Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0362

    Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 15 juli 2021.
    Openbaar Ministerie en Federale Overheidsdienst Financiën tegen Profit Europe NV en Gosselin Forwarding Services NV.
    Verzoek van het hof van beroep Antwerpen om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Handelspolitiek – Verordening (EU) nr. 1071/2012 – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Postonderverdelingen 7307 11 10, 7307 19 10 en 7307 19 90 – Draagwijdte – Tariefindeling op basis van een arrest van het Hof – Definitieve antidumpingrechten op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad – Toepasselijkheid van de definitieve antidumpingrechten op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad.
    Zaak C-362/20.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:612

     ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

    15 juli 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Handelspolitiek – Verordening (EU) nr. 1071/2012 – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Postonderverdelingen 73071110, 73071910 en 73071990 – Draagwijdte – Tariefindeling op basis van een arrest van het Hof – Definitieve antidumpingrechten op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad – Toepasselijkheid van de definitieve antidumpingrechten op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad”

    In zaak C‑362/20,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het hof van beroep Antwerpen (België) bij beslissing van 18 juni 2020, ingekomen bij het Hof op 5 augustus 2020, in de procedure

    Openbaar Ministerie,

    Federale Overheidsdienst Financiën

    tegen

    Profit Europe NV,

    Gosselin Forwarding Services NV,

    wijst

    HET HOF (Tiende kamer),

    samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász en C. Lycourgos, rechters,

    advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Profit Europe NV, vertegenwoordigd door P. Diaz Gavier, advocaat,

    Gosselin Forwarding Services NV, vertegenwoordigd door A. Poelmans, advocaat,

    de Belgische regering, vertegenwoordigd door S. Baeyens, J.‑C. Halleux en C. Pochet als gemachtigden,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez de la Rúa Puig als gemachtigde,

    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Rocchitta, avvocato dello Stato,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P.‑J. Loewenthal en G. Luengo als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EU) nr. 1071/2012 van de Commissie van 14 november 2012 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand (PB 2012, L 318, blz. 10; hierna: „voorlopige verordening”), en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Indonesië (PB 2013, L 129, blz. 1; hierna: „definitieve verordening”) (hierna samen: „antidumpingverordeningen”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Openbaar Ministerie (België) en de Federale Overheidsdienst Financiën (België), enerzijds, en Profit Europe NV en Gosselin Forwarding Services NV (voorheen Crosstainer NV) (hierna: „Gosselin”), anderzijds, over met name de strafrechtelijke aansprakelijkheid van deze vennootschappen voor verschillende douaneovertredingen die zouden zijn begaan bij de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit China.

    Toepasselijke bepalingen

    Unieregeling inzake de tariefindeling

    Communautair douanewetboek

    3

    Artikel 20 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1; hierna: „communautair douanewetboek”) bepaalde in de leden 1 tot en met 3 en lid 6:

    „1.   De bij het ontstaan van een douaneschuld wettelijk verschuldigde rechten zijn op het douanetarief van de Europese Gemeenschappen gebaseerd.

    2.   De andere maatregelen die uit hoofde van specifieke communautaire bepalingen in het kader van het goederenverkeer zijn vastgesteld, worden, in voorkomend geval, naargelang van de tariefindeling van deze goederen toegepast.

    3.   Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:

    a)

    de gecombineerde nomenclatuur van de goederen;

    b)

    iedere andere nomenclatuur waarin de gecombineerde nomenclatuur geheel of gedeeltelijk of eventueel met toevoeging van onderverdelingen wordt overgenomen en die voor de toepassing van tariefmaatregelen in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen wordt vastgesteld;

    [...]

    6.   Tariefindeling van goederen is de vaststelling, overeenkomstig de geldende bepalingen, van:

    a)

    hetzij de onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur, hetzij die van een andere, in lid 3, onder b), bedoelde nomenclatuur,

    b)

    hetzij de onderverdeling van enige andere nomenclatuur waarin de gecombineerde nomenclatuur geheel of gedeeltelijk of eventueel met toevoeging van onderverdelingen is overgenomen en die voor de toepassing van andere maatregelen dan tariefmaatregelen in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen wordt vastgesteld,

    waaronder de goederen moeten worden ingedeeld.”

    4

    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1, met rectificatie in PB 2013, L 287, blz. 90), die overeenkomstig artikel 287 ervan in werking is getreden op 30 oktober 2013, heeft het communautair douanewetboek ingetrokken. Op grond van artikel 288, lid 2, van het douanewetboek van de Unie zijn veel van de bepalingen ervan – in het bijzonder artikel 57, dat in wezen overeenkomt met artikel 20 van het communautair douanewetboek – echter pas met ingang van 1 mei 2016 van toepassing geworden.

