Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0337

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 september 2021.
    DM en LR tegen Caisse régionale de Crédit agricole mutuel (CRCAM) – Alpes-Provence.
    Verzoek van de Cour de cassation om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Betalingsdiensten in de interne markt – Richtlijn 2007/64/EG – Artikelen 58 en 60 – Betalingsdienstgebruiker – Kennisgeving van niet‑toegestane betalingstransacties – Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor deze transacties – Aansprakelijkheidsvordering ingesteld door de borg van een betalingsdienstgebruiker.
    Zaak C-337/20.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:671

     ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    2 september 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Betalingsdiensten in de interne markt – Richtlijn 2007/64/EG – Artikelen 58 en 60 – Betalingsdienstgebruiker – Kennisgeving van niet‑toegestane betalingstransacties – Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor deze transacties – Aansprakelijkheidsvordering ingesteld door de borg van een betalingsdienstgebruiker”

    In zaak C‑337/20,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 16 juli 2020, ingekomen bij het Hof op 23 juli 2020, in de procedure

    DM,

    LR

    tegen

    Caisse régionale de Crédit agricole mutuel (CRCAM) – Alpes-Provence,

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), kamerpresident, N. Piçarra, D. Šváby, S. Rodin en K. Jürimäe, rechters,

    advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Franse regering, vertegenwoordigd door N. Vincent en E. de Moustier als gemachtigden,

    de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en J. Očková als gemachtigden,

    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Meloncelli avvocato dello Stato,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en T. Scharf als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 juli 2021,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 58 van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB 2007, L 319, blz. 1, met rectificatie in PB 2009, L 187, blz. 5).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds DM, als bestuurder van de vennootschap Groupe centrale automobiles SARL (hierna: „GCA”) en LR, die hoofdelijk borg stond voor die vennootschap, en anderzijds de Caisse régionale de Crédit agricole mutuel d’Alpes-Provence (hierna: „CRCAM”) over de gemeenrechtelijke contractuele aansprakelijkheid van CRCAM wegens niet-nakoming van haar zorgvuldigheidsplicht.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Overweging 1 van richtlijn 2007/64 was als volgt geformuleerd:

    „Voor de totstandbrenging van de interne markt is het van essentieel belang dat alle binnengrenzen in de [Europese Unie] worden afgeschaft zodat een vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal mogelijk wordt. Een goede werking van de interne markt voor betalingsdiensten is derhalve van vitaal belang. De werking van deze markt wordt momenteel echter gehinderd door een gebrek aan harmonisatie.”

    4

    Overweging 4 van die richtlijn luidt:

    „Het is bijgevolg van vitaal belang dat op [het] niveau [van de Unie] een modern en samenhangend juridisch kader voor betalingsdiensten tot stand wordt gebracht, ongeacht of de diensten verenigbaar zijn met het uit de financiële sector voortgekomen initiatief betreffende het gemeenschappelijk eurobetalingsgebied (Single Euro Payments Area). Dit juridisch kader moet concurrentieneutraal zijn voor alle betalingssystemen, teneinde de consument voldoende keuzemogelijkheden te laten, en zou een flinke stap voorwaarts betekenen ten opzichte van de huidige nationale systemen wat kosten voor de consument, veiligheid en efficiëntie betreft.”

    5

    Overweging 31 van deze richtlijn luidde:

    „Om de risico’s en gevolgen van niet-toegestane of foutieve betalingstransacties te beperken, moet de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder zo spoedig mogelijk in kennis stellen van betwistingen in verband met vermeende niet-toegestane of foutieve betalingstransacties, voor zover de betalingsdienstaanbieder zijn informatieplicht conform deze richtlijn heeft vervuld. Indien deze kennisgevingstermijn wordt nageleefd door de betalingsdienstgebruiker, moet hij de desbetreffende vorderingen binnen de verjaringstermijnen overeenkomstig het nationale recht kunnen instellen. Deze richtlijn laat andere vorderingen tussen betalingsdienstgebruikers en hun betalingsdienstaanbieders onverlet.”

