Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TJ0326

    Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 21 april 2021 (Uittreksels).
    Bibita Group tegen Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.
    Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een drinkfles weergeeft – Ouder internationaal model – Nietigheidsgrond – Strijdigheid met een ouder model – Eigen karakter – Geïnformeerde gebruiker – Mate van vrijheid van ontwerper – Verschillende algemene indruk – Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening (EG) nr. 6/2002.
    Zaak T-326/20.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2021:208

     ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

    21 april 2021 ( *1 )

    „Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een drinkfles weergeeft – Ouder internationaal model – Nietigheidsgrond – Strijdigheid met een ouder model – Eigen karakter – Geïnformeerde gebruiker – Mate van vrijheid van ontwerper – Verschillende algemene indruk – Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening (EG) nr. 6/2002”

    In zaak T‑326/20,

    Bibita Group, gevestigd te Tirana (Albanië), vertegenwoordigd door C. Seyfert, advocaat,

    verzoekster,

    tegen

    Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door G. Sakalaitė-Orlovskienė en J. Crespo Carrillo als gemachtigden,

    verweerder,

    andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO:

    Benkomers OOD, gevestigd te Sofia (Bulgarije),

    betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 27 april 2020 (zaak R 1070/2018‑3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Bibita Group en Benkomers

    wijst

    HET GERECHT (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: D. Spielmann, president, O. Spineanu-Matei (rapporteur) en R. Mastroianni, rechters,

    griffier: E. Coulon,

    gezien het op 27 mei 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

    gezien de op 27 juli 2020 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

    gelet op het feit dat de partijen geen verzoek tot vaststelling van een terechtzitting hebben ingediend binnen de termijn van drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling is betekend en na te hebben besloten op grond van artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

    het navolgende

    Arrest ( 1 )

    Voorgeschiedenis van het geding

    1

    Op 13 maart 2017 heeft Benkomers OOD bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) een aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmodel ingediend krachtens verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1), zoals gewijzigd.

    2

    Het aangevraagde gemeenschapsmodel dat in casu wordt betwist (hierna: „litigieus model”), wordt weergegeven in de volgende afbeeldingen:

    Image

    3

    De voortbrengselen waarop het model zal worden toegepast, behoren tot klasse 09‑01 in de zin van de Overeenkomst van Locarno van 8 oktober 1968 tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid, zoals gewijzigd, en worden omschreven als volgt: „Drinkflessen”.

    [omissis]

    5

    Op 24 juli 2017 heeft verzoekster, Bibita Group, krachtens artikel 52 van verordening nr. 6/2002 een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model ingediend.

    6

    Tot staving van de vordering tot nietigverklaring werd de weigeringsgrond van artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening nr. 6/2002 aangevoerd.

    7

    Verzoekster heeft in haar vordering tot nietigverklaring aangevoerd dat, aangezien in het kader van artikel 25, lid 1, onder d), van verordening nr. 6/2002 dezelfde criteria moesten worden toegepast als voor de beoordeling van het eigen karakter overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder b), gelezen in samenhang met artikel 6 van deze verordening, het litigieuze model geen eigen karakter had ten opzichte van het model dat het voorwerp uitmaakte van internationale inschrijving nr. 095336, waarvan zij houdster is en dat wordt beschermd vanaf een tijdstip dat voorafging aan de datum van de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze model. Het oudere internationale model wordt hieronder afgebeeld:

    Image

    [omissis]

    Conclusies van partijen

    17

    Verzoekster verzoekt het Gerecht:

    de bestreden beslissing te vernietigen en bijgevolg het litigieuze model nietig te verklaren;

    overeenkomstig artikel 190 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, het EUIPO en de andere partij in de procedure voor het EUIPO te verwijzen in de kosten van de procedure bij de kamer van beroep;

    het EUIPO te verwijzen in alle kosten van de onderhavige procedure.

    18

    Het EUIPO verzoekt het Gerecht:

    het beroep te verwerpen;

    verzoekster te verwijzen in de kosten.

    In rechte

    [omissis]

    Ten gronde

    24

    Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan, te weten schending van artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening nr. 6/2002.

    25

    Het EUIPO betwist alle argumenten van verzoekster.

    De vraag of het ter ondersteuning van de vordering tot nietigverklaring ingeroepen model ouder is en het begrip „strijdigheid” in de zin van artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening nr. 6/2002

    [omissis]

    29

    In de tweede plaats moet rekening worden gehouden met de uitlegging die de rechtspraak aan het begrip „strijdigheid” in de zin van artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening nr. 6/2002 heeft gegeven, aangezien dit begrip als zodanig niet in deze verordening is omschreven.

