EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CC0301

Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 29 april 2021.
UE en HC tegen Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank AG.
Verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Europese erfrechtverklaring – Geldigheid van een gewaarmerkt afschrift van de erfrechtverklaring zonder vermelding van een einddatum – Artikel 65, lid 1 – Artikel 69 – Rechtsgevolgen van de verklaring jegens personen die daarop staan vermeld, maar die niet om afgifte ervan hebben verzocht – Artikel 70, lid 3 – Tijdstip waarop de geldigheid van het afschrift wordt beoordeeld – Rechtsgevolgen voor de bewijskracht van het afschrift.
Zaak C-301/20.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:351

 CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. CAMPOS SÁNCHEZ-BORDONA

van 29 april 2021 ( 1 )

Zaak C‑301/20

UE,

HC

tegen

Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank AG,

in tegenwoordigheid van:

Nalatenschap van VJ

[verzoek van het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Europese erfrechtverklaring – Geldigheid van een gewaarmerkt afschrift zonder einddatum – Rechtsgevolgen van de verklaring jegens personen die daarop staan vermeld, maar die niet om de afgifte ervan hebben verzocht – Tijdstip waarop de geldigheid van het afschrift wordt beoordeeld”

1.

Verordening (EU) nr. 650/2012 ( 2 ) creëert voor de interne markt een Europese erfrechtverklaring en regelt op gedetailleerde wijze de afgifte en rechtsgevolgen ervan. De Europese erfrechtverklaring is bedoeld om erfgenamen, legatarissen, executeurs-testamentair en beheerders van de nalatenschap in staat stellen in iedere lidstaat eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden aan te tonen.

2.

Het Hof heeft zich reeds in verschillende arresten uitgesproken over de Europese erfrechtverklaring. ( 3 ) Het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) legt het Hof thans drie prejudiciële vragen voor over aspecten van dat document die door het Hof nog niet zijn behandeld: de derde van die vragen – waartoe ik mij, op aanwijzing van het Hof, in deze conclusie zal beperken – betreft de geldigheid in de tijd ( 4 ) van een gewaarmerkt afschrift van de verklaring en het moment in de procedure waarop die geldigheid moet worden beoordeeld.

3.

Zowel in de nationale praktijk als in de rechtsleer ( 5 ) worden uiteenlopende uitleggingen van de verordening toegepast, wat de relevantie van de prejudiciële vraag onderstreept. Met de beantwoording van deze vraag zal het Hof bijdragen aan het vergroten van de rechtszekerheid bij het gebruik van gewaarmerkte afschriften van de Europese erfrechtverklaring, en op die manier ook aan de integratie daarvan in de rechtsorden van de lidstaten.

I. Toepasselijke bepalingen: verordening nr. 650/2012

4.

Overweging 7 van de verordening luidt:

„De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.”

5.

In overweging 67 wordt verklaard:

„Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de executeurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden. Om dit te verwezenlijken, moet bij deze verordening worden voorzien in de instelling van een eenvormige verklaring, de Europese erfrechtverklaring (hierna ‚de erfrechtverklaring’), die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt. Teneinde het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen, mag de erfrechtverklaring niet in de plaats treden van interne documenten met [soortgelijke] strekking in de lidstaten.”

6.

Overweging 71 luidt:

„De erfrechtverklaring moet in alle lidstaten dezelfde rechtsgevolgen hebben. De erfrechtverklaring moet niet een zelfstandige executoriale titel zijn, maar moet bewijskracht hebben en moet worden geacht nauwkeurig aan te geven welke elementen zijn vastgesteld krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht of krachtens een ander rechtsstelsel dat van toepassing is op bepaalde elementen, bijvoorbeeld de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking. [...] Hij die betalingen verricht of goederen uit de nalatenschap overdraagt aan iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd om de betaling of het goed als erfgenaam of legataris in ontvangst te nemen, moet afdoende worden beschermd indien hij, op basis van de in de erfrechtverklaring bevestigde informatie, te goeder trouw heeft gehandeld. Deze bescherming moet ook worden verleend aan hem die, afgaand op de nauwkeurigheid van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, goederen uit de nalatenschap koopt of ontvangt van iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd over die goederen te beschikken. De bescherming moet worden verleend als geldige afschriften van de erfrechtverklaring worden overgelegd. Of de derde persoon de goederen in eigendom werkelijk heeft verkregen, moet niet in deze verordening worden geregeld.”

7.

In artikel 62 („Instelling van een Europese erfrechtverklaring”) wordt in lid 1 bepaald:

„Bij deze verordening wordt een Europese erfrechtverklaring (hierna ‚erfrechtverklaring’) ingesteld, die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt en die de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen heeft.”

