EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0723

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 maart 2022.
Galapagos BidCo. S.a.r.l. tegen DE e.a.
Verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) 2015/848 – Insolventieprocedures – Artikel 3, lid 1 – Internationale bevoegdheid – Overdracht van het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat na de indiening van de aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure.
Zaak C-723/20.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:209

 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

24 maart 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) 2015/848 – Insolventieprocedures – Artikel 3, lid 1 – Internationale bevoegdheid – Overdracht van het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat na de indiening van de aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure”

In zaak C‑723/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 17 december 2020, ingekomen bij het Hof op 29 december 2020, in de procedure

Galapagos BidCo. Sàrl

tegen

DE, in zijn hoedanigheid van curator van Galapagos SA,

Hauck Aufhäuser Fund Services SA,

Price Capital SA,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis (rapporteur), M. Ilešič, D. Gratsias en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Galapagos BidCo. Sàrl, vertegenwoordigd door W. Nassall, Rechtsanwalt,

DE, in zijn hoedanigheid van curator van Galapagos SA, vertegenwoordigd door C. van de Sande, Rechtsanwalt,

Hauck Aufhäuser Fund Services SA en Prime Capital SA, vertegenwoordigd door R. Hall, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann en U. Bartl als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en S. Noë als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB 2015, L 141, blz. 19).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Galapagos BidCo. Sàrl en anderzijds DE – in zijn hoedanigheid van curator van Galapagos SA – alsmede Hauck Aufhäuser Fund Services SA en Prime Capital SA over de aanvraag van een insolventieprocedure tegen Galapagos in Duitsland.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Akkoord inzake de terugtrekking

3

Artikel 67, lid 3, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7; hierna: „terugtrekkingsakkoord”) bepaalt:

„In het Verenigd Koninkrijk [van Groot-Brittannië en Noord-Ierland], alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn de volgende bepalingen als volgt van toepassing:

[…]

c)

[verordening 2015/848] is van toepassing op de in artikel 6, lid 1, van die verordening bedoelde insolventieprocedures en vorderingen, mits het hoofdgeding voor het eind van de overgangsperiode werd ingeleid;

[…]”

4

Artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord luidt:

„Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of uitvoeringsperiode, die eindigt op 31 december 2020.”

Verordening nr. 1346/2000

5

Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB 2000, L 160, blz. 1), ingetrokken bij verordening 2015/848, bepaalde:

„De rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd de insolventieprocedure te openen. Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn.”

Verordening 2015/848

6

In overwegingen 1, 3, 5, 8, 23, 27, 29, 33 en 65 van verordening 2015/848 staat te lezen:

„(1)

De [Europese] Commissie heeft op 12 december 2012 een verslag over de toepassing van [verordening nr. 1346/2000] goedgekeurd. In het verslag wordt geconcludeerd dat de verordening in het algemeen goed functioneert, maar dat het wenselijk zou zijn om de toepassing van bepaalde bepalingen ervan te verbeteren, zodat grensoverschrijdende insolventieprocedures efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Nu die verordening verscheidene malen is gewijzigd en bovendien verdere wijziging behoeft, moet zij duidelijkheidshalve worden herschikt.

[…]

(3)

Voor de goede werking van de interne markt zijn efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures nodig. […]

[…]

(5)

Voor de goede werking van de interne markt mogen partijen er niet toe worden aangezet geschillen of goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen om hun rechtspositie ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers te verbeteren (forumshopping).

[…]

(8)

Met het oog op een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen is het noodzakelijk en aangewezen dat de bepalingen inzake rechterlijke bevoegdheid, erkenning en toepasselijk recht vervat worden in een instrument van de Unie dat verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat.

[…]

(23)

Deze verordening maakt het mogelijk de hoofdinsolventieprocedure te openen in de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen. Die procedure heeft een universele strekking en beoogt alle goederen van de schuldenaar te omvatten. […]

[…]

(27)

Alvorens een insolventieprocedure te openen, moet de bevoegde rechter ambtshalve onderzoeken of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar dan wel de vestiging van de schuldenaar zich daadwerkelijk binnen zijn rechtsgebied bevindt.

[…]

(29)

In deze verordening moeten waarborgen worden opgenomen die tot doel hebben om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen.