    6

    Overweging 47 van die richtlijn luidde als volgt:

    „De betalingsdienstaanbieder van de betaler dient aansprakelijk te zijn voor de correcte uitvoering van de betaling, met inbegrip van met name het volledige bedrag van de betalingstransactie en de uitvoeringstermijn, alsmede de volledige verantwoordelijkheid voor enigerlei nalatigheid van andere partijen in de betalingsketen tot en met de rekening van de begunstigde. Uit hoofde van deze aansprakelijkheid dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler, wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet voor het volledige bedrag wordt gecrediteerd, de betalingstransactie te corrigeren of de betaler onverwijld het toepasselijke bedrag van de transactie terug te betalen, onverminderd andere mogelijke vorderingen conform het nationale recht. De richtlijn heeft alleen betrekking op contractuele verplichtingen en aansprakelijkheden tussen de betalingsdienstgebruiker en zijn betalingsdienstaanbieder. [...]”

    7

    Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2007/64 luidt:

    „Deze richtlijn stelt ook regels vast met betrekking tot de transparantie van de aan betalingsdiensten verbonden voorwaarden en informatievereisten en de respectieve rechten en plichten van gebruikers en aanbieders van betalingsdiensten welke verband houden met het als gewoon beroep of bedrijf aanbieden van betalingsdiensten.”

    8

    Artikel 2 van deze richtlijn luidde als volgt:

    „1.   Deze richtlijn is van toepassing op betalingsdiensten uitgevoerd in de [Unie]. Met uitzondering van artikel 73, zijn de titels III en IV evenwel alleen van toepassing wanneer zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder in de [Unie] gevestigd is.

    2.   De titels III en IV zijn van toepassing op betalingsdiensten uitgevoerd in euro of in de valuta van een lidstaat buiten de eurozone.

    3.   De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van deze richtlijn op de instellingen bedoeld in artikel 2, van richtlijn 2006/48/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB 2006, L 177, blz. 1)], met uitzondering van het eerste en het tweede streepje van dat artikel.”

    9

    Artikel 4 van richtlijn 2007/64 bepaalde:

    „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    [...]

    7.

    ‚betaler’: hetzij een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke of rechtspersoon die een betalingsopdracht geeft;

    8.

    ‚begunstigde’: natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

    [...]

    10.

    ‚betalingsdienstgebruiker’: natuurlijke of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt;

    [...]”

    10

    Artikel 51, lid 1, van de richtlijn bepaalde:

    „Wanneer de betalingsdienstgebruiker geen consument is, kunnen de partijen overeenkomen dat artikel 52, lid 1, artikel 54, lid 3, en de artikelen 59, 61, 62, 63, 66 en 75 in het geheel of ten dele niet van toepassing zijn. De partijen kunnen ook een andere termijn overeenkomen dan die welke is gesteld bij artikel 58.”

    11

    Artikel 58 van richtlijn 2007/64 luidt:

    „De betalingsdienstgebruiker die zich rekenschap geeft van een niet-toegestane of foutieve betalingstransactie welke aanleiding geeft tot een vordering, met inbegrip van een vordering krachtens artikel 75, verkrijgt alleen rectificatie van zijn betalingsdienstaanbieder indien hij hem onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering kennisgeeft van de bewuste transactie, tenzij de betalingsdienstaanbieder, in voorkomend geval, de informatie betreffende die betalingstransactie niet overeenkomstig titel III heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld.”

    12

    Artikel 59, lid 1, van die richtlijn bepaalde:

    „1. De lidstaten schrijven voor dat, wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent dat hij een uitgevoerde betalingstransactie heeft toegestaan of aanvoert dat de betalingstransactie niet correct is uitgevoerd, zijn betalingsdienstaanbieder gehouden is het bewijs te leveren dat de betalingstransactie is geauthentificeerd, juist is geregistreerd, is geboekt en niet door een technische storing of enig ander falen is beïnvloed.

    [...]”

    13

    Artikel 60 van die richtlijn luidde als volgt:

    „1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, onverminderd artikel 58, de betalingsdienstaanbieder van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terugbetaalt en, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, herstelt in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.

    2.   Aanvullende financiële compensatie kan worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat van toepassing is op het tussen de betaler en zijn betalingsdienstaanbieder gesloten contract.”