8.

Artikel 63 („Doel van de erfrechtverklaring”) luidt:

„1.   De erfrechtverklaring is bestemd voor erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen en voor executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap, die zich in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoedanigheid of de daaraan verbonden rechten en/of bevoegdheden dienen aan te tonen.

2.   De erfrechtverklaring kan met name worden gebruikt om het bewijs te leveren van een of meer van het volgende:

a)

de rechtspositie en/of de rechten van alle erfgenamen en, in voorkomend geval, alle legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd, alsmede hun erfdeel of legaat;

b)

de toewijzing van een bepaald goed of bepaalde goederen van de nalatenschap aan de erfgenamen of, in voorkomend geval, de legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd;

c)

de bevoegdheden van de in de erfrechtverklaring genoemde executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap.”

9.

In artikel 65 („Aanvraag van een erfrechtverklaring”) wordt in lid 1 bepaald:

„De erfrechtverklaring wordt afgegeven op verzoek van een van de in artikel 63, lid 1, bedoelde personen (hierna ‚de aanvrager’).”

10.

Artikel 69 („Rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring”) luidt:

„1.   De erfrechtverklaring heeft rechtsgevolgen in alle lidstaten zonder dat daartoe een procedure vereist is.

2.   De erfrechtverklaring wordt geacht datgene nauwkeurig aan te tonen dat vaststaat volgens het recht dat van toepassing is op de erfopvolging, dan wel volgens enig ander recht van toepassing op specifieke gegevens. Degene die in de erfrechtverklaring als erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap wordt genoemd, wordt geacht de in de erfrechtverklaring genoemde hoedanigheid te hebben en/of de houder te zijn van de in de erfrechtverklaring vermelde rechten of bevoegdheden, zonder andere voorwaarden en/of beperkingen met betrekking tot die rechten of bevoegdheden dan die welke in de erfrechtverklaring vermeld zijn.

3.   Eenieder die, handelend op grond van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, betalingen verricht of een goed overdraagt aan een persoon die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om betalingen of goederen in ontvangst te nemen, wordt geacht een transactie te hebben verricht met een persoon die bevoegd is betalingen of goederen te ontvangen, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt.

[...]”

11.

Artikel 70 („Gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring”) luidt:

„1.   De autoriteit van afgifte bewaart het origineel van de erfrechtverklaring en verstrekt een of meer gewaarmerkte afschriften aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aantoont.

2.   De autoriteit van afgifte houdt, voor de toepassing van artikel 71, lid 3, en artikel 73, lid 2, een lijst bij van de personen aan wie overeenkomstig lid 1 gewaarmerkte afschriften zijn verstrekt.

3.   De verstrekte gewaarmerkte afschriften zijn geldig gedurende een beperkte termijn van zes maanden, waarvan de einddatum op het gewaarmerkte afschrift wordt aangegeven. In uitzonderlijke gevallen kan de autoriteit van afgifte hiervan afwijken en beslissen dat de geldigheidsduur langer is. Na het verstrijken van deze termijn dient eenieder die in het bezit is van een gewaarmerkt afschrift, wil hij de erfrechtverklaring kunnen gebruiken voor de in artikel 63 genoemde doeleinden, de verlenging van de geldigheid van het gewaarmerkte afschrift te vragen of bij de autoriteit van afgifte een nieuw gewaarmerkt afschrift aan te vragen.”

12.

Artikel 71 („Correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring”) schrijft voor:

„1.   Kennelijke verschrijvingen in de erfrechtverklaring worden door de autoriteit van afgifte op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont, of uit eigen beweging, gecorrigeerd.

2.   Op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont of, indien mogelijk krachtens het nationale recht, ambtshalve, wijzigt de autoriteit van afgifte de erfrechtverklaring of trekt zij deze in indien is aangetoond dat de erfrechtverklaring of onderdelen daarvan niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

3.   De autoriteit van afgifte stelt eenieder die overeenkomstig artikel 70, lid 1, gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring heeft ontvangen, onverwijld in kennis van de correctie, wijziging of intrekking.”

II. Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen

13.

Voorwerp van het hoofdgeding is het verzoek van de tegenpartijen in een procedure van gerechtelijke bewaargeving om vrijgave van in gerechtelijke bewaring gegeven vermogensbestanddelen. ( 6 )

14.

De eerste tegenpartij, de vader van HC en UE, is op 5 mei 2017 overleden. Zijn laatste gewone verblijfplaats bevond zich in Spanje en zijn nalatenschap is in dat land naar Spaans recht afgehandeld voor een notaris.

15.

