This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020CN0615
Case C-615/20: Request for a preliminary ruling from the Sąd Okręgowy w Warszawie (Poland) lodged on 18 November 2020 — Criminal proceedings against YP and Others
Zaak C-615/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 18 november 2020 — strafrechtelijke procedure tegen YP e.a.
Zaak C-615/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 18 november 2020 — strafrechtelijke procedure tegen YP e.a.
PB C 44 van 8.2.2021, p. 27–29
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
8.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 44/27 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 18 november 2020 — strafrechtelijke procedure tegen YP e.a.
(Zaak C-615/20)
(2021/C 44/33)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
YP e.a.
Prejudiciële vragen
1) |
Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) en het daarin neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de hieronder in de vragen 2 en 3 uiteengezette bepalingen van nationaal recht, te weten artikelen 80 en 129 van de ustawa — Prawo o ustroju sądów powszechnych (wet betreffende de organisatie van de gewone rechterlijke instanties) van 27 juli 2001, alsook artikel 110, § 2a, van deze wet, en artikel 27, § 1, punt 1a, van de ustawa o Sądzie Najwyższym [wet inzake de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen)] van 8 december 2017, op grond waarvan de Izba Dyscyplinarna (tuchtkamer) van de Sąd Najwyższy de immuniteit van een rechter kan opheffen en hem kan schorsen, en hem derhalve de facto het recht kan ontnemen om uitspraak te doen in de aan hem toegewezen zaken, met name omdat:
|
2) |
Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 2 VEU en de daarin neergelegde waarde van de rechtstaat en de vereiste van daadwerkelijke rechtsbescherming zoals neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, aldus worden uitgelegd dat “het stelsel van tuchtregels voor personen met een rechterlijke taak” ook regels omvat volgens welke een rechter van een nationale rechterlijke instantie strafrechtelijk kan worden vervolgd of van zijn vrijheid kan worden beroofd, zoals artikel 181 van de Poolse grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 80 en 129 van de wet betreffende de organisatie van de gewone rechterlijke instanties, volgens welke:
|
3) |
Moet het Unierecht, in het bijzonder de bepalingen waarnaar in vraag 2 wordt verwezen, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan bepalingen van een lidstaat, zoals artikel 110, § 2a, van de wet betreffende de organisatie van de gewone rechterlijke instanties en artikel 27, § 1, punt 1a, van de wet van 8 december 2017 inzake de Sąd Najwyższy, volgens welke de zaken houdende toestemming om een rechter van een nationale rechterlijke instantie strafrechtelijk te vervolgen of van zijn vrijheid te beroven, zowel in eerste als in tweede aanleg onder de uitsluitende bevoegdheid vallen van een orgaan als de tuchtkamer, wanneer met name (afzonderlijk of gezamenlijk) in aanmerking wordt genomen dat:
|
4) |
Moet in het geval dat toestemming is verleend om een rechter van een nationale rechterlijke instantie strafrechtelijk te vervolgen, waarbij die rechter geschorst wordt en diens bezoldiging wordt verminderd voor de duur van die schorsing, het Unierecht, in het bijzonder de in vraag 2 genoemde bepalingen alsook de beginselen van voorrang en loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 3, VEU, en het rechtszekerheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een dergelijke toestemming bindende kracht heeft, in het bijzonder wat de schorsing van de rechter betreft, indien deze werd verleend door een orgaan als de tuchtkamer, zodat:
|