    14

    Artikel 75, lid 1, eerste en tweede alinea, van die richtlijn bepaalde:

    „Wanneer een betalingsopdracht door de betaler wordt geïnitieerd, is de betalingsdienstaanbieder van de betaler, onverminderd artikel 58, artikel 74, leden 2 en 3, en artikel 78, jegens de betaler aansprakelijk voor de juiste uitvoering van de betalingstransactie, tenzij hij tegenover de betaler en, voor zover relevant, tegenover de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde kan bewijzen dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde het bedrag van de betalingstransactie heeft ontvangen overeenkomstig artikel 69, lid 1, in welk geval de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk is jegens de begunstigde voor de juiste uitvoering van de betalingstransactie.

    Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk is uit hoofde van de eerste alinea, betaalt hij de betaler onverwijld het bedrag van de niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie terug en herstelt hij, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.”

    15

    Artikel 86, lid 1, van richtlijn 2007/64 luidt:

    „Onverminderd artikel 30, lid 2, artikel 33, artikel 34, lid 2, artikel 45, lid 6, artikel 47, lid 3, artikel 48, lid 3, artikel 51, lid 2, artikel 52, lid 3, artikel 53, lid 2, artikel 61, lid 3, en de artikelen 72 en 88 mogen de lidstaten, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.”

    16

    Richtlijn 2007/64 is vervangen door richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van richtlijn 2007/64 (PB 2015, L 337, blz. 35, met rectificatie in PB 2018, L 102, blz. 97).

    17

    Artikel 71, lid 1, artikel 73, lid 1, artikel 89, lid 1, en artikel 107, lid 1, van richtlijn 2015/2366 komen in wezen overeen met respectievelijk artikel 58, artikel 60, lid 1, artikel 75, lid 1, eerste en tweede alinea, en artikel 86, lid 1, van richtlijn 2007/64.

    Frans recht

    18

    De code monétaire et financier (monetair en financieel wetboek), zoals gewijzigd bij ordonnance no 2009‑866, du 15 juillet 2009, relative aux conditions régissant la fourniture de services de paiement et portant création des établissements de paiement (verordening nr. 2009‑866 van 15 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor het aanbieden van betalingsdiensten en de oprichting van betalingsinstellingen) (JORF van 16 juli 2009, tekst nr. 13) (hierna: „monetair en financieel wetboek”) bepaalt in artikel L. 133-18 het volgende:

    „Indien de gebruiker overeenkomstig artikel L. 133‑24 kennisgeeft van een niet-toegestane betalingstransactie, betaalt de betalingsdienstaanbieder van de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane transactie aan die betaler terug en herstelt hij in voorkomend geval de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd in de toestand zoals die zou zijn geweest indien de niet-toegestane betalingstransactie niet had plaatsgevonden.

    De betaler en zijn betalingsdienstaanbieder kunnen bij overeenkomst een aanvullende vergoeding overeenkomen.”

    19

    Artikel L. 133‑24 van het monetair en financieel wetboek bepaalt:

    „De betalingsdienstgebruiker geeft zijn betalingsdienstaanbieder onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering kennis van een niet-toegestane of foutieve betalingstransactie. Bij gebreke van kennisgeving binnen deze termijn vervalt zijn recht, tenzij de betalingsdienstaanbieder hem de informatie betreffende die betalingstransactie niet overeenkomstig boek III, titel 1, hoofdstuk IV, heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld.

    Behalve in gevallen waarin de gebruiker een natuurlijke persoon is die handelt voor andere dan professionele doeleinden, kunnen de partijen besluiten om af te wijken van dit artikel.”

    20

    Artikel 1147 van de code civil (burgerlijk wetboek), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, luidt:

    „De schuldenaar wordt, indien daartoe grond bestaat, veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, hetzij wegens niet-uitvoering van de verbintenis, hetzij wegens vertraging in de uitvoering, wanneer hij niet bewijst dat het niet‑nakomen het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend, zelfs hoewel er zijnerzijds geen kwade trouw is.”

    21

    In artikel 2313 van het burgerlijk wetboek staat te lezen:

    „De borg kan de schuldeiser alle aan de hoofdschuldenaar toekomende excepties tegenwerpen die inherent zijn aan de schuld.