    GN

    5

    De tariefindeling van goederen die in de Europese Unie worden ingevoerd, wordt geregeld door de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 (PB 2013, L 290, blz. 1) (hierna: „GN”).

    6

    De GN is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WCO), en is ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen. Dit verdrag is samen met het daarbij behorende Protocol van wijziging van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1). Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2658/87 neemt de GN de uit zes cijfers bestaande posten en onderverdelingen van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen over. Alleen het zevende en het achtste cijfer vormen eigen onderverdelingen van de GN.

    7

    Het tweede deel van de GN bevat afdeling XV, met als opschrift „Onedele metalen en werken daarvan”, die bestaat uit de hoofdstukken 72 tot en met 83 van de GN. Hoofdstuk 73, met het opschrift „Werken van gietijzer, van ijzer en van staal”, betreft de posten 7301 tot en met 7326 van de GN.

    8

    Post 7307 is ingedeeld als volgt:

    „7307

    Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van gietijzer, van ijzer of van staal:

     

    – gegoten:

    7307 11

    – – van niet-smeedbaar gietijzer:

    7307 11 10

    – – – voor buizen en pijpen, van de soort gebruikt voor drukleidingen

    7307 11 90

    – – – andere

    7307 19

    – – andere:

    7307 19 10

    – – – van smeedbaar gietijzer

    7307 19 90

    – – – andere

     

    – andere, van roestvrij staal:

    [...]

     

     

    – andere:”

    9

    Krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 (PB 2000, L 28, blz. 16) (hierna: „verordening nr. 2658/87”), stelt de Commissie toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie (hierna: „GN‑toelichtingen”) vast.

    10

    De GN‑toelichtingen op de onderverdelingen 73071110 en 73071190 van de GN, die op 6 mei 2011 zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2011, C 137, blz. 1), luiden:

    „Het begrip ‚niet-smeedbaar gietijzer’ omvat ook grijs gietijzer (lamellair-grafietgietijzer).

    Deze onderverdelingen omvatten hulpstukken van gietijzer zoals ellebogen, bochten, moffen, flenzen, T‑stukken. Ze worden met de buizen of pijpen van gietijzer of van staal verbonden door ze erop te schroeven of door snelfitten.”

    11

    De toelichtingen op onderverdeling 73071910 van de GN luiden als volgt:

    „Smeedbaar gietijzer is een tussenproduct tussen grijs gietijzer en gietstaal. Het kan gemakkelijk worden gegoten en het wordt na een passende thermische behandeling hard en smeedbaar. Bij de thermische behandeling verdwijnt het koolstof gedeeltelijk of verandert het van verbinding of toestand; het slaat uiteindelijk neer in de vorm van klontjes die de metaalcohesie in mindere mate schaden dan de grafietkorreltjes in grijs gietijzer.

    Wanneer het koolstofgehalte minder dan 2 gewichtspercenten bedraagt, wordt het product beschouwd als gietstaal (zie aantekening 1 op dit hoofdstuk); de hiervan vervaardigde producten behoren tot onderverdeling 73071990.

    Het begrip ‚smeedbaar gietijzer’ omvat ook nodulair gietijzer.

    [...]”

    12

    Bij de GN‑toelichtingen die naar aanleiding van het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564), op 4 januari 2019 zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2019, C 2, blz. 2), werd in de toelichting op onderverdeling 73071910 de derde alinea onder de post geschrapt. Voorts werd daarbij een nieuwe toelichting op onderverdeling 73071990 ingevoegd, volgens welke deze onderverdeling voortaan hulpstukken (fittings) van nodulair gietijzer omvat.

    Geïntegreerd tarief van de Europese Gemeenschappen

    13

    Artikel 2 van verordening nr. 2658/87 bepaalt:

    „De Commissie stelt een geïntegreerd tarief van de [Europese Unie], hierna ‚Taric’ genoemd, vast dat zowel aan de vereisten van het gemeenschappelijk douanetarief als aan die van de statistieken van de buitenlandse handel, het handels‑ en landbouwbeleid en andere beleidsmaatregelen van de [Unie] in verband met de invoer en de uitvoer van goederen voldoet.

    Het geïntegreerd tarief is gebaseerd op de [GN] en omvat:

    a)

    de in deze verordening vastgestelde bepalingen;

    b)

    de aanvullende onderverdelingen [van de Unie], ‚Taric-onderverdelingen’ genoemd, die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage II vermelde specifieke maatregelen van de [Unie];

    [...]”