    30

    Wat de uitlegging van artikel 25, lid 1, onder d), van verordening nr. 6/2002 betreft moet eraan worden herinnerd dat krachtens artikel 10 van deze verordening de door een model verleende bescherming elk model omvat dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, en dat bij het beoordelen van de draagwijdte van de bescherming rekening moet worden gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

    31

    Bijgevolg moet artikel 25, lid 1, onder d), van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat een gemeenschapsmodel strijdig is met een ouder model wanneer dit gemeenschapsmodel, rekening houdend met de vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling ervan, bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan die van het ingeroepen oudere model [arrest van 18 maart 2010, Grupo Promer Mon Graphic/BHIM – PepsiCo (Weergave van een cirkelvormige reclamedrager), T‑9/07, EU:T:2010:96, punt 52].

    32

    Enkel aan de hand van deze uitlegging van artikel 25, lid 1, onder d), van verordening nr. 6/2002 kunnen de rechten van de houder van een model dat in de zin van deze bepaling vanaf een eerder tijdstip wordt beschermd, worden beschermd tegen elke inbreuk op dit model door de co-existentie van een later gemeenschapsmodel dat bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt. Indien artikel 25, lid 1, onder d), van verordening nr. 6/2002 niet aldus werd uitgelegd, zou de houder van een ouder recht immers niet de nietigverklaring van een dergelijk later gemeenschapsmodel kunnen vorderen en zou hem de daadwerkelijke bescherming worden onthouden die artikel 10 van verordening nr. 6/2002 zijn model biedt [arrest van 18 maart 2010, Grupo Promer Mon Graphic/BHIM – PepsiCo (Weergave van een cirkelvormige reclamedrager), T‑9/07, EU:T:2010:96, punt 53].

    33

    De kamer van beroep heeft in punt 23 van de bestreden beslissing dus terecht een dergelijke uitlegging toegepast door, net als de nietigheidsafdeling, te oordelen dat er sprake is van een strijdigheid tussen twee modellen wanneer deze bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekken en dat in dit verband rekening dient te worden gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het litigieuze model.

    De vermeende „bijzonder ruime” bescherming van het oudere model

    34

    In de eerste plaats voert verzoekster aan dat het oudere model op grond van artikel 6 van verordening nr. 6/2002, gelezen in samenhang met overweging 14 van deze verordening, een bijzonder ruime bescherming geniet.

    [omissis]

    37

    Ook al gewaagt overweging 14 van verordening nr. 6/2002 van een „duidelijk” verschil tussen de algemene indrukken die de betrokken modellen wekken, toch moet worden vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 6 van deze verordening duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Volgens de rechtspraak betreffende die bepaling moet er bij de toepassing van artikel 25, lid 1, onder d), van die verordening en bij de beoordeling van het bestaan van een strijdigheid tussen de betrokken modellen van worden uitgegaan dat een model volgens de relevante regeling in aanmerking kan komen voor de door het gemeenschapsmodel geboden bescherming indien het bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan die van het oudere model [zie in die zin arrest van 22 november 2018, Buck-Chemie/EUIPO – Henkel (Schoonmaakblokje voor toiletten), T‑296/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:823, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    38

    In de tweede plaats voert verzoekster aan dat het oudere model op de datum van indiening ervan volledig nieuw was. Zij betoogt dat het unieke karakter van de vorm – die lijkt op de structuur van een halter – voor een drinkfles, de verhoogde bescherming rechtvaardigt die aan het oudere model zou toekomen.

    39

    In dit verband moet erop worden gewezen dat verzoekster met haar beroep op de „bijzonder ruime bescherming” waarop het oudere model aanspraak zou kunnen maken, in werkelijkheid een nieuw criterium inzake de bescherming van een ouder model tracht in te voeren dat verband houdt met het vernieuwende en nieuwe karakter ervan in de industriesector waartoe de betrokken voortbrengselen behoren.

    40

    Zelfs indien het enerzijds zou vaststaan dat, op de datum van inschrijving ervan, de vorm, die lijkt op de structuur van een halter maar wordt gebruikt als een drinkfles, volledig nieuw was in de betrokken industriesector, dan nog zou het unieke karakter van een dergelijke vorm het oudere model geen ruimere bescherming verlenen dan die welke het geniet volgens verordening nr. 6/2002. Anderzijds geldt de voor de inschrijving van een model gestelde verplichting van het eigen karakter ervan voor het litigieuze model ten opzichte van het oudere model, zonder dat het zogezegd nieuwe karakter of de originaliteit van de verschijningsvorm van dit laatste model enige invloed heeft op de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model. De door verzoekster dienaangaande aangevoerde argumenten moeten dan ook worden afgewezen.