    Hij kan de schuldeiser echter geen excepties tegenwerpen die de schuldenaar slechts persoonlijk ter beschikking staan.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    22

    Op 22 december 2008 heeft CRCAM GCA een rekening-courantkrediet verstrekt, waarvoor LR borg stond en hoofdelijk aansprakelijk was.

    23

    Nadat CRCAM het krediet had opgezegd, heeft zij LR als borg in rechte aangesproken tot betaling. LR heeft evenwel betoogd dat CRCAM onrechtmatig had gehandeld door zonder toestemming van GCA overschrijvingen te verrichten ten gunste van derden en dat het bedrag van die overschrijvingen in mindering moest worden gebracht op de van LR gevorderde bedragen.

    24

    De cour d’appel d’Aix-en-Provence (rechter in tweede aanleg Aix-en-Provence, Frankrijk) heeft op basis van artikel L. 133‑24 van het monetair en financieel wetboek geoordeeld dat de betwistingen van LR niet-ontvankelijk waren omdat hij de in die bepaling vastgestelde termijn van dertien maanden om deze overschrijvingen te betwisten niet had nageleefd, waardoor het recht om dat te doen was vervallen.

    25

    In de bij de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) ingestelde hogere voorziening merkt LR op dat zijn recht om deze overschrijvingen te betwisten is vervallen, aangezien hij de hiervoor voorgeschreven termijn van dertien maanden niet heeft nageleefd.

    26

    Hij betoogt evenwel dat de onmiddellijke terugbetaling van niet-toegestane betalingstransacties waarvan een betalingsdienstgebruiker heeft kennisgegeven aan een bank, die is neergelegd in artikel L. 133‑18 van het monetair en financieel wetboek, er niet aan de weg staat dat de bank in geval van niet-nakoming van haar zorgvuldigheidsplicht volgens het gemene recht aansprakelijk wordt gesteld.

    27

    Volgens hem levert de omstandigheid dat CRCAM de overschrijvingen in het hoofdgeding zonder toestemming van GCA heeft verricht, een tekortkoming in de nakoming van een contractuele verplichting op, die op grond van artikel 1147 van het burgerlijk wetboek moet worden vergoed. De exceptie die LR opwerpt, is volgens hem geen persoonlijke exceptie van GCA, maar staat ook hem rechtstreeks ter beschikking.

    28

    LR is van mening dat de cour d’appel d’Aix-en-Provence met name artikel 1147 van het burgerlijk wetboek heeft geschonden door te oordelen dat zijn betwistingen van de bedragen die het voorwerp uitmaakten van de overschrijvingen in het hoofdgeding niet-ontvankelijk waren vanwege rechtsverval op de grond dat het monetair en financieel wetboek van toepassing was op deze rekening in het hoofdgeding.

    29

    In deze omstandigheden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Moet artikel 58 van [richtlijn 2007/64] aldus worden uitgelegd dat daarbij voor niet-toegestane of foutieve betalingstransacties een regeling inzake de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder wordt vastgesteld die eraan in de weg staat dat enige civielrechtelijke aansprakelijkheidsvordering naar gemeen recht wordt ingesteld die gebaseerd is op de omstandigheid dat die aanbieder wegens diezelfde feiten is tekortgeschoten in de hem door het nationale recht opgelegde verplichtingen, met name wanneer de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder niet binnen dertien maanden na de debitering ter kennis heeft gebracht dat een betalingstransactie niet is toegestaan of gebrekkig is uitgevoerd?

    2)

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet dat artikel zich er dan tegen dat de borg van de betalingsdienstgebruiker zich ter zake van dezelfde feiten beroept op de civielrechtelijke aansprakelijkheid naar gemeen recht van de betalingsdienstaanbieder, de begunstigde van de borgstelling, om het bedrag van de gewaarborgde schuld te betwisten?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    30

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een betalingsdienstgebruiker de aanbieder van deze diensten aansprakelijk kan stellen op basis van een andere aansprakelijkheidsregeling dan de regeling in deze bepalingen, wanneer deze gebruiker zijn in artikel 58 bepaalde kennisgevingsverplichting niet is nagekomen.