[…]

(33)

Wanneer de rechter bij wie een insolventieprocedure is aangevraagd, concludeert dat het centrum van de voornaamste belangen zich niet op zijn grondgebied bevindt, dient hij geen hoofdinsolventieprocedure te openen.

[…]

(65)

Deze verordening moet voorzien in onmiddellijke erkenning van de beslissingen inzake de opening, het verloop en de beëindiging van een onder haar werkingssfeer vallende insolventieprocedure, alsmede van beslissingen die rechtstreeks met deze insolventieprocedure verband houden. De automatische erkenning moet dus tot gevolg hebben dat de rechtsgevolgen die de procedure heeft krachtens het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, worden uitgebreid tot alle andere lidstaten. De erkenning van beslissingen van de rechters van de lidstaten moet berusten op het beginsel van wederzijds vertrouwen. In dat verband moeten gronden voor niet-erkenning tot het noodzakelijke minimum worden beperkt. Ook indien de rechters van twee lidstaten zich bevoegd achten om een hoofdinsolventieprocedure te openen, moet dit conflict volgens het vertrouwensbeginsel worden opgelost. De beslissing van de rechter die de procedure het eerst heeft geopend, moet in de andere lidstaten worden erkend zonder dat deze de bevoegdheid hebben de beslissing van die rechter te toetsen.”

7

Voor de toepassing van verordening 2015/848 wordt volgens artikel 2, punt 7, ervan onder „beslissing tot opening van een insolventieprocedure” verstaan de beslissing van een rechter tot opening van een insolventieprocedure of tot bekrachtiging van de opening van een dergelijke procedure, alsmede de beslissing van een rechter tot aanwijzing van een insolventiefunctionaris.

8

Artikel 3 van deze verordening, met als opschrift „Internationale bevoegdheid”, bepaalt:

„1.   De rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd een insolventieprocedure (‚hoofdinsolventieprocedure’) te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is.

Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn. […]

2.   Wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, zijn de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.

3.   Indien de insolventieprocedure overeenkomstig lid 1 is geopend, is iedere insolventieprocedure die vervolgens overeenkomstig lid 2 wordt geopend, een secundaire insolventieprocedure.

[…]”

9

Artikel 4 van die verordening, met als opschrift „Toetsing van de bevoegdheid”, bepaalt in lid 1:

„Een rechter bij wie een insolventieprocedure wordt aangevraagd, onderzoekt ambtshalve of hij op grond van artikel 3 bevoegd is. In de beslissing tot opening van een insolventieprocedure wordt aangegeven op welke gronden de bevoegdheid van de rechter is gebaseerd, en meer bepaald of de bevoegdheid is gegrond op artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2.”

10

Artikel 19, lid 1, van verordening 2015/848 luidt:

„Elke beslissing tot opening van een insolventieprocedure, genomen door een krachtens artikel 3 bevoegde rechter van een lidstaat, wordt erkend in alle andere lidstaten zodra de beslissing rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11

Galapagos is een holding met statutaire zetel in Luxemburg. In juni 2019 heeft zij besloten haar hoofdkantoor over te brengen naar Fareham (Verenigd Koninkrijk). Op 22 augustus 2019 hebben haar op 13 juni 2019 aangestelde bestuursleden bij de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division (Business and Property Courts, Insolvency and Companies List) [hoogste rechterlijke instantie van Engeland en Wales, civiele afdeling (rechtbanken voor handel en intellectuele eigendom, rol betreffende faillissementen en vennootschappen), Verenigd Koninkrijk] (hierna: „High Court”), een insolventieprocedure aangevraagd. De volgende dag zijn deze bestuursleden echter ontslagen op instigatie van een groep schuldeisers met een pandrecht op aandelen en zijn zij vervangen door een nieuwe bestuurder. Die heeft voor Galapagos een kantoor opgericht te Düsseldorf (Duitsland) en heeft de advocaten die haar vertegenwoordigen opdracht gegeven om de aanvraag van een insolventieprocedure in te trekken. Deze intrekking vond echter niet plaats, omdat een groep schuldeisers zich bij deze aanvraag aansloot. De High Court had over de aanvraag nog geen uitspraak gedaan op 17 december 2020, toen het verzoek om een prejudiciële beslissing werd ingediend.