    14

    Tot de in artikel 2 van deze verordening vastgestelde maatregelen van de Unie behoren volgens punt 5 van bijlage II erbij onder meer de antidumpingrechten.

    15

    Taric-code 7307191010 was van toepassing op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer.

    Antidumpingregeling

    Basisverordening

    16

    De ten tijde van de feiten van het hoofdgeding geldende bepalingen voor de toepassing van antidumpingmaatregelen door de Europese Unie staan in verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51; hierna: „basisverordening”).

    17

    In artikel 1, leden 1, 2 en 4, van deze verordening, met het opschrift „Beginselen”, is bepaald:

    „1.   Een antidumpingrecht kan worden toegepast op ieder product ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de [Unie] in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt.

    2.   Ten aanzien van een product wordt geacht dumping plaats te vinden indien de prijs van dit product bij uitvoer naar de [Unie] lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke product voor het land van uitvoer is vastgesteld.

    [...]

    4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder ‚soortgelijk product’ verstaan een product dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product of, bij gebrek aan een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product.”

    18

    Artikel 9, lid 4, van die verordening is als volgt geformuleerd:

    „Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er dumping plaatsvindt en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de [Unie] is om maatregelen in de zin van artikel 21 te nemen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité, een definitief antidumpingrecht in. Het voorstel wordt goedgekeurd tenzij de Raad met een gewone meerderheid van stemmen besluit het voorstel te verwerpen, wat binnen één maand na indiening door de Commissie moet gebeuren. Wanneer voorlopige rechten van toepassing zijn, wordt ten minste één maand voor het vervallen van deze rechten een voorstel voor definitieve maatregelen ingediend. Het antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge en moet lager zijn dan deze marge als dat toereikend is om een einde te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de [Unie].”

    19

    Artikel 14 van de basisverordening, „Algemene bepalingen”, bepaalt in de leden 1 en 2:

    „1.   Voorlopige of definitieve antidumpingrechten worden bij verordening ingesteld en door de lidstaten geïnd in de vorm, voor het bedrag en met inachtneming van de criteria die in die verordening zijn vermeld. Deze rechten worden geïnd onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn. [...]

    2.   Verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve antidumpingrechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Deze verordeningen of besluiten bevatten in het bijzonder, met inachtneming van de verplichtingen tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, de namen van de betrokken exporteurs, indien mogelijk, of van de betrokken landen, een beschrijving van het product en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de vaststellingen inzake dumping en schade relevant zijn. [...]”

    Voorlopige verordening

    20

    In deel B van de voorlopige verordening, dat betrekking heeft op het betrokken product en het soortgelijke product, staat in overweging 16 onder het opschrift „Betrokken product” te lezen:

    „Het betrokken product, zoals beschreven in het bericht van inleiding, bestaat uit gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad [...], momenteel ingedeeld onder GN‑code ex 73071910.”

    21

    Overweging 28 van deze verordening, die is opgenomen in dat deel B, onder het opschrift „Soortgelijk product”, luidt als volgt:

    „De autoriteiten van een van de lidstaten hebben gewezen op het feit dat overeenkomstig de toelichtingen op de [GN] het begrip ‚smeedbaar gietijzer’ ook nodulair gietijzer omvat. Hoewel tijdens het [onderzoektijdvak] door geen belanghebbende melding is gemaakt van verkoop van hulpstukken met schroefdraad, vervaardigd uit nodulair gietijzer, is er bewijsmateriaal dat dit mogelijk is. Aangezien deze hulpstukken dezelfde fysische basiskenmerken hebben als de onderzochte hulpstukken van smeedbaar gietijzer met schroefdraad, moet worden verduidelijkt dat producten van nodulair gietijzer onder de procedure en de maatregelen vallen.”

    22

    Artikel 1, lid 1, van die verordening bepaalt:

    „Een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, momenteel ingedeeld onder GN‑code ex 73071910 (Taric-code 7307191010) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand.”

    Definitieve verordening

    23

    Overweging 13 van de definitieve verordening luidt als volgt:

    „Aangezien geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 17 tot en met 21 en 23 tot en met 28 van de voorlopige verordening bevestigd.”

    24

    Artikel 1, lid 1, van de definitieve verordening bepaalde in zijn oorspronkelijke versie het volgende:

    „Een definitief antidumpingrecht wordt ingesteld op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, [...] momenteel ingedeeld onder GN‑code ex 73071910 (Taric-code 7307191010) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand.”