    31

    Volgens vaste rechtspraak dient bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Ook de totstandkomingsgeschiedenis van een Unierechtelijke bepaling kan relevante informatie voor de uitlegging ervan verschaffen (arrest van 24 maart 2021, MCP, C‑603/20 PPU, EU:C:2021:231, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    32

    In de eerste plaats bepaalt lid 1 van artikel 60 van richtlijn 2007/64, met als opschrift „Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder wegens niet-toegestane betalingstransacties”, dat de lidstaten ervoor zorgen dat, onverminderd artikel 58 van deze richtlijn, de betalingsdienstaanbieder, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terugbetaalt en, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd herstelt in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.

    33

    Artikel 58 van deze richtlijn, waarnaar artikel 60, lid 1, verwijst, legt de betalingsdienstgebruiker een algemene verplichting op om kennis te geven van elke niet-toegestane of foutieve betalingstransactie. De rectificatie van een dergelijke betalingstransactie is enkel mogelijk indien de gebruiker de betalingsdienstaanbieder hiervan uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering kennisgeeft.

    34

    Uit de verwijzing in artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 naar artikel 58 van deze richtlijn en uit overweging 31 van deze richtlijn blijkt aldus dat de aansprakelijkheidsregeling van de betalingsdienstaanbieder in geval van een niet-toegestane betaling enkel van toepassing is indien de betalingsdienstgebruiker van elke niet-toegestane transactie kennisgeeft aan die dienstverlener.

    35

    De zinsnede „onverminderd artikel 58” in artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 betekent in dat verband dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan artikel 58 van deze richtlijn, zoals de advocaat-generaal in punt 40 van zijn conclusie heeft opgemerkt. Dat betekent dat de betalingsdienstaanbieder na de in dit artikel neergelegde termijn niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor een niet-toegestane betalingstransactie.

    36

    Hieruit volgt dat een gebruiker die zijn betalingsdienstverlener niet binnen de dertien maanden na de niet-toegestane debitering kennis heeft gegeven van een niet-toegestane transactie, die aanbieder niet aansprakelijk kan stellen – ook niet op basis van het gemene recht – en bijgevolg geen terugbetaling van die niet-toegestane transactie kan verkrijgen.

    37

    In de tweede plaats wordt de letterlijke uitlegging van deze bepaling bevestigd door de contextuele uitlegging van artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64.

    38

    Vooreerst maken de artikelen 58 en 60 van deze richtlijn immers deel uit van hoofdstuk 2, met als opschrift „Toestaan van betalingstransacties”, van titel IV, met als opschrift „Rechten en plichten met betrekking tot de aanbieding en het gebruik van betalingsdiensten”, die uit vijf hoofdstukken bestaat. De procedure van kennisgeving binnen een maximale termijn van dertien maanden is van toepassing zowel op de in artikel 60 van de richtlijn genoemde niet-toegestane transacties als op de in artikel 75 van de richtlijn genoemde niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde transacties.

    39

    In de opzet van deze aansprakelijkheidsregeling geldt de verplichting van de betalingsdienstgebruiker om kennis te geven van elke niet-toegestane transactie als voorwaarde voor de toepassing van deze regeling ten gunste van de gebruiker, die in andere bepalingen van de richtlijn 2007/64 ook wel „betaler” wordt genoemd.

    40

    Vervolgens is bij artikel 59 van deze richtlijn in de aansprakelijkheidsregeling voor niet-toegestane transacties een bewijslastmechanisme ingevoegd dat voordelig is voor de betalingsdienstgebruiker. De bewijslast valt in wezen op de betalingsdienstaanbieder, die moet aantonen dat de transactie geauthentificeerd, juist geregistreerd en geboekt is. In de praktijk verplicht de bewijsregeling van dit artikel 59 de betalingsdienstaanbieder tot onmiddellijke terugbetaling overeenkomstig artikel 60, lid 1, van die richtlijn zodra de in artikel 58 van diezelfde richtlijn bepaalde kennisgeving binnen de hiervoor voorgeschreven termijn heeft plaatsgevonden.

    41

    Er dient te worden opgemerkt dat artikel 86 van richtlijn 2007/64, met als opschrift „Volledige harmonisatie”, bepaalt: „Onverminderd [meerdere bepalingen van die richtlijn] mogen de lidstaten, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.” De artikelen 58, 59 en 60 van deze richtlijn behoren niet tot de bepalingen waarvoor artikel 86 de lidstaten bij de tenuitvoerlegging ervan speelruimte laat.

