregels — beginsel van rechtszekerheid.

Verweerster heeft een open brief aan de voorzitter van het BPC gericht, waarmee zij beoogde te verduidelijken hoe de regelgeving inzake de beoordeling van de werkzaamheid en de productsoorten moet worden uitgelegd en toegepast volgens verordening (EU) nr. 528/2012. Ook al was de betrokken regelgeving duidelijk, verweerster heeft in die brief opnieuw bevestigd dat verordening (EU) nr. 528/2012 niet vereist dat het bewijs wordt geleverd van de voordelen van de waren in kwestie. Verzoekster heeft zich gebaseerd op de inhoud van die brief, waarin werd bevestigd dat de regelgeving duidelijk was, en zij mocht de legitieme verwachting hebben dat de stof zou worden goedgekeurd. Bijgevolg levert het bestreden besluit schending op de beginselen van het gewettigd vertrouwen en van het rechtszekerheidsbeginsel.


(1)  PB 2019, L 306, blz. 42.

(2)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB 1998, L 123, blz. 1).


Top