Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CN0420

    Zaak C-420/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 9 september 2020 — Strafzaak tegen HN

    PB C 399 van 23.11.2020, p. 24–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.11.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 399/24


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 9 september 2020 — Strafzaak tegen HN

    (Zaak C-420/20)

    (2020/C 399/34)

    Procestaal: Bulgaars

    Verwijzende rechter

    Sofiyski rayonen sad

    Partij in de strafzaak

    HN

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is het toegestaan om het in artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn neergelegde recht van beklaagden om persoonlijk aanwezig te zijn bij hun terechtzitting, te beperken middels nationale bepalingen op grond waarvan aan een formeel beklaagde vreemdeling een bestuursrechtelijk inreis- en verblijfsverbod mag worden opgelegd voor het land waarin de strafprocedure plaatsvindt?

    2)

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan dan voldaan zijn aan de in artikel 8, lid 2, onder a) en/of b), van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1) neergelegde voorwaarden om de terechtzitting te kunnen doen plaatsvinden in afwezigheid van de beklaagde vreemdeling, wanneer laatstgenoemde naar behoren in kennis is gesteld van de strafzaak en van de gevolgen van zijn afwezigheid, en wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat die ofwel door de beklaagde ofwel door de staat is aangesteld, maar de persoonlijke aanwezigheid van de beklaagde wordt belet door een in een bestuurlijke procedure opgelegd inreis- en verblijfsverbod voor het land waarin de strafprocedure plaatsvindt?

    3)

    Is het toegestaan om het in artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65 blz. 1) neergelegde recht van de beklaagde om bij zijn terechtzitting aanwezig te zijn, middels nationale wettelijke bepalingen om te zetten in een procedurele verplichting van deze persoon? Concreet: verzekeren de lidstaten op deze wijze een hoger beschermingsniveau in de zin van overweging 48 of is een dergelijke aanpak veeleer onverenigbaar met overweging 35 van de richtlijn waarin wordt vastgesteld dat het recht van beklaagden om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, niet absoluut is en dat hiervan afstand kan worden gedaan?

    4)

    Is het toegestaan dat een beklaagde vooraf, gedurende het onderzoek, op onmiskenbare wijze afstand doet van het in artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65 blz. 1) neergelegde recht om bij zijn terechtzitting persoonlijk aanwezig te zijn, voor zover de beklaagde werd ingelicht over de gevolgen van zijn afwezigheid?


    (1)  PB 2016, L 65, blz. 1.


    Top