    42

    Hieruit volgt dat de aansprakelijkheidsregeling voor betalingsdienstaanbieders die is neergelegd in artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 en in de artikelen 58 en 59 van die richtlijn, volledig is geharmoniseerd, zodat de lidstaten geen parallelle aansprakelijkheidsregeling voor hetzelfde feit in stand kunnen houden.

    43

    In de derde plaats worden de letterlijke en de contextuele uitlegging van deze bepalingen bevestigd door de teleologische uitlegging van artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64.

    44

    Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt met name uit de overwegingen 1 en 4 van deze richtlijn dat de Uniewetgever getracht heeft een interne markt voor betalingsdiensten tot stand te brengen door de 27 bestaande nationale systemen – waarvan het naast elkaar bestaan voor verwarring zorgde en een gebrek aan rechtszekerheid creëerde – te vervangen door een geharmoniseerd rechtskader waarin de rechten en verplichtingen van betalingsdienstgebruikers en betalingsdienstaanbieders zijn vastgelegd.

    45

    Naast de bij richtlijn 2007/64 vastgestelde geharmoniseerde aansprakelijkheidsregeling voor niet-toegestane of foutieve transacties kan een andere, op dezelfde feiten en grondslag gebaseerde aansprakelijkheidsregeling van nationaal recht enkel worden toegepast indien daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de bij deze richtlijn vastgestelde regeling, noch aan de doelstellingen en het nuttig effect van deze richtlijn.

    46

    Hieruit volgt dat een parallelle aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan een betalingsdienstgebruiker zijn betalingsdienstaanbieder in geval van een niet-toegestane transactie aansprakelijk kan stellen terwijl hij de termijn van dertien maanden niet in acht heeft genomen en geen kennis heeft gegeven van de niet-toegestane transactie, onverenigbaar zou zijn met richtlijn 2007/64.

    47

    In de vierde plaats worden de letterlijke, de contextuele en de teleologische interpretatie van artikel 60, lid 1, van deze richtlijn bevestigd door de ontstaansgeschiedenis van richtlijn 2007/64.

    48

    Zoals de advocaat-generaal in de punten 44 tot en met 46 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is gedurende het wetgevingsproces dat geleid heeft tot richtlijn 2007/64 snel gebleken dat de invoering van een uniforme termijn voor de kennisgeving door de betalingsdienstgebruiker in geval van een niet-toegestane, niet-uitgevoerde of foutieve transactie noodzakelijk was om de rechtszekerheid van de gebruiker van deze diensten en de aanbieder ervan te waarborgen.

    49

    Zowel het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, met zijn voorstellen van 15 juni 2006 (8623/06ADD 2), als het Europees Parlement, met name in zijn verslag van 20 september 2006 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de richtlijnen 97/1/EG, 2000/12/EG en 2002/65/EG [COM(2005) 603 – C6‑0411/2005 – 2005/0245(COD), A6‑0298/2006, definitieve versie], en het Europees Economisch en Sociaal Comité, in zijn advies van 23 december 2006 over de mededeling van de Commissie met als opschrift over het document „Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2000/12/EG en 2002/65/EG” [COM(2005) 603 definitief], hebben er de aandacht op gevestigd dat die rechtszekerheid moet worden geboden en dat daartoe moet worden bepaald dat de betalingstransactie na het verstrijken van de kennisgevingstermijn door de betalingsdienstgebruiker onherroepelijk is.

    50

    De Uniewetgever heeft er dus voor gekozen om de verplichting om kennis te geven van niet-toegestane of foutieve transacties in een afzonderlijke bepaling op te nemen – in casu artikel 58 van richtlijn 2007/64, waarin een maximumtermijn van dertien maanden is neergelegd – en om in de bepaling over de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder, te weten artikel 60 van die richtlijn, uitdrukkelijk naar die verplichting te verwijzen.