    Uitvoeringsverordening 2019/262

    25

    De overwegingen 2 tot en met 5 van uitvoeringsverordening (EU) 2019/262 van de Commissie van 14 februari 2019 tot wijziging van uitvoeringsverordening nr. 430/2013 (PB 2019, L 44, blz. 6) luiden:

    „(2)

    Bij arrest van 12 juli 2018 in de gevoegde zaken C‑397/17 en C‑398/17, Profit Europe, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat gegoten hulpstukken voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, als andere gegoten hulpstukken moeten worden ingedeeld onder restpost 73071990, en niet als hulpstukken van niet-smeedbaar gietijzer onder postonderverdeling 73071110, noch als hulpstukken van smeedbaar gietijzer onder postonderverdeling 73071910 van de GN.

    (3)

    Naar aanleiding van dat arrest zijn de toelichtingen op de [GN] met betrekking tot GN‑code 73071910 gewijzigd, waarbij hulpstukken (fittings) van nodulair gietijzer uit die GN‑code zijn geschrapt.

    (4)

    In [de voorlopige verordening] werd uitdrukkelijk verwezen naar de indeling van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, onder GN‑code 73071910. In [de definitieve verordening] wordt nog steeds verwezen naar die indeling als hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer onder GN‑code 73071910. De verwijzing naar de GN is niet langer in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie en met de toelichtingen op de [GN] met betrekking tot GN‑code 73071910.

    (5)

    GN‑code ex 73071990 en de overeenkomstige Taric-code moeten derhalve worden toegevoegd aan de in [de definitieve verordening] vermelde codes van goederen die onder het definitieve antidumpingrecht vallen.”

    26

    Artikel 1 van uitvoeringsverordening 2019/262 luidt als volgt:

    „[De definitieve verordening] wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    De titel wordt vervangen door:

    ‚Uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer en nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Indonesië’.

    2)

    Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

    ‚1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer en nodulair gietijzer, met schroefdraad, uitgezonderd binnenringen van knelkoppelingen met metrisch schroefdraad overeenkomstig ISO DIN 13, en ronde aansluitdozen van smeedbaar ijzer, met schroefdraad, zonder deksel, momenteel ingedeeld onder de GN‑codes ex 73071910 (Taric-code 7307191010) en ex 73071990 (Taric-code 7307199010) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand.’”

    27

    Uitvoeringsverordening 2019/262 is overeenkomstig artikel 2 ervan in werking getreden op 16 februari 2019.

    28

    Een nieuwe code 7307199010 betreffende gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, is toegevoegd aan Taric-post 7307. Deze code is later evenwel geschrapt.

    Uitvoeringsverordening 2019/1259

    29

    Overweging 7 van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1259 van de Commissie van 24 juli 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer en nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2019, L 197, blz. 2) luidt:

    „Op 12 juli 2018 verklaarde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat hulpstukken (fittings) van nodulair gietijzer (ook bekend als gietijzer met bolgrafiet) niet vallen onder het begrip ‚smeedbaar gietijzer’ zoals omschreven in postonderverdeling 73071910 van de GN. Het Hof concludeerde dat hulpstukken (fittings) van nodulair gietijzer moeten worden ingedeeld onder restpost 73071990 van de GN (als andere producten van ander ijzer). Op 14 februari 2019 maakte de Commissie [uitvoeringsverordening 2019/262] bekend, waarin de verwijzingen naar de Taric-codes zijn gewijzigd om deze in overeenstemming te brengen met de conclusies van het Hof. Omdat antidumpingmaatregelen worden ingesteld op basis van de productomschrijving, ongeacht de tariefindeling, had deze wijziging geen gevolgen voor de productomschrijving onder de onderhavige maatregelen.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    30

    Profit Europe, een Belgische importeur van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, en Gosselin, een Belgische onderneming die douaneaangiftediensten aanbiedt, worden ervan beschuldigd dat zij bij de invoer van dergelijke hulpstukken (fittings) voor buisleidingen uit China verschillende douaneovertredingen hebben begaan.

    31

    Meer in het bijzonder worden zij ervan beschuldigd dat zij bij bepaalde invoer uit China tussen 19 november 2012 en 30 juni 2015 antidumpingrechten voor een bedrag van 651954,11 EUR hebben ontdoken door de betrokken hulpstukken (fittings) voor buisleidingen onder een onjuiste tariefcode en benaming aan te geven.