    41

    Bijgevolg dient te worden onderzocht of het litigieuze model strijdig is met het oudere model, in die zin dat het bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het litigieuze model, en wel via een onderzoek in vier stappen. Dit onderzoek bestaat erin te bepalen, ten eerste, tot welke sector de voortbrengselen waarin het model moet worden verwerkt of waarop het moet worden toegepast, behoren; ten tweede wie de geïnformeerde gebruiker van deze voortbrengselen naargelang hun doel is, en over welke vakkennis deze geïnformeerde gebruiker reeds beschikt en wat zijn aandachtsniveau is voor de gelijkenissen en verschillen in het kader van de vergelijking van de modellen; ten derde de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model, waarvan de invloed op het eigen karakter omgekeerd evenredig is aan de omvang van deze vrijheid, en ten vierde daarmee rekening houdend, wat het resultaat is van de, indien mogelijk rechtstreekse, vergelijking van de algemene indrukken die het litigieuze model en elk ouder, voor het publiek beschikbaar gesteld model, individueel bekeken, bij de geïnformeerde gebruiker wekken [zie arrest van 13 juni 2019, Visi/one/EUIPO – EasyFix (Informatieschermen voor voertuigen), T‑74/18, EU:T:2019:417, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    42

    Het eigen karakter van een model vloeit voort uit een totaalindruk die, wat de geïnformeerde gebruiker betreft, verschilt of geen „déjà vu”-effect heeft ten opzichte van het ingeroepen oudere model, zonder dat rekening wordt gehouden met de verschillen die onvoldoende duidelijk zijn om die totaalindruk te beïnvloeden, ook al betreffen die verschillen niet enkel onbelangrijke details, maar met inaanmerkingneming van de verschillen die voldoende duidelijk zijn om een verschillende totaalindruk te wekken [zie in die zin arrest van 16 februari 2017, Antrax It/EUIPO – Vasco Group (Thermosifons voor verwarmingsradiatoren), T‑828/14 en T‑829/14, EU:T:2017:87, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    [omissis]

    Mate van vrijheid van de ontwerper

    [omissis]

    52

    Verzoekster voert evenwel aan dat de kamer van beroep de in artikel 6 van verordening nr. 6/2002 vastgelegde beginselen onjuist heeft uitgelegd en toegepast, aangezien de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het oudere model onbegrensd zou zijn geweest wat betreft het gebruik van een vorm die lijkt op de structuur van een halter. Volgens haar was er immers geen sprake van een uit de functionaliteiten of de normalisaties van de hoeveelheid voortvloeiende beperking die een dergelijke vorm noodzakelijk maakte. In dit verband benadrukt zij dat een model betreffende een fles met een dergelijke vorm vóór het oudere model niet bestond. Bovendien vervult deze vorm niet louter een technische functie, maar geeft hij een sportieve indruk en uitstraling aan het product en verschilt dit daardoor van andere op de markt aanwezige flessen met een smaller centraal deel.

    53

    De mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model wordt onder meer bepaald door beperkingen als gevolg van het feit dat de technische functie van het voortbrengsel of een deel daarvan bepaalde kenmerken oplegt, of door de wettelijke voorschriften die voor het voortbrengsel gelden. Deze beperkingen leiden tot een normalisatie van bepaalde kenmerken, die aldus gemeenschappelijk worden voor alle op het betrokken voortbrengsel toegepaste modellen (arrest van 18 maart 2010, Promer Mon Graphic/BHIM – PepsiCo (Weergave van een cirkelvormige reclamedrager), T‑9/07, EU:T:2010:96, punt 67).

    54

    Hoe groter de vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model is, hoe geringer de kans is dat kleine verschillen tussen de betrokken modellen volstaan om bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. Omgekeerd, hoe kleiner de vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model, hoe groter de kans dat de kleine verschillen tussen de betrokken modellen volstaan om bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. Aldus versterkt een grote mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model de conclusie dat vergeleken modellen die geen belangrijke verschillen vertonen, bij de geïnformeerde gebruiker eenzelfde algemene indruk wekken [zie arrest van 18 juli 2017, Chanel SAS/EUIPO – Jing Zhou (Versiering), T‑57/16, EU:T:2017:517, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    [omissis]

    Algemene indruk die de betrokken modellen wekken bij de geïnformeerde gebruiker

    [omissis]

    60

    Verzoekster stelt daarentegen dat het litigieuze model geen eigen karakter heeft, aangezien er geen duidelijk verschil bestaat tussen de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt en de algemene indruk die bij deze gebruiker wordt gewekt door het oudere model. De kamer van beroep heeft zich bij de rechtstreekse vergelijking van de betrokken modellen immers geconcentreerd op onbeduidende kenmerken van het litigieuze model. Bovendien zijn de door de kamer van beroep vermelde zwarte lijnen in dit model niet in het zwart aangebracht op de flessen waarop dat model betrekking heeft, maar vormen zij een nauwelijks zichtbare wijziging van vorm.