    51

    Op die manier heeft de Uniewetgever op een zo duidelijk mogelijke wijze het verband gelegd tussen de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder en de naleving door de gebruiker van deze diensten van een maximumtermijn van dertien maanden om kennis te geven van elke niet-toegestane transactie teneinde deze dienstverlener hiervoor aansprakelijk te kunnen stellen. Daarmee heeft de Uniewetgever ook de eenduidige keuze gemaakt om niet toe te laten dat deze gebruiker, na het verstrijken van die termijn, een aansprakelijkheidsvordering wegens een niet-toegestane transactie tegen deze aanbieder instelt.

    52

    Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een betalingsdienstgebruiker de aanbieder van deze diensten aansprakelijk kan stellen op basis van een andere aansprakelijkheidsregeling dan de regeling in deze bepalingen wanneer deze gebruiker de in artikel 58 neergelegde kennisgevingsverplichting niet is nagekomen.

    Tweede vraag

    53

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de borg van een betalingsdienstgebruiker zich – overeenkomstig een nationale regeling naar gemeen recht – beroept op de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een aanbieder van betalingsdiensten, de begunstigde van de borg, om het bedrag van de gewaarborgde schuld te betwisten omdat deze aanbieder zijn verplichtingen in verband met een niet-toegestane transactie niet is nagekomen.

    54

    Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2007/64 bepaalt dat de richtlijn de respectieve rechten en verplichtingen van gebruikers en aanbieders van betalingsdiensten vaststelt welke verband houden met het als gewoon beroep of bedrijf aanbieden van betalingsdiensten. Volgens overweging 47 van deze richtlijn heeft de richtlijn enkel betrekking op de „contractuele verplichtingen en aansprakelijkheden tussen de betalingsdienstaanbieder en zijn betalingsdienstaanbieder.”

    55

    Daarnaast is deze richtlijn volgens artikel 2 ervan van toepassing op betalingsdiensten uitgevoerd in de Unie, met dien verstande dat titel IV van die richtlijn, die de artikelen 58 tot en met 60 omvat, enkel van toepassing is wanneer zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, in de Unie gevestigd is.

    56

    Uit laatstgenoemde bepalingen blijkt dat richtlijn 2007/64 betrekking heeft op de verhoudingen tussen de betalingsdienstgebruiker en de aanbieder van deze diensten, zonder dat die richtlijn de borg van een betalingsdienstgebruiker vermeldt.

    57

    In dit verband definieert artikel 4, punt 10, van die richtlijn de „betalingsdienstgebruiker” als een „natuurlijke of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt”. Punt 7 van deze bepaling definieert de „betaler” als „hetzij een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke of rechtspersoon die een betalingsopdracht geeft”. Punt 8 van deze bepaling definieert de „begunstigde” als een „natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft”.

    58

    Een overeenkomst van borgstelling is een afzonderlijke overeenkomst naast de overeenkomst tussen de schuldeiser en de schuldenaar, waarbij de borg, die een derde is ten opzichte van deze laatste overeenkomst, tot taak heeft jegens de schuldeiser, in casu de betalingsdienstaanbieder, garant te staan voor de betaling van hetgeen de schuldenaar, in casu de betalingsdienstgebruiker, de schuldeiser verschuldigd is op grond van de verbintenis waarop de borgstelling betrekking heeft, die bestaat uit de schuld die de schuldenaar heeft jegens de schuldeiser.

    59

    De borg valt in dit opzicht niet onder het begrip „betalingsdienstgebruiker”, aangezien zijn rol helemaal geen verwantschap (ver dan wel minder ver) vertoont met de rol van een „betaler” of een „begunstigde” in de zin van artikel 4, punten 7 en 8, van richtlijn 2007/64.

    60

    Deze richtlijn stelt dus enkel rechten en verplichtingen vast ten aanzien van betalingsdienstaanbieders en gebruikers van dergelijke diensten en heeft geen betrekking op de situatie van de borg van dergelijke gebruikers.

    61

    De in artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 neergelegde regeling voor de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder vermeldt enkel de betaler als begunstigde van de terugbetaling van een niet-toegestane transactie.

    62

    Artikel 58 van deze richtlijn legt de kennisgevingsverplichting enkel op aan de betalingsdienstgebruiker, op voorwaarde dat de betalingsdienstaanbieder de informatie betreffende de niet-toegestane, niet-uitgevoerde of foutief uitgevoerde betalingstransactie overeenkomstig titel III van die richtlijn aan deze gebruiker heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld.