Om in Oostenrijk te staven dat zij ieder voor de helft erfgenaam van de vader (de eerste tegenpartij) zijn, hebben HC en UE een door de Spaanse notaris afgegeven gewaarmerkt afschrift van een Europese erfrechtverklaring overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de verordening overgelegd.

16.

De erfrechtverklaring is door de Spaanse notaris afgegeven op aanvraag van HC, op het formulier V als bedoeld in uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014. ( 7 ) UE wordt in bijlage IV bij dat formulier naast HC genoemd als mede-erfgenaam voor de helft.

17.

In de rubriek „Het is geldig tot en met” van het gewaarmerkte afschrift ( 8 ) is ingevuld dat het afschrift voor onbepaalde tijd geldig is.

18.

Bij beslissing van 17 september 2018 heeft het Bezirksgericht Bregenz (rechter in eerste aanleg Bregenz, Oostenrijk) het verzoek om vrijgave van de in gerechtelijke bewaring gegeven vermogensbestanddelen afgewezen.

19.

Bij beslissing van 28 januari 2019 heeft het Landesgericht Feldkirch (rechter in tweede aanleg Feldkirch, Oostenrijk) de in eerste aanleg gewezen beslissing bevestigd op grond van de volgende overwegingen:

Alleen de partij die om de afgifte van een afschrift van een Europese erfrechtverklaring heeft verzocht, kan aan de hand daarvan haar recht bewijzen.

De afgifte van een erfrechtverklaring met een onbepaalde geldigheidsduur is in strijd met de in artikel 70, lid 3, van de verordening neergelegde verplichting om de geldigheidsduur te beperken. Een dergelijke erfrechtverklaring moet dan ook worden geherkwalificeerd als een verklaring met een regelmatige geldigheidsduur van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van afgifte. ( 9 )

Wil het afschrift van een erfrechtverklaring legitimerende werking hebben, dient het niet alleen geldig te zijn op het moment dat het verzoek om vrijgave wordt ingediend, maar ook op het moment waarop de rechter in eerste aanleg op dat verzoek beslist.

20.

HC en UE hebben beroep in Revision ingesteld bij het Oberste Gerichtshof, dat het Hof de volgende prejudiciële vragen heeft voorgelegd:

„1)

Moet artikel 70, lid 3, van [de erfrechtverordening] aldus worden uitgelegd dat een afschrift van de erfrechtverklaring dat is afgegeven in strijd met die bepaling, dat wil zeggen voor onbepaalde tijd en zonder vermelding van een einddatum,

a.

voor onbepaalde tijd geldig is en rechtsgevolgen sorteert, dan wel

b.

slechts geldig is gedurende zes maanden, te rekenen vanaf de datum van afgifte van het gewaarmerkte afschrift, dan wel

c.

slechts geldig is gedurende zes maanden, te rekenen vanaf een andere datum, dan wel

d.

ongeldig is en niet geschikt is om te worden gebruikt in de zin van artikel 63 van de erfrechtverordening?

2)

Moet artikel 65, lid 1, juncto artikel 69, lid 3, van de erfrechtverordening aldus worden uitgelegd dat de erfrechtverklaring rechtsgevolgen heeft voor iedere persoon die in de erfrechtverklaring met naam wordt vermeld als erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap, zodat ook personen die niet zelf om de afgifte van de erfrechtverklaring hebben verzocht, ervan kunnen gebruikmaken overeenkomstig artikel 63 van de erfrechtverordening?

3)

Moet artikel 69 juncto artikel 70, lid 3, van de erfrechtverordening aldus worden uitgelegd dat de legitimerende werking van het gewaarmerkte afschrift van een erfrechtverklaring moet worden erkend wanneer het bij de eerste overlegging ervan nog geldig was, maar de geldigheidsduur ervan is verstreken voordat de bevoegde autoriteit het aangevraagde besluit vaststelt, of verzet deze bepaling zich niet tegen een voorschrift van nationaal recht op grond waarvan de verklaring ook op het tijdstip van dat besluit geldig moet zijn?”

III. Procedure bij het Hof

21.

Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 7 juli 2020 ter griffie van het Hof ingekomen.

22.

De Duitse, de Hongaarse, de Oostenrijkse en de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Het houden van een zitting is niet nodig geacht.

IV. Beoordeling

23.

In de derde prejudiciële vraag, de enige waarover ik mij zal uitspreken, verzoekt de verwijzende rechter om een uitlegging van artikel 69 en artikel 70, lid 3, van de verordening.

24.

In de vraag zoals die feitelijk is geformuleerd, wordt geïnformeerd naar een alternatief dat er geen is. De legitimerende werking van een gewaarmerkt afschrift van de erfrechtverklaring wordt daarin namelijk op gelijke hoogte gesteld met de legitimerende werking van de verklaring zelf. ( 10 )

25.

Uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt dat de vraag uitsluitend ziet op de geschiktheid van het afschrift om legitimerende werking te hebben. Omdat de geldigheid van het afschrift beperkt is in de tijd, is het van belang om te bepalen op welk precies moment de autoriteit waaraan het afschrift wordt overgelegd moet nagaan of dat afschrift in temporeel opzicht geldig, of nog geldig, is.

26.

Dat kan in beginsel op twee manieren: a) uitgaande van de datum waarop het door het afschrift ondersteunde verzoek wordt ingediend, en b) uitgaande van het moment waarop de bevoegde autoriteit een beslissing op dat verzoek moet geven.

27.

Alvorens deze mogelijkheden nader te onderzoeken, zal ik mij eerst buigen over enkele aspecten van de verordening die licht op het geschil kunnen werpen.

A.   Europese erfrechtverklaring

28.

Met de erfrechtverklaring wordt beoogd om, in de bewoordingen van overweging 7 van de verordening, de goede werking van de interne markt te vergemakkelijken door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen.

29.

In het kader van deze doelstelling wordt specifieke aandacht besteed aan het daadwerkelijk waarborgen van de rechten van erfgenamen, legatarissen, andere personen die de erflater na staan en schuldeisers van de nalatenschap.

30.

De instelling van de verklaring, die wordt afgegeven in een lidstaat en is bedoeld om „in die verklaring genoemde erfgenamen, legatarissen of rechthebbenden in staat te stellen in een andere lidstaat het bewijs te leveren van hun hoedanigheid en hun rechten op de nalatenschap” ( 11 ), beantwoordt rechtstreeks aan dit doel.

1. Regeling inzake de afgifte en de rechtsgevolgen

31.

De erfrechtverklaring heeft kenmerken die bij een erfopvolging met grensoverschrijdende rechtsgevolgen normaliter voordelen opleveren ten opzichte van nationale documenten van soortgelijke aard.

32.

De geschiktheid van de verklaring om die voordelen te genereren vloeit voort uit de regeling voor de afgifte ervan: ( 12 )

De aanvraag wordt met behulp van een formulier ( 13 ) ingediend bij een autoriteit die overeenkomstig de verordening over internationale rechterlijke bevoegdheid beschikt, alsmede krachtens de nationale rechtsorde waartoe zij behoort materieel bevoegd is om erfrechtzaken te behandelen.

De verklaring wordt afgegeven op een uniform, gedetailleerd formulier met weinig vrije tekst. Dit formulier is beschikbaar in de verschillende officiële talen van de Europese Unie.

In het kader van de eerbiediging van de bewijsprocedures waarin wordt voorzien in de respectieve nationale rechtsorden, dient de autoriteit van afgifte, voordat zij de verklaring afgeeft, de te staven gegevens te verifiëren en de nodige maatregelen te nemen om alle rechthebbenden in de erfopvolging eerst van de aanvraag en daarna van de afgifte van de verklaring in kennis te stellen.

De autoriteit van afgifte bewaart de verklaring en oefent daar de controle over uit. Op verzoek van een partij of ambtshalve moet zij kennelijke verschrijvingen corrigeren. Zij moet de erfrechtverklaring wijzigen of intrekken indien is aangetoond dat de erfrechtverklaring of onderdelen daarvan niet overeenstemmen met de juridische werkelijkheid.

Tegen de besluiten van de autoriteit van afgifte kan, als algemene regel, beroep worden ingesteld bij een rechterlijke instantie.

33.

Als uitvloeisel van deze regel, en door de uniforme redactie van de verklaring, sorteert de afgifte in een lidstaat automatisch, dat wil zeggen zonder dat er een procedure nodig is, rechtsgevolgen in de andere lidstaten.

34.

De verklaring wordt niet inhoudelijk getoetst in de lidstaat waar zij aan de bevoegde autoriteit wordt overgelegd. De noodzaak om de verklaring met het oog op de circulatie ervan te laten vertalen is bovendien beperkt, omdat alleen de vrije tekst van het gemeenschappelijke formulier vertaling behoeft.

35.

De verklaring sorteert in alle lidstaten dezelfde rechtsgevolgen:

Zij staaft, zij het met een weerlegbaar vermoeden, de gegevens die op de verklaring worden vermeld (en die worden geregeld door de verordening).

Zij beschermt te goeder trouw handelende derden.

Zij dient als legitimatie voor de toegang tot registers.

36.

Het is derhalve irrelevant of de documenten die worden gebruikt in de lidstaat waar het gewaarmerkte afschrift van de verklaring wordt aangedragen al dan niet diezelfde rechtsgevolgen sorteren. ( 14 )

2. Circulatie van de verklaring

37.