    32

    Wat de invoeraangiften van Profit Europe betreft, stelt de verwijzende rechter vast dat alle betrokken hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, tot en met 19 november 2012 steeds zijn aangegeven als vervaardigd van smeedbaar gietijzer (GN‑postonderverdeling 73071910). Vervolgens zijn dergelijke hulpstukken (fittings) in de periode van 19 december 2012 tot 27 oktober 2014 71 keer aangegeven onder GN‑postonderverdeling 73071910 betreffende hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer en 8 keer onder postonderverdeling 73071110 betreffende hulpstukken (fittings), van niet-smeedbaar gietijzer, voor buizen en pijpen, van het soort dat wordt gebruikt voor drukleidingen. Ten slotte hebben Profit Europe en Gosselin de betrokken hulpstukken (fittings) voor buisleidingen vanaf 28 oktober 2014 steeds aangegeven als goederen die uitsluitend onder postonderverdeling 73071110 vielen.

    33

    Dergelijke goederen werden in de definitieve verordening omschreven als „momenteel ingedeeld onder GN‑code ex 73071910 (Taric-code 7307191010)” en waren onderworpen aan een antidumpingrecht van 57,8 % ad valorem voor zover deze goederen uit China kwamen en aan een antidumpingrecht van 15,5 % ad valorem voor zover zij uit Thailand kwamen.

    34

    Bovendien preciseert de verwijzende rechter dat gedurende de periode dat de antidumpingrechten van kracht waren, alle koppelingen en fittings werden aangegeven als niet voorzien van schroefdraad, terwijl er wel degelijk zes soorten artikelen werden ingevoerd die van schroefdraad voorzien waren en derhalve aan antidumpingrechten onderworpen waren.

    35

    In maart 2014 heeft Profit Europe bij de Centrale Administratie der Douane en Accijnzen (België) (hierna: „douane”) diverse aanvragen ingediend voor een bindende tariefinlichting betreffende de tariefindeling van de hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, die in het hoofdgeding aan de orde zijn.

    36

    Op 14 maart 2014 heeft de douane zes bindende tariefinlichtingen verstrekt, waarin tariefcode 7307111100, betreffende gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van niet-smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, werd vermeld.

    37

    Bij beschikking van 30 maart 2015 heeft de douane twintig bindende tariefinlichtingen verstrekt, waarin tariefcode 7307191000 [gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad] of tariefcode 7307191090 [gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, zonder schroefdraad] werd vermeld.

    38

    Bij beschikking van 9 april 2015 heeft de douane de op 14 maart 2014 afgegeven bindende tariefinlichtingen ingetrokken en de goederen waarop deze tariefinlichtingen betrekking hadden, ingedeeld onder GN‑postonderverdeling 73071910, waarbij zij tariefcode 73071910 en Taric-code 7307191090 [„gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, zonder schroefdraad”] als juiste tariefcode vermeldde.

    39

    Deze twee beschikkingen verwezen naar de GN‑toelichting op post 73071910, waarin staat dat het begrip „smeedbaar gietijzer” ook nodulair gietijzer omvat, alsmede naar de conclusies van de 140e vergadering van het Comité douanewetboek – die plaatsvond van 30 september tot en met 3 oktober 2014 –, waarin in wezen is bevestigd dat dit begrip ruim wordt opgevat.

    40

    Aangezien de bezwaren van Profit Europe tegen deze beschikkingen waren afgewezen, heeft zij op 10 mei 2016 tegen elk van die beschikkingen beroep ingesteld bij de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België).

    41

    Voorts is op 24 februari 2017 bij de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België), een strafrechtelijke procedure ingesteld tegen Profit Europe en Gosselin, onder meer wegens de aangifte onder een onjuiste tariefcode en benaming.

    42

    Terwijl deze procedure aanhangig was, heeft de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel bij twee beslissingen van 16 juni 2017 het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing in twee zaken die hebben geleid tot het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564).

    43

    In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat gegoten hulpstukken voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, moeten worden ingedeeld onder restpost 73071990 van de GN [„andere hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van gietijzer, van ijzer of van staal”], hetgeen in wezen betekent dat zowel de indeling die Profit Europe voorstelde als de indeling die de Belgische Staat toepaste onjuist was.

    44

    Naar aanleiding van het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564), zijn in beide zaken bij de rechtbank van eerste aanleg Brussel akkoordconclusies neergelegd, waarbij de Belgische Staat haar verdediging in die procedures niet meer in stand hield en telkens een rechtsplegingsvergoeding werd toegekend aan Profit Europe.

    45

    Bij uitspraak van 28 maart 2019 heeft de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, Profit Europe en Gosselin echter vrijgesproken van de feiten in verband met de aangifte onder een onjuiste tariefcode en benaming en de vordering van de douane ontvankelijk maar ongegrond verklaard.

