Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CN0339

    Zaak C-339/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 24 juli 2020 — VD

    PB C 359 van 26.10.2020, p. 4–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.10.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 359/4


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 24 juli 2020 — VD

    (Zaak C-339/20)

    (2020/C 359/07)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Cour de cassation

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: VD

    Prejudiciële vragen

    1)

    Impliceren artikel 12, lid 2, onder a) en d), van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (1), en artikel 23, lid 2, onder g) en h), van verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (2), die die richtlijn met ingang van 3 juli 2016 heeft vervangen, gelezen in het licht van overweging 65 van die verordening, niet dat, gelet op het feit dat de uitgewisselde gegevens geheim zijn en er een grote groep personen kan worden verdacht, de nationale wetgever exploitanten van elektronische communicatiediensten ertoe kan dwingen om tijdelijk, maar dan wel alle verbindingsgegevens te bewaren, zodat, wanneer er redenen ontstaan om bepaalde personen te verdenken van betrokkenheid bij handel in voorkennis of marktmanipulatie, de in artikel 11 van de richtlijn en artikel 22 van de verordening genoemde bevoegde autoriteit van de exploitant de bestaande opnamen van verkeersgegevens kan vorderen in de gevallen waarin er redenen zijn te vermoeden dat met het onderwerp van het onderzoek verband houdende opnamen relevant kunnen zijn als bewijs voor het bestaan van de inbreuk, met name doordat de contacten van betrokkenen voorafgaand aan het ontstaan van de verdenkingen kunnen worden nagegaan?

    2)

    Indien het antwoord van het Hof van Justitie van dien aard is dat de Cour de cassation tot het oordeel komt dat de Franse wetgeving inzake de bewaring van verbindingsgegevens niet in overeenstemming is met het Unierecht, kunnen de gevolgen van deze regeling dan voorlopig worden gehandhaafd teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen en het mogelijk te maken dat de eerder verzamelde en bewaarde gegevens worden gebruikt voor een van de doelstellingen van die regeling?

    3)

    Kan een nationale rechterlijke instantie tijdelijk de gevolgen in stand houden van een wettelijke regeling die de functionarissen van een zelfstandig bestuursorgaan dat is belast met onderzoek naar marktmisbruik in staat stelt om zonder voorafgaande controle van een rechterlijke instantie of een ander zelfstandig bestuursorgaan inzage in verbindingsgegevens te verkrijgen?


    (1)  PB 2003, L 96, blz. 16.

    (2)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB 2014, L 173, blz. 1).


    Top