Het is niet de originele verklaring die in het verkeer wordt gebracht. Anders dan andere verklaringen die zijn ingesteld voor de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ( 15 ) en dan de nationale erfrechtverklaringen van enkele lidstaten ( 16 ), blijft de verklaring van artikel 62 van de verordening in handen en onder controle van de autoriteit van afgifte.

38.

De erfrechtverklaring wordt in het verkeer gebracht door de verstrekking van een gewaarmerkt afschrift of gewaarmerkte afschriften „aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aantoont”. ( 17 )

39.

Het afschrift vertaalt de rechtsgevolgen van de verklaring naar de praktijk. Net als de verklaring volstaat het afschrift ter staving van de gegevens die erop worden vermeld en die worden geregeld door de verordening.

40.

Het gebruik van de verklaring is niet verplicht. ( 18 ) Als de verklaring echter wordt gebruikt, „moet [zij] bewijskracht hebben en moet [zij] worden geacht nauwkeurig aan te geven welke elementen zijn vastgesteld krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht of krachtens een ander rechtsstelsel dat van toepassing is op bepaalde elementen, bijvoorbeeld de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking”. ( 19 ) Zolang deze aanname niet wordt weerlegd, mogen de lidstaten niet vragen dat er ander bewijs wordt overgelegd.

41.

Het belang van het gewaarmerkte afschrift in het grensoverschrijdende verkeer vereist dat de inhoud ervan overeenstemt met de juridische werkelijkheid. Om die overeenstemming te waarborgen:

wordt aan het afschrift een beperkte levensduur toegekend: de geldigheid ervan (letterlijk de „geldigheidsduur”) is, als regel, wettelijk beperkt tot zes maanden vanaf de datum van afgifte ( 20 );

werkt de wijziging, correctie of intrekking van de erfrechtverklaring, en de schorsing van de rechtsgevolgen ervan, automatisch door op de afschriften. In dergelijke omstandigheden moet de autoriteit van afgifte de personen aan wie zij gewaarmerkte afschriften heeft verstrekt daarvan onverwijld in kennis stellen teneinde onrechtmatig gebruik van een gewaarmerkt afschrift te voorkomen. ( 21 )

42.

De verordening staat wel toe dat de geldigheidsduur van een afschrift na het verstrijken daarvan wordt verlengd. ( 22 ) Anders dan de procedure voor de afgifte van het afschrift, wordt de procedure voor de verlenging van de geldigheidsduur echter niet geregeld in de verordening.

B.   Tijdstip waarop de geldigheid van het afschrift wordt beoordeeld

43.

Zoals ik reeds heb opgemerkt, is de derde prejudiciële vraag van de verwijzende rechter in de praktijk van de lidstaten en in de rechtsleer op verschillende wijze beantwoord. Op vergelijkbare wijze divergeren ook de standpunten van de lidstaten die in deze prejudiciële procedure tussenkomen en dat van de Commissie, zoals verdedigd in hun respectieve schriftelijke opmerkingen.

44.

Het eerste wat moet worden opgehelderd, is of het beslissende moment om de temporele geldigheid van het afschrift te beoordelen kan worden bepaald aan de hand van de verordening, dan wel niet op Europees niveau is geregeld.

45.

Aangaande dit punt zijn er op basis van (redelijke) argumenten volstrekt tegengestelde oplossingen voorgesteld:

Volgens een eerste opvatting leidt het feit dat de verordening zich over dit aspect niet uitspreekt, ertoe dat de oplossing van het probleem naar het recht van iedere lidstaat wordt verplaatst. ( 23 )

Volgens een tweede opvatting vloeit het antwoord voort uit de verordening. Enkele uitdrukkingen in de verordening, en redenen die verband houden met het geformuleerde doel om het beheer van de erfopvolging te vergemakkelijken, pleiten ervoor dat het relevante moment om vast te stellen of een afschrift vanuit temporeel oogpunt geldig is, het moment is dat het afschrift wordt overgelegd in de procedure waarin op basis van dat afschrift een beslissing zal worden gegeven. ( 24 )

46.

Met de kanttekeningen die ik verderop zal maken en die betrekking hebben op de pluraliteit van de doeleinden van de verordening – waarvan de vergemakkelijking van het beheer van de erfopvolging er een is –, ben ik voorstander van de tweede opvatting.

47.

Alles overziende onderken ik dat de vraag of de Europese wetgever, na een gedetailleerde regeling voor de afgifte van het afschrift te hebben ontworpen, het moment voor de beoordeling van de geldigheid van het afschrift heeft willen vaststellen, om daarmee de nationale procedurele bepalingen terzijde te schuiven, een legitieme is.