    46

    Op 16 april 2019 zijn het Openbaar Ministerie en de Federale Overheidsdienst Financiën tegen die uitspraak in hoger beroep gegaan bij het hof van beroep Antwerpen (België).

    47

    De verwijzende rechter wijst er ten eerste op dat ingevolge het arrest van het Hof van 12 juli 2018, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564), de GN‑toelichting op postonderverdeling 73071910 is gewijzigd en de hulpstukken (fittings) van nodulair gietijzer daaruit zijn geschrapt. Voorts bepaalt de toelichting op postonderverdeling 73071990 dat deze voortaan ook hulpstukken (fittings) van nodulair gietijzer omvat.

    48

    Ten tweede merkt de verwijzende rechter op dat artikel 1, lid 1, van de definitieve verordening bij uitvoeringsverordening 2019/262 aldus is gewijzigd dat de bedoelde invoer voortaan betrekking heeft op „gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer en nodulair gietijzer, met schroefdraad, [...], momenteel ingedeeld onder de GN‑codes ex 73071910 (Taric-code 7307191010) en ex 73071990 (Taric-code 7307199010)”.

    49

    Bijgevolg vraagt de verwijzende rechter zich af hoe de lering uit dat arrest, op het gebied van douanerechten, zich verhoudt tot de uitlegging van de voorlopige en de definitieve verordening op het gebied van antidumpingrechten, zoals zij luidden vóór de wijziging van de definitieve verordening in 2019. Aangezien het Hof heeft geoordeeld dat nodulair gietijzer niet valt onder GN‑onderverdeling73071910, rijst immers de vraag of de betrokken verordeningen, die uitdrukkelijk zien op deze onderverdeling, niettemin kunnen worden toegepast op de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad.

    50

    In die omstandigheden heeft het hof van beroep Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Zijn gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, uit China onderworpen aan antidumpingrechten op grond van [de voorlopige verordening] en [de definitieve verordening], nu het Hof van Justitie [...] bij arrest van 12 juli 2018[, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564),] oordeelde dat gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer geen gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer zijn [en] dat gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, onder een andere onderverdeling vallen dan de gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    51

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de voorlopige verordening en de definitieve verordening in de versie van vóór de wijziging ervan bij uitvoeringsverordening 2019/262, aldus moeten worden uitgelegd dat de bij deze verordeningen ingestelde voorlopige en definitieve antidumpingrechten van toepassing zijn op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit China.

    52

    Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 14, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat antidumpingrechten bij verordening worden ingesteld en door de lidstaten worden geïnd in de vorm, voor het bedrag en met inachtneming van de criteria die in de verordening tot instelling van die rechten zijn vermeld, onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn.

    53

    Voorts blijkt met name uit artikel 1 en artikel 9, lid 4, van de basisverordening dat enkel producten ten aanzien waarvan een antidumpingonderzoek is gevoerd aan antidumpingmaatregelen kunnen worden onderworpen indien is vastgesteld dat de betrokken producten naar de Unie zijn uitgevoerd tegen een prijs die lager is dan die van de soortgelijke producten waarop het antidumpingonderzoek betrekking heeft (arrest van 18 april 2013, Steinel Vertrieb, C‑595/11, EU:C:2013:251, punt 38).

    54

    Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van de basisverordening moeten verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve antidumpingrechten onder meer een beschrijving van het product bevatten.

    55

    Om de producten waarop een antidumpingrecht wordt ingesteld te identificeren, worden deze in het dispositief van antidumpingverordeningen voorts onder meer beschreven aan de hand van de tariefpostonderverdeling van de GN waartoe zij behoren. Een dergelijke verwijzing volstaat echter niet steeds om de door de antidumpingverordening geviseerde producten nauwkeurig te identificeren, aangezien het opschrift van die postonderverdelingen onnauwkeurig kan zijn. Om die reden worden in het dispositief van een antidumpingverordening de belastbare producten beschreven aan de hand van bijkomende onderscheidingscriteria. Op een product kan slechts een recht worden geheven wanneer het is ingedeeld onder de in een antidumpingverordening genoemde GN‑code en daarnaast alle kenmerken van het betrokken product bezit, wat aan de verwijzende rechter staat om na te gaan (arrest van 18 april 2013, Steinel Vertrieb, C‑595/11, EU:C:2013:251, punt 31).