    61

    Volgens de rechtspraak moet de vergelijking van de algemene indrukken die de modellen wekken synthetisch zijn en mag deze zich niet beperken tot de analytische vergelijking van een opsomming van gelijkenissen en verschillen. Deze vergelijking moet worden gemaakt op basis van de in het litigieuze model openbaar gemaakte kenmerken en dient uitsluitend betrekking te hebben op de beschermde kenmerken, zonder rekening te houden met de met name technische kenmerken die van de bescherming zijn uitgesloten [zie arrest van 13 juni 2019, Visi/one/EUIPO – EasyFix (Informatieschermen voor voertuigen), T‑74/18, EU:T:2019:417, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    62

    Wanneer de gelijkenissen tussen de betrokken modellen verband houden met beperkingen als gevolg van het feit dat de technische functie van het voortbrengsel of een deel daarvan bepaalde kenmerken oplegt, zullen deze gelijkenissen van weinig belang zijn voor de algemene indruk die deze modellen bij de geïnformeerde gebruiker wekken (zie in die zin arrest van 18 maart 2010, Promer Mon Graphic/BHIM – PepsiCo (Weergave van een cirkelvormige reclamedrager), T‑9/07, EU:T:2010:96, punt 72).

    63

    Verschillen zijn bovendien onbeduidend voor de algemene indruk die de strijdige modellen oproepen wanneer zij onvoldoende opvallend zijn om de betrokken voortbrengselen te onderscheiden in de perceptie die de geïnformeerde gebruiker ervan heeft of om op te wegen tegen de tussen deze modellen vastgestelde gelijkenissen [zie in die zin arrest van 21 november 2013, El Hogar Perfecto del Siglo XXI/BHIM – Wenf International Advisers (Kurkentrekker), T‑337/12, EU:T:2013:601, punt 53].

    64

    In de eerste plaats heeft een model, zoals in punt 31 supra is opgemerkt, een eigen karakter indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door het oudere model. Anders dan verzoekster stelt, impliceert de in dit verband te verrichten beoordeling dat alle andere onderscheidende kenmerken van de betrokken modellen dan die welke onvoldoende kenmerkend zijn om een invloed te hebben op die algemene indruk, in aanmerking worden genomen.

    [omissis]

    70

    Wat het etiket op het oudere model betreft, heeft de kamer van beroep in punt 35 van de bestreden beslissing geoordeeld dat dit geen belangrijke rol speelde bij de vergelijking van de algemene indrukken die de betrokken modellen wekken. Voor het Gerecht heeft verzoekster zich ertoe beperkt, het oudere model weer te geven zonder de woordelementen op dat etiket, zonder evenwel die vaststelling ter discussie te stellen. Zelfs zonder etiket vertonen de betrokken modellen aanzienlijke verschillen, zoals in de punten 66 tot en met 69 supra is vastgesteld.

    71

    Hieruit volgt dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door in de punten 36 en 37 van de bestreden beslissing te oordelen dat het litigieuze model en het oudere model bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekten en door te concluderen dat het litigieuze model niet kon worden geacht strijdig te zijn met het oudere model in de zin van artikel 25, lid 1, onder d), iii), van verordening nr. 6/2002.

    [omissis]

    Kosten

    [omissis]

    74

    Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het EUIPO te worden verwezen in de kosten. Voorts kan met betrekking tot de kosten van de procedure voor de kamer van beroep worden volstaan met de opmerking dat het dictum van de bestreden beslissing geldig blijft wat die kosten betreft, aangezien het onderhavige arrest het beroep tegen die beslissing verwerpt [zie in die zin arrest van 28 februari 2019, Lotte/EUIPO – Générale Biscuit-Glico France (PEPERO original), T‑459/18, niet gepubliceerd, EU:T:2019:119, punt 194].

     

    HET GERECHT (Vijfde kamer),

    rechtdoende, verklaart:

     

    1)

    Het beroep wordt verworpen.

     

    2)

    Bibita Group wordt verwezen in de kosten.

     

    Spielmann

    Spineanu-Matei

    Mastroianni

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 april 2021.

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Engels.

    ( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.

    Top