48.

Hoewel de verordening geen uitdrukkelijke oplossing voor dit probleem biedt, acht ik het mogelijk om die oplossing te vinden middels een uitlegging aan de hand van de gebruikelijke uitleggingscriteria (uitgezonderd een letterlijke uitlegging, aangezien – zoals reeds is aangegeven – de verordening geen uitdrukkelijke bepaling ter zake bevat). Met het oog op de rechtszekerheid is een eenvormig antwoord voor de hele Unie ( 25 ) ongetwijfeld verkieslijk.

49.

Dat eenvormige antwoord waarborgt bovendien de gelijkheid van de rechtsgevolgen van een verklaring wanneer afschriften ervan gelijktijdig in meer dan één lidstaat ter beoordeling worden aangeboden. Indien het in die situatie aan de lidstaten werd overgelaten om te bepalen op welk moment de geldigheid van het afschrift moet worden beoordeeld, zou het afschrift dat in meerdere nationale rechtsgebieden wordt overgelegd uiteenlopende rechtsgevolgen kunnen hebben doordat het in elk daarvan (op verschillende momenten en dus) op uiteenlopende wijze wordt beoordeeld. ( 26 )

1. Systematische uitlegging

50.

De verordening bevat bewoordingen die het vereiste van temporele geldigheid van het afschrift verbinden aan het eerste moment waarop de houder ervan dat afschrift toont aan de autoriteit die een beslissing op zijn verzoek moet geven. Welk moment dat is (dat van de instelling van de vordering of een ander, later moment) zal afhangen van de aard van de procedure en de bepalingen die die procedure regelen in de desbetreffende lidstaat.

51.

Dat verband kan worden gedistilleerd uit de woorden „bestemd” en „beroepen” in artikel 63, lid 1, en uit de vermelding in artikel 70, lid 3, van „eenieder” die in het bezit is van een afschrift en die, om de erfrechtverklaring te „kunnen gebruiken”, na het verstrijken van de geldigheidsduur van het afschrift om verlenging van de geldigheid van het gewaarmerkte afschrift dient te verzoeken.

52.

De gebruikte termen duiden op een activiteit die zich beperkt tot het moment waarop zij wordt verricht: het woord „gebruik” beschrijft de handeling van het tonen of overleggen van het afschrift aan de bevoegde autoriteit. Wie zich „beroept” op een rechtspositie, maakt duidelijk dat hij die op dat precieze moment bezit. Het afschrift dat het voorwerp van die handelingen is, of dat die handelingen vergezelt, moet geldig zijn op het moment dat de daarmee samenhangende activiteit wordt verricht.

53.

In overweging 71 van de verordening wordt verklaard dat „[d]e bescherming moet worden verleend als geldige afschriften van de erfrechtverklaring worden overgelegd”. Uit deze zin kan worden afgeleid dat een afschrift met rechtskracht, op het moment dat het wordt overgelegd, geschikt is om rechtsgevolgen te sorteren, ook nadat de geldigheidsduur ervan is verstreken. ( 27 )

54.

Zeker is dat de weergegeven volzin betrekking heeft op een heel concrete situatie, waardoor de reikwijdte ervan beperkt is ( 28 ): de zin ziet op de bescherming van derden die betalingen verrichten of goederen overdragen aan (of in ontvangst nemen van) de persoon die op het afschrift als rechthebbende wordt vermeld. Deze derden ( 29 ) worden niet in kennis gesteld van een eventuele schorsing van de rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring tijdens de procedure tot correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring [artikel 73, lid 1, onder a), van de verordening].

55.

Gedurende die periode kan de werking van het afschrift in het gedrang komen; voor vorengenoemde derden blijft het echter vanuit temporeel oogpunt geldig ( 30 ), omdat het afschrift niet ter discussie is gesteld toen het werd overgelegd en omdat niet is bepaald dat de autoriteit die de erfrechtverklaring heeft afgegeven die derden op de hoogte moet houden van de wederwaardigheden van dat document.

56.

Hoe dan ook ben ik de opvatting toegedaan dat de bepalingen die ik hierboven heb aangehaald eerder pleiten voor een (impliciete) eenvormige oplossing dan voor een veelheid aan nationale benaderingen.

2. Teleologische uitlegging: wegnemen van belemmeringen die voortvloeien uit het grensoverschrijdende karakter van de erfopvolging

57.

Dat de eerste overlegging van een afschrift het beslissende moment vormt om de geldigheid in de tijd ervan te beoordelen, komt tegemoet aan argumenten die verband houden met de doeleinden van de regeling waaronder die documenten vallen.