12

Op 23 augustus 2019 heeft Galapagos een andere aanvraag van een insolventieprocedure ingediend bij het Amtsgericht Düsseldorf (rechter in eerste aanleg Düsseldorf, Duitsland), dat bij beslissing van dezelfde dag DE als voorlopige curator heeft aangesteld en beschermende maatregelen heeft bevolen. Nadat de schuldeisers bij die rechter een onmiddellijk beroep hadden ingesteld, heeft hij zijn beslissing op 6 september 2019 evenwel ingetrokken en de aanvraag van Galapagos niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zich niet bevoegd achtte.

13

Eveneens op 6 september 2019 hebben Hauck Aufhäuser Fund Services en Prime Capital, twee andere schuldeisers van Galapagos, bij het Amtsgericht Düsseldorf een andere aanvraag van een insolventieprocedure ingediend. Bij beslissing van 9 september 2019 heeft die rechter DE opnieuw als voorlopige curator aangesteld en voorlopige maatregelen bevolen, waarbij hij ervan uitging dat het centrum van de voornaamste belangen van Galapagos zich te Düsseldorf bevond toen die aanvraag werd ingediend.

14

Galapagos BidCo., die zowel een dochteronderneming als een schuldeiser van Galapagos is, heeft in laatstgenoemde hoedanigheid bij het Landgericht Düsseldorf (rechter in tweede aanleg Düsseldorf, Duitsland) een onmiddellijk beroep ingesteld tot vernietiging van de beslissing van 9 september 2019, op grond dat het Amtsgericht Düsseldorf niet internationaal bevoegd was aangezien het hoofdkantoor van Galapagos in juni 2019 naar Fareham was overgebracht. Nadat dit hoger beroep bij beslissing van 30 oktober 2019 was verworpen, heeft Galapagos BidCo. zich gewend tot de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland).

15

Die rechter zet uiteen dat de appelrechter heeft vastgesteld dat het Amtsgericht Düsseldorf zich terecht internationaal bevoegd had verklaard op grond dat het centrum van de voornaamste belangen van Galapagos zich op 9 september 2019 in Duitsland bevond. De appelrechter heeft bovendien gesteld dat de bij de High Court ingediende aanvraag van een insolventieprocedure niet in de weg stond aan deze bevoegdheid, omdat het beginsel dat de internationale bevoegdheid van een rechterlijke instantie niet terzijde kan worden geschoven door de verplaatsing van het centrum van de voornaamste belangen naar een andere lidstaat tussen de aanvraag en de opening van een insolventieprocedure, volgens hem slechts betrekking heeft op het voortbestaan van de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechterlijke instantie en geen enkele invloed heeft op de bevoegdheid van naderhand aangezochte rechterlijke instanties.

16

De verwijzende rechter wijst erop dat de uitkomst van het bij hem aanhangige rechtsmiddel afhangt van de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848. Volgens hem heeft de appelrechter in de eerste plaats, door te oordelen dat het centrum van de voornaamste belangen van Galapagos zich in Duitsland bevond, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting indien artikel 3, lid 1, van die verordening aldus moet worden uitgelegd dat een vennootschap die haar statutaire zetel in een eerste lidstaat heeft moet worden geacht het centrum van haar voornaamste belangen niet te hebben in een tweede lidstaat op het grondgebied waarvan zich haar hoofdkantoor bevindt, wanneer die vennootschap haar hoofdkantoor heeft overgebracht van een derde lidstaat naar die tweede lidstaat terwijl eerder een aanvraag van een insolventieprocedure werd ingediend in die derde lidstaat en er nog geen uitspraak werd gedaan op die aanvraag.

17

De verwijzende rechter merkt dienaangaande op dat artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, van verordening 2015/848 bepaalt dat het centrum van de voornaamste belangen de plaats is waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is. Hij merkt op dat het Hof in zijn rechtspraak over verordening nr. 1346/2000 heeft geoordeeld dat voorrang moet worden gegeven aan de identificeerbare plaats van het hoofdkantoor van de vennootschap in kwestie. Derhalve is hij van oordeel dat de vaststelling van de appelrechter dat Galapagos begin september 2019 het centrum van haar voornaamste belangen in Duitsland had, zou moeten worden bevestigd.