    63

    Zoals de advocaat-generaal in punt 86 van zijn conclusie in wezen heeft benadrukt, berust de aansprakelijkheidsregeling van artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 op een evenwicht tussen de informatieplicht van de betalingsdienstaanbieder en de verplichting van de betalingsdienstgebruiker om binnen een termijn van dertien maanden kennis te geven van elke niet-toegestane transactie, die de mogelijkheid van risicoaansprakelijkheid van deze aanbieder biedt, zonder dat deze gebruiker een fout of nalatigheid hoeft aan te tonen.

    64

    De borg van een gebruiker kan bijgevolg niet gebruikmaken van de aansprakelijkheidsregeling van artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 teneinde een betalingsdienstgebruiker aansprakelijk te stellen voor betalingstransacties die de gebruiker ervan niet heeft toegestaan, maar moet zich beroepen op de mogelijkheden die het nationale recht hem biedt. Van de borg kan dan ook niet worden geëist dat hij de in artikel 58 van deze richtlijn neergelegde verplichting om kennis te geven van dergelijke transacties nakomt.

    65

    De stelling van de Franse en Tsjechische regering dat er een risico op omzeiling van de bepalingen van richtlijn 2007/64 bestaat indien de verplichting om kennis te geven van niet-toegestane transacties niet zou gelden voor de borg van de gebruiker van een betalingsdienst, kan niet worden aanvaard.

    66

    Zoals uit de punten 58 tot en met 60 van onderhavig arrest blijkt, is richtlijn 2007/64 noch enig ander Unierechtelijk instrument van toepassing op de overeenkomst van borgstelling tussen een betalingsdienstaanbieder en een borg. Een dergelijke overeenkomst blijft dus onderworpen aan de door het toepasselijke nationale recht vastgestelde rechten en verplichtingen.

    67

    Zoals de advocaat-generaal in punt 94 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de betalingsdienstaanbieder aansprakelijk worden gesteld voor nalatigheid bij de uitvoering van een betalingstransactie indien het toepasselijke nationale recht hierin voorziet, met name wanneer hij niet heeft geverifieerd of de gebruiker zijn toestemming had gegeven voor deze transactie, voor zover een dergelijke nalatigheid aan een derde, zoals de borg, schade heeft berokkend.

    68

    In dit verband doet de mogelijkheid voor de borg om zich op het nationale recht te beroepen om zijn verplichtingen jegens de schuldeiser, de begunstigde van de borgstelling, te beperken in geval van nalatigheid van laatstgenoemde bij de uitvoering van een betalingstransactie, op geen enkele wijze afbreuk aan de contractuele verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaar, respectievelijk de betalingsdienstaanbieder en de gebruiker van dergelijke diensten, die beheerst wordt door richtlijn 2007/64.

    69

    Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 aldus moeten worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat de borg van een betalingsdienstgebruiker zich, vanwege niet-nakoming door de betalingsdienstaanbieder van zijn verplichtingen in verband met een niet-toegestane transactie, beroept op de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een dergelijke aanbieder, begunstigde van de borgstelling, om het bedrag van de gewaarborgde schuld overeenkomstig een gemeenrechtelijke regeling inzake contractuele aansprakelijkheid te betwisten.

    Kosten

    70

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een betalingsdienstgebruiker de aanbieder van deze diensten aansprakelijk kan stellen op basis van een andere aansprakelijkheidsregeling dan de regeling in deze bepalingen wanneer deze gebruiker de in artikel 58 neergelegde kennisgevingsverplichting niet is nagekomen.

     

    2)

    Artikel 58 en artikel 60, lid 1, van richtlijn 2007/64 moeten aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat de borg van een betalingsdienstgebruiker zich, vanwege niet-nakoming door de betalingsdienstaanbieder van zijn verplichtingen in verband met een niet-toegestane transactie, beroept op de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een dergelijke aanbieder, begunstigde van de borgstelling, om het bedrag van de gewaarborgde schuld overeenkomstig een gemeenrechtelijke regeling inzake contractuele aansprakelijkheid te betwisten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Top