    56

    De eventuele indeling van een product onder een bepaalde tariefpost brengt echter niet automatisch met zich mee dat dit product aan het antidumpingrecht is onderworpen (zie in die zin arrest van 18 april 2013, Steinel Vertrieb, C‑595/11, EU:C:2013:251, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    57

    Zo moet voor nieuwe productsoorten tevens worden nagegaan of zij dezelfde technische en fysische kenmerken, dezelfde gebruiksdoeleinden en dezelfde verhouding tussen prijs en kwaliteit hebben als die bedoeld in de betrokken antidumpingverordeningen. In dat verband moet ook worden gekeken naar de onderlinge verwisselbaarheid van en de concurrentie tussen die producten (zie in die zin arrest van 18 april 2013, Steinel Vertrieb, C‑595/11, EU:C:2013:251, punt 44).

    58

    Een uitlegging van de antidumpingverordeningen die tot gevolg zou hebben dat de toepassing van de antidumpingmaatregelen wordt uitgebreid tot nieuwe productsoorten die weliswaar dezelfde wezenlijke kenmerken bezitten als die welke bedoeld zijn in deze verordeningen en die onder dezelfde GN‑onderverdeling vallen, maar andere producten zijn omdat zij bijkomende kenmerken vertonen die niet in die verordeningen zijn vastgelegd, is onverenigbaar met het doel en de systematiek van de basisverordening (zie naar analogie arresten van 18 april 2013, Steinel Vertrieb, C‑595/11, EU:C:2013:251, punt 43, en 15 oktober 2020, Linas Agro, C‑117/19, EU:C:2020:833, punt 46).

    59

    Om de werkingssfeer van de voorlopige en de definitieve verordening die in het hoofdgeding aan de orde zijn te bepalen in het licht van de producten waarop deze verordeningen zien, moet daarenboven in herinnering worden gebracht dat bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 20 juni 2019, ExxonMobil Production Deutschland, C‑682/17, EU:C:2019:518, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 12 september 2019, Commissie/Kolachi Raj Industrial, C‑709/17 P, EU:C:2019:717, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    60

    Met betrekking tot de bewoordingen van de voorlopige en de definitieve verordening in de versie die van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, blijkt ten eerste uit zowel de opschriften als artikel 1, lid 1, van beide verordeningen, dat zij betrekking hadden op de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit China en Thailand. In deze verordeningen was tevens bepaald dat de betrokken producten destijds vielen onder GN‑postonderverdeling 73071910 en, meer bepaald, onder Taric-code 7307191010, waarbij deze laatste slechts een aanvulling vormde op deze onderverdeling door daaraan overeenkomstig artikel 20, lid 6, onder b), van het communautair douanewetboek en artikel 2, onder a), van verordening nr. 2658/87 een onderverdeling toe te voegen.

    61

    Ten tweede was in overweging 28 van de voorlopige verordening uitdrukkelijk vermeld dat hulpstukken met schroefdraad, vervaardigd uit nodulair gietijzer, onder de procedure en de maatregelen van deze verordening vielen, aangezien zij dezelfde fysische basiskenmerken hadden als de onderzochte hulpstukken van smeedbaar gietijzer met schroefdraad.

    62

    In die overweging 28 waren hulpstukken met schroefdraad, vervaardigd uit nodulair gietijzer, dus aangewezen als „soortgelijk product”. Dit begrip is in artikel 1, lid 4, van de basisverordening omschreven als een product dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product of, bij gebrek aan een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product.

    63

    Dienaangaande voorzag de voorlopige verordening, anders dan de GN‑postonderverdelingen 73071110, 73071910 en 73071990, in een bijkomend onderscheidingscriterium in de zin van de in punt 55 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, namelijk de aanwezigheid van schroefdraad op de hulpstukken die in het hoofdgeding aan de orde zijn, waardoor de uit deze twee soorten gietijzer vervaardigde hulpstukken, zoals blijkt uit overweging 28 van de voorlopige verordening, dezelfde fysische basiskenmerken hadden.

    64

    Voorts staat vast dat de toelichting op GN‑postonderverdeling 73071910 ten tijde van de vaststelling van de voorlopige en de definitieve verordening preciseerde dat het begrip „smeedbaar gietijzer” ook nodulair gietijzer omvatte. Ook in overweging 28 van de voorlopige verordening werd verwezen naar dit feit. Bovendien heeft overweging 13 van de definitieve verordening de bevindingen in overweging 28 van de voorlopige verordening bevestigd.

    65

    Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het dispositief van de voorlopige en de definitieve verordening die in het hoofdgeding aan de orde zijn, van aanvang af betrekking had op de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, en op de invoer van gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad.

    66

    Voor deze vaststelling is steun te vinden in zowel de context als de doelstellingen van de antidumpingverordeningen.