18

De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of het na de bij verordening 2015/848 doorgevoerde herschikking van verordening nr. 1346/2000 bij de vaststelling van het centrum van de voornaamste belangen van een schuldplichtige vennootschap nodig is om – met het oog op de voorkoming van frauduleuze praktijken in omstandigheden als die van het bij hem aanhangige geding – specifieke eisen te stellen waaraan moet zijn voldaan om aan te nemen dat rekening dient te worden gehouden met de overbrenging van het centrum van de voornaamste belangen naar een andere lidstaat.

19

In de tweede plaats heeft de appelrechter volgens de verwijzende rechter, door te oordelen dat de internationale bevoegdheid van de Duitse rechters voortvloeit uit het feit dat het centrum van de voornaamste belangen van Galapagos zich in september 2019 op het Duitse grondgebied bevond, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting indien artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 aldus moet worden uitgelegd dat ten eerste de rechterlijke instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan bij de indiening van een aanvraag van een insolventieprocedure het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is internationaal bevoegd blijven om die procedure te openen wanneer de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen naar het grondgebied van een andere lidstaat overbrengt nadat die aanvraag is ingediend maar voordat de insolventieprocedure wordt geopend, en dat ten tweede het voortbestaan van de internationale bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechterlijke instanties uitsluit dat de rechterlijke instanties van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van latere aanvragen van een hoofdinsolventieprocedure.

20

Dienaangaande merkt de verwijzende rechter om te beginnen op dat het Hof in het arrest van 17 januari 2006, Staubitz-Schreiber (C‑1/04, EU:C:2006:39), artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 aldus heeft uitgelegd dat de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen was toen de schuldenaar een aanvraag van een insolventieprocedure indiende, bevoegd blijft om deze procedure te openen wanneer de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen naar het grondgebied van een andere lidstaat heeft overgebracht na de indiening van die aanvraag, maar vóór de opening van de insolventieprocedure. De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of deze rechtspraak, gelet op de bij verordening 2015/848 doorgevoerde herschikking van verordening nr. 1346/2000, nog relevant is.

21

Vervolgens merkt de verwijzende rechter op dat uit verordening 2015/848 en de rechtspraak van het Hof blijkt dat slechts één hoofdinsolventieprocedure kan worden geopend en dat alle lidstaten gebonden zijn door de beslissing over de opening van die procedure, zodat de in artikel 3, lid 1, van deze verordening bedoelde internationale bevoegdheid dient te worden aangemerkt als een exclusieve bevoegdheid. Indien het voortbestaan van de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechterlijke instantie niet uitsloot dat de rechterlijke instanties van een andere lidstaat internationaal bevoegd zijn om kennis te nemen van nieuwe aanvragen van een insolventieprocedure, zou een dergelijke later aangezochte rechterlijke instantie volgens de verwijzende rechter de hoofdinsolventieprocedure kunnen openen bij een beslissing die bindend zou zijn voor de als eerste aangezochte rechterlijke instantie, zodat laatstgenoemde instantie geen hoofdinsolventieprocedure meer zou kunnen openen. Daardoor zou aan het voortbestaan van de uit artikel 3 van verordening 2015/848 en de rechtspraak van het Hof voortvloeiende exclusieve internationale bevoegdheid zijn nuttig effect kunnen worden ontnomen.

22

Ten slotte merkt de verwijzende rechter op dat hij in het kader van het bij hem aanhangige beroep in Revision moet uitgaan van het beginsel dat op het tijdstip waarop de aanvraag van een insolventieprocedure werd ingediend bij de High Court, op grond van artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 vaststond dat de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk internationaal bevoegd waren om een hoofdinsolventieprocedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van Galapagos zich volgens de aan dat beroep ten grondslag liggende feiten op dat tijdstip in het Verenigd Koninkrijk bevond.