58.

Indien de (eerste) overlegging van het afschrift niet het doorslaggevende temporele feit zou zijn en het afschrift op een later moment nogmaals zou moeten worden overgelegd, zouden er vertragingen ontstaan en aanvullende handelingen en inspanningen moeten worden verricht, zowel door de betrokkenen als door de autoriteiten die belast zijn met de erfopvolging. ( 31 )

59.

De beschreven redenering houdt rechtstreeks verband met de doeleinden die ten grondslag hebben gelegen aan de instelling van de erfrechtverklaring. Met die instelling werd met name het volgende beoogd:

„[de daadwerkelijke garantie van] [d]e rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap”, en

„[e]en snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen”. ( 32 )

60.

De verwezenlijking van die doeleinden komt in gevaar indien het afschrift niet alleen op het moment van de eerste overlegging ervan geldig moet zijn, maar ook op het moment dat de autoriteit waaraan het is overgelegd haar definitieve beslissing geeft. In dat geval moet worden gevreesd dat in de praktijk het aantal gevallen waarin de betrokkene de autoriteit van afgifte om verlenging van de geldigheidsduur van het afschrift of om een nieuw afschrift zal moeten verzoeken, groter zal zijn dan het aantal gevallen waarin dat niet nodig zal zijn.

61.

Bij het beoordelen van de voor- en nadelen moet in het oog worden gehouden dat de autoriteit van afgifte van het afschrift zich doorgaans ( 33 ) in een andere lidstaat bevindt dan die waar het afschrift wordt overgelegd, waardoor de indiening van nieuwe verzoeken onvermijdelijk zou leiden tot vertragingen en tot extra kosten. ( 34 ) De snelheid, de soepelheid en de efficiëntie van het systeem zouden er in dezelfde mate onder lijden.

62.

Bovendien zou, zoals de Duitse regering opmerkt ( 35 ), de extra termijn die door de verlenging of de vernieuwing van het gewaarmerkte afschrift zou worden geboden mogelijk niet voldoende zijn om de werking ervan op de datum van de beslissing te waarborgen. In dat geval zouden opeenvolgende verzoeken om verlenging of vernieuwing onvermijdelijk worden, afhankelijk van de langere of kortere duur van de procedure.

63.

Bijgevolg ben ik van mening dat het niet in overeenstemming is met de verordening om, als algemene regel, de betrokkene te verplichten tot het verzoeken om verlenging van het afschrift – of om de afgifte van een nieuw afschrift – als het overgelegde afschrift op het moment in de procedure waarop het is overgelegd geldig was en rechtsgevolgen sorteerde.

C.   Overeenstemming van de erfrechtverklaring (en de afschriften ervan) met de juridische werkelijkheid

64.

De situatie kan zich voordoen dat na het eerste moment waarop het afschrift is overgelegd, het vermoeden ontstaat of er aanwijzingen zijn dat de erfrechtverklaring is gecorrigeerd, gewijzigd of ingetrokken of de werking ervan is geschorst. In die situatie is het afschrift mogelijk niet meer een getrouwe weergave van de erfrechtverklaring.

65.

De wens om het beheer van de erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen te vergemakkelijken is een essentieel doel van de verordening, maar is geen absolute noodzaak. Dat doel gaat gepaard met de zorg om de samenhang tussen datgene wat wordt verklaard en de juridische werkelijkheid te behouden, hetgeen zich vertaalt in de noodzaak om de overeenstemming tussen de erfrechtverklaring en de werkelijkheid en die tussen de erfrechtverklaring en de afschriften ervan te garanderen.

66.

In een procedure op tegenspraak heeft de partij die kan worden benadeeld door de inhoud van de verklaring er belang bij dat er aandacht wordt besteed aan deze zaken, en zal die partij de autoriteit die het geding behandelt in voorkomend geval mededeling kunnen doen van de wijzigingen die na de afgifte van het overgelegde afschrift zijn aangebracht in het oorspronkelijke document (de erfrechtverklaring). ( 36 )

67.

In die situatie belet niets de aangezochte autoriteit om de relevantie van de informatie die mogelijk afbreuk doet aan de overeenstemming van de erfrechtverklaring met de werkelijkheid, of die van de erfrechtverklaring met het afschrift, te beoordelen en te verlangen dat er een nieuw document wordt overgelegd dat overeenstemt met de werkelijkheid.

68.

De situatie is anders in procedures waarin er geen verplichting bestaat om andere belanghebbenden, of potentiële benadeelden, geïnformeerd te houden over het dossier met het oog op hun verschijning voor de autoriteit die een beslissing moet geven. Zoals ik reeds heb uitgelegd, bevat de verordening voorzorgsmaatregelen ( 37 ) die voorzien in een oplossing voor dit soort gevallen.

69.

De autoriteit van afgifte moet namelijk alle personen aan wie zij een afschrift heeft verstrekt in kennis stellen van iedere wijziging in de verklaring ( 38 ), zodat onrechtmatig gebruik van afschriften wordt voorkomen. ( 39 ) Naar mijn mening kan het handelen van een partij die (de autoriteit van de lidstaat van ontvangst waaraan zij het afschrift heeft overgelegd) niet meedeelt dat het afschrift niet meer overeenstemt met de oorspronkelijke erfrechtverklaring omdat die laatste is ingetrokken, gecorrigeerd of gewijzigd, worden gekwalificeerd als misbruik.

70.

Tot slot staat niets eraan in de weg dat de autoriteit waaraan het afschrift wordt overgelegd en die, langs andere weg, de beschikking heeft gekregen over informatie die redelijkerwijs rechtvaardigt dat zij de status van de originele verklaring in twijfel trekt, van de betrokkene verlangt dat hij het bewijs verstrekt om deze twijfel weg te nemen.

71.

Zoals ik reeds heb opgemerkt, biedt de verordening de houder van het afschrift de mogelijkheid om te verzoeken om verlenging van het afschrift of om de afgifte van een ander, nieuw exemplaar ( 40 ), zonder enige voorwaarde. ( 41 ) Deze bepaling wijkt af van die in het voorstel van de Commissie, waarin in artikel 43 de werking van de afschriften werd beperkt tot drie maanden. ( 42 ) Dat voorstel bood geen mogelijkheid om een eerste afschrift met een langere geldigheidsduur af te geven of om een afschrift te verlengen na het verstrijken van de termijn. De enige mogelijkheid die de belanghebbende ter beschikking stond, was het aanvragen van een nieuw afschrift.

72.

De korte duur van de door de Commissie voorgestelde termijn lokte negatieve reacties uit van auteurs in de rechtsliteratuur en beoefenaren van juridische beroepen. ( 43 ) Artikel 43 van het voorstel is gewijzigd door het Europees Parlement, dat de huidige bewoordingen heeft voorgesteld.

73.

De – flexibelere – oplossing waarvoor uiteindelijk is gekozen maakt het vreedzaam naast elkaar bestaan van de doeleinden van de verordening mogelijk:

Enerzijds is de datum van overlegging van het afschrift vastgesteld als het moment waarop normaliter de geldigheid ervan vanuit temporeel oogpunt dient te worden gecontroleerd.

Anderzijds zijn er mechanismen ingesteld om de overeenstemming tussen de erfrechtverklaring en het afschrift te bevestigen wanneer de autoriteit, op het moment dat zij tot een beslissing moet komen, zich afvraagt of de geldigheidsduur van een afschrift in de tussentijd niet is verstreken.

74.

Op deze manier zijn het doel dat de belanghebbenden kunnen vertrouwen op „een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen” en het doel dat de bevoegde autoriteiten zich kunnen vergewissen van de juistheid van de informatie die is opgenomen in de erfrechtverklaring en wordt weergegeven op het afschrift, mijns inziens met elkaar in evenwicht gebracht.

75.

Zo wordt op meer betrouwbare wijze recht gedaan aan de veronderstelling dat de persoon of personen die op de erfrechtverklaring worden vermeld (in casu als erfgenamen) de op die verklaring vermelde rechten of bevoegdheden hebben, zonder andere voorwaarden of beperkingen dan die welke worden genoemd op de verklaring, waarvan het gewaarmerkte afschrift niet meer doet dan het overbrengen van die informatie aan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat.

V. Conclusie

76.

Gelet op het voorgaande wil ik het Hof in overweging geven om de derde prejudiciële vraag van het Oberste Gerichtshof te beantwoorden als volgt:

„Artikel 69, juncto artikel 70, lid 3, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring moet aldus worden uitgelegd dat de rechtsgevolgen van een gewaarmerkt afschrift van een Europese erfrechtverklaring moeten worden erkend wanneer dat afschrift geldig was op het moment dat het voor het eerst werd overgelegd, maar de geldigheidsduur ervan is verstreken voordat de bevoegde autoriteit de gevraagde beslissing neemt.

Wanneer er redelijke aanwijzingen zijn dat de Europese erfrechtverklaring vóór de beslissing van die autoriteit is gecorrigeerd, gewijzigd of ingetrokken of dat de werking ervan is geschorst, kan die autoriteit, bij wijze van uitzondering, verlangen dat er een nieuw afschrift of een afschrift met een verlengde geldigheidsduur wordt overgelegd.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Spaans.

( 2