    67

    Algemeen moet eraan worden herinnerd dat de instelling van antidumpingrechten een beschermende maatregel is om zich te weren tegen de oneerlijke mededinging die het gevolg is van dumpingpraktijken (zie in die zin arrest van 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C‑458/98 P, EU:C:2000:531, punt 91).

    68

    De functionele onafhankelijkheid van antidumpingmaatregelen ten opzichte van de GN‑tariefindeling en het gemeenschappelijk douanetarief in de vorm van Taric blijkt ook uit artikel 14, lid 1, tweede volzin, van de basisverordening, volgens hetwelk antidumpingrechten worden geïnd onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn.

    69

    Voorts is deze onafhankelijkheid het uitvloeisel van de bijzondere aard van de procedure tot instelling van antidumpingrechten, als handelspolitieke maatregel tegen buiten de Unie gevestigde ondernemingen.

    70

    In dit verband moet worden opgemerkt dat de omschrijving, in de antidumpingverordeningen, van de relevante GN‑postonderverdelingen en Taric-codes slechts een indicatieve waarde heeft voor de definitie van het product waarop de antidumpingmaatregelen betrekking hebben.

    71

    In casu is dit gepreciseerd in het bericht van inleiding van de antidumpingprocedure (PB 2012, C 44, blz. 33), waarin staat dat het „[b]ij het product dat met dumping zou worden ingevoerd, [ging] om het onderzochte product van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Thailand en Indonesië [...], momenteel ingedeeld onder GN‑code ex 73071910”, waarbij evenwel is aangegeven dat „[d]e GN‑code [...] slechts ter informatie [werd] vermeld”.

    72

    In dit verband blijkt uit het gebruik, zowel in dat bericht als in de voorlopige en de definitieve verordening, van het bijwoord „momenteel” dat de Uniewetgever reeds rekening hield met de mogelijkheid dat de tariefindeling later zou worden gewijzigd.

    73

    Dit strookt tevens met artikel 20, leden 1 en 2, van het communautair douanewetboek, dat van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding. Uit deze bepaling volgt namelijk ten eerste dat de bij het ontstaan van een douaneschuld wettelijk verschuldigde rechten gebaseerd zijn op het douanetarief van de Unie. Ten tweede worden de andere maatregelen die uit hoofde van specifieke Uniepalingen in het kader van het goederenverkeer zijn vastgesteld, te weten niet-tarifaire maatregelen zoals antidumpingrechten, slechts „in voorkomend geval” naargelang van de tariefindeling van deze goederen toegepast.

    74

    In dit verband kan een arrest van het Hof dat, zoals het geval is voor het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564), alleen ziet op de tariefindeling van een product – waarop de antidumpingverordeningen overigens betrekking hebben – als zodanig geen invloed hebben op de werkingssfeer van deze verordeningen.

    75

    Wat uitvoeringsverordening 2019/262 betreft, waarbij de definitieve verordening is gewijzigd naar aanleiding van het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe (C‑397/17 en C‑398/17, EU:C:2018:564), moet worden vastgesteld dat de wijzigingen die bij die uitvoeringsverordening zijn aangebracht in de bepalingen van de definitieve verordening, alleen dienden om de verwijzingen naar de GN‑ en Taric-codes in overeenstemming te brengen met de juiste uitlegging die in dat arrest is gegeven aan de GN‑postonderverdelingen 73071110, 73071910 en 73071990 ten aanzien van de producten waarop de antidumpingverordeningen van aanvang af betrekking hadden.

    76

    Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de voorlopige verordening en de definitieve verordening in de versie van vóór de wijziging ervan bij uitvoeringsverordening 2019/262, aldus moeten worden uitgelegd dat de bij deze verordeningen ingestelde voorlopige en definitieve antidumpingrechten van toepassing zijn op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit China.

    Kosten

    77

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

     

    Verordening (EU) nr. 1071/2012 van de Commissie van 14 november 2012 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 430/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van smeedbaar gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Indonesië, in de versie van vóór de wijziging ervan bij uitvoeringsverordening (EU) 2019/262 van de Commissie van 14 februari 2019, moeten aldus worden uitgelegd dat de bij deze verordeningen ingestelde voorlopige en definitieve antidumpingrechten van toepassing zijn op gegoten hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, met schroefdraad, van oorsprong uit China.

     

    Ilešič

    Juhász

    Lycourgos

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 juli 2021.

    De griffier

    A. Calot Escobar

    De president van de Tiende kamer

    M. Ilešič


    ( *1 ) Procestaal: Nederlands.

    Top