23

In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 3, lid 1, van [verordening 2015/848] aldus worden uitgelegd dat het centrum van de voornaamste belangen van een schuldplichtige vennootschap waarvan de statutaire zetel zich in een lidstaat bevindt, niet gelegen is in een tweede lidstaat waar zich de plaats van haar hoofdkantoor bevindt, zoals die plaats kan worden bepaald aan de hand van objectieve en door derden vaststelbare factoren, wanneer de schuldplichtige vennootschap in omstandigheden als die van het hoofdgeding de plaats van haar hoofdkantoor heeft overgebracht van een derde lidstaat naar de tweede lidstaat, terwijl in de derde lidstaat nog moet worden beslist op een aanvraag van de hoofdinsolventieprocedure ten aanzien van die onderneming?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 3, lid 1, van [verordening 2015/848] dan aldus worden uitgelegd

a)

dat de rechterlijke instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich ten tijde van de indiening van een aanvraag van een insolventieprocedure het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar bevindt, internationaal bevoegd blijven om over de opening van die procedure te beslissen wanneer de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen naar het grondgebied van een andere lidstaat overbrengt nadat die aanvraag is ingediend maar voordat over de opening van de insolventieprocedure wordt beslist, en

b)

dat deze voortdurende internationale bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat uitsluit dat de rechterlijke instanties van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van latere aanvragen van de hoofdinsolventieprocedure die bij een rechterlijke instantie van een andere lidstaat worden ingediend nadat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is overgebracht naar die andere lidstaat?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Tweede prejudiciële vraag

24

Met zijn tweede vraag, die als eerste moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 aldus moet worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat bij wie een aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure is ingediend, exclusief bevoegd blijft om die procedure te openen wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat wordt overgebracht na de indiening van die aanvraag maar voordat die rechter daarop uitspraak heeft gedaan.

25

Om te beginnen zij opgemerkt dat de verwijzende rechter van het Hof niet wenst te vernemen hoe de overbrenging van het centrum van de voornaamste belangen van een schuldenaar kort vóór de indiening van een eerste aanvraag van een insolventieprocedure moet worden gekwalificeerd en welke gevolgen zij heeft voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848. Zoals in punt 22 van dit arrest in herinnering is gebracht, heeft de verwijzende rechter immers opgemerkt dat hij om procedurele redenen in wezen moet uitgaan van het beginsel dat op het tijdstip waarop de aanvraag van een insolventieprocedure tegen Galapagos werd ingediend bij de High Court, dat centrum zich in het Verenigd Koninkrijk bevond.

26

Aangezien de verwijzende rechter zich in het kader van deze vraag meer in het bijzonder afvraagt of er voor de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 relevantie toekomt aan de rechtspraak van het Hof over de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 en met name de uitlegging die het Hof aan deze verordening heeft gegeven in het arrest van 17 januari 2006, Staubitz-Schreiber (C‑1/04, EU:C:2006:39), moet eerst worden vastgesteld dat verordening 2015/848 blijkens overweging 1 ervan een herschikking is van verordening nr. 1346/2000, die meermaals was gewijzigd. Net zoals laatstgenoemde verordening heeft verordening 2015/848 blijkens overweging 8 ervan ten eerste tot doel een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen te bevorderen door bepalingen inzake rechterlijke bevoegdheid, erkenning en toepasselijk recht op te nemen in een instrument dat verbindend is in al haar onderdelen en dat rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten.

27

Bovendien wordt met verordening 2015/848, net zoals met verordening nr. 1346/2000, onder meer het in overweging 5 ervan genoemde doel nagestreefd om voor de goede werking van de interne markt te voorkomen dat partijen ertoe worden aangezet geschillen of goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen teneinde hun rechtspositie ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers te verbeteren (forumshopping). Daartoe wordt blijkens overweging 29 van verordening 2015/848 met name beoogd om in deze verordening waarborgen op te nemen die tot doel hebben om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen.

28

Ten tweede bepaalt artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 – net zoals artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 – dat de rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, bevoegd zijn om de insolventieprocedure te openen.

29

De rechtspraak van het Hof over de uitlegging van de in verordening nr. 1346/2000 neergelegde regels inzake de internationale bevoegdheid blijft bijgevolg relevant voor de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 (zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Novo Banco, C‑253/19, EU:C:2020:585, punt 20).

30

Derhalve dient te worden vastgesteld dat de rechters van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, krachtens artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 exclusief bevoegd zijn voor de opening van een hoofdinsolventieprocedure (zie naar analogie arresten van 15 december 2011, Rastelli Davide en C., C‑191/10, EU:C:2011:838, punt 27, en 14 november 2018, Wiemer & Trachte, C‑296/17, EU:C:2018:902, punt 23).

31

Bovendien heeft het Hof – zoals de verwijzende rechter opmerkt – in het arrest van 17 januari 2006, Staubitz-Schreiber (C‑1/04, EU:C:2006:39), geoordeeld dat de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is op het tijdstip waarop deze de insolventieprocedure aanvraagt, bevoegd blijft om deze procedure te openen wanneer die schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen naar het grondgebied van een andere lidstaat verplaatst na de indiening van de aanvraag maar vóór de opening van de insolventieprocedure.

32

In dit verband heeft het Hof in punt 25 van dat arrest onder meer herinnerd aan het doel van verordening nr. 1346/2000, dat identiek was aan het thans met verordening 2015/848 nagestreefde doel, dat erin bestaat te voorkomen dat de partijen in de procedure ertoe worden aangezet om geschillen of goederen van de ene lidstaat naar de andere over te brengen teneinde hun rechtspositie te verbeteren, en heeft het Hof geoordeeld dat deze doelstelling niet zou worden bereikt indien de schuldenaar in staat was om het centrum van zijn voornaamste belangen naar een andere lidstaat over te brengen tussen de indiening van de aanvraag van een insolventieprocedure en de beslissing tot opening van deze procedure en om op die manier zowel de bevoegde rechter als het toepasselijke recht te bepalen. In punt 26 van datzelfde arrest heeft het Hof opgemerkt dat een dergelijke overdracht van bevoegdheid tevens in strijd zou zijn met de thans in de overwegingen 3 en 8 van verordening 2015/848 geformuleerde doelstelling van een efficiëntere, doeltreffendere en snellere afwikkeling van grensoverschrijdende procedures, omdat die overdracht tot gevolg zou hebben dat de schuldeisers de schuldenaar voortdurend moeten dagvaarden op de plaats waar het deze goeddunkt zich min of meer definitief te vestigen, wat in de praktijk vaak zou dreigen te leiden tot een verlenging van de procedure.

33

Wat betreft de vraag of het voortbestaan van de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechterlijke instantie van een lidstaat tot gevolg heeft dat de rechterlijke instanties van een andere lidstaat niet bevoegd zijn om kennis te nemen van nieuwe aanvragen van een hoofdinsolventieprocedure, moet om te beginnen worden vastgesteld dat uit artikel 3 van verordening 2015/848 volgt dat alleen een hoofdprocedure kan worden geopend en dat deze procedure rechtsgevolgen heeft in alle lidstaten waar deze verordening van toepassing is (zie naar analogie arrest van 2 mei 2006, Eurofood IFSC, C‑341/04, EU:C:2006:281, punt 52).

34

Vervolgens staat het volgens artikel 4, lid 1, van verordening 2015/848 – gelezen in het licht van overweging 27 ervan – aan de rechter van een lidstaat bij wie een hoofdsinsolventieprocedure wordt aangevraagd, om ambtshalve te onderzoeken of hij bevoegd is en daartoe na te gaan of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in de zin van artikel 3 van die verordening zich in die lidstaat bevindt (zie naar analogie arrest van 2 mei 2006, Eurofood IFSC, C‑341/04, EU:C:2006:281, punt 41). In overweging 33 van verordening 2015/848 wordt trouwens opgemerkt dat wanneer de rechter bij wie een insolventieprocedure is aangevraagd, vaststelt dat het centrum van de voornaamste belangen zich niet op zijn grondgebied bevindt, hij geen hoofdinsolventieprocedure mag openen.

35

Ten slotte bepaalt artikel 19, lid 1, van verordening 2015/848 dat elke beslissing tot opening van een insolventieprocedure die is genomen door een krachtens artikel 3 van deze verordening bevoegde rechter van een lidstaat, wordt erkend in alle andere lidstaten zodra die beslissing rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend. Zoals in overweging 65 van die verordening wordt opgemerkt, berust deze erkenning op het beginsel van wederzijds vertrouwen, dat vereist dat de rechters van de overige lidstaten de beslissing tot opening van een insolventieprocedure erkennen zonder dat zij de door de eerste rechter verrichte beoordeling van zijn bevoegdheid kunnen toetsen (zie naar analogie arrest van 2 mei 2006, Eurofood IFSC, C‑341/04, EU:C:2006:281, punt 42).

36

Uit het voorgaande volgt dat de rechter van een lidstaat bij wie een aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure is ingediend, exclusief bevoegd blijft om een dergelijke procedure te openen wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat wordt overgebracht na de indiening van die aanvraag maar voordat die rechter daarop uitspraak heeft gedaan, zodat wanneer naderhand een aanvraag met hetzelfde doel wordt ingediend bij een rechter van een andere lidstaat, laatstgenoemde rechter zich in beginsel niet bevoegd kan verklaren om een hoofdinsolventieprocedure te openen zolang de eerste rechter geen uitspraak heeft gedaan en zich niet onbevoegd heeft verklaard.

37

In het hoofdgeding lijkt vast te staan dat bij de High Court een hoofdinsolventieprocedure tegen Galapagos was aangevraagd voordat de zaak bij het Amtsgericht Düsseldorf aanhangig werd gemaakt. Derhalve zal de verwijzende rechter bij de beoordeling van de geldigheid van de beslissing van het Amtsgericht Düsseldorf om zich internationaal bevoegdheid te verklaren rekening moeten houden met de gevolgen van de indiening van de aanvraag bij de High Court, gelet op de overwegingen die in het onderhavige arrest zijn uiteengezet.

38

Overigens moet tevens in aanmerking worden genomen dat verordening 2015/848 volgens artikel 67, lid 3, onder c), van het terugtrekkingsakkoord van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk, alsmede in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk betrokken is, mits het hoofdgeding werd ingeleid vóór het einde van de in artikel 126 van dat akkoord vastgestelde overgangsperiode.

39

Indien in casu zou worden vastgesteld dat de High Court op de datum waarop deze overgangsperiode verstrijkt – te weten op 31 december 2020 – nog steeds geen uitspraak had gedaan op de aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure, zou daaruit voortvloeien dat verordening 2015/848 niet langer vereist dat een rechterlijke instantie van een lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van Galapagos gelegen is, zich er ten gevolge van die aanvraag van onthoudt om zich bevoegd te verklaren voor de opening van een dergelijke procedure.

40

Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 aldus moet worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat bij wie een aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure is ingediend, exclusief bevoegd blijft om die procedure te openen wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat wordt overgebracht na de indiening van de aanvraag in kwestie maar voordat die rechter daarop uitspraak heeft gedaan. Voor zover die verordening van toepassing blijft op die aanvraag, kan de rechter van een andere lidstaat bij wie naderhand een verzoek met hetzelfde doel wordt ingediend, zich bijgevolg in beginsel niet bevoegd verklaren om een hoofdinsolventieprocedure te openen zolang de eerste rechter geen uitspraak heeft gedaan en zich niet onbevoegd heeft verklaard.

Eerste prejudiciële vraag

41

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van verordening 2015/848 aldus moet worden uitgelegd dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar kan worden geacht te zijn gelegen in de lidstaat op het grondgebied waarvan zijn hoofdkantoor zich bevindt, ook al is dit hoofdkantoor overgebracht vanuit een andere lidstaat nadat aldaar een aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure was ingediend waarop nog geen uitspraak is gedaan.

42

Uit het antwoord op de tweede prejudiciële vraag volgt evenwel dat de rechter van een lidstaat bij wie een hoofdinsolventieprocedure is aangevraagd, in dergelijke omstandigheden niet hoeft te onderzoeken of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich in die lidstaat bevindt.

43

De eerste prejudiciële vraag hoeft dan ook niet te worden beantwoord.

Kosten

44

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat bij wie een aanvraag van een hoofdinsolventieprocedure is ingediend, exclusief bevoegd blijft om die procedure te openen wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar naar een andere lidstaat wordt overgebracht na de indiening van de aanvraag in kwestie maar voordat die rechter daarop uitspraak heeft gedaan. Voor zover die verordening van toepassing blijft op die aanvraag, kan de rechter van een andere lidstaat bij wie naderhand een verzoek met hetzelfde doel wordt ingediend, zich bijgevolg in beginsel niet bevoegd verklaren om een hoofdinsolventieprocedure te openen zolang de eerste rechter geen uitspraak heeft gedaan en zich niet onbevoegd heeft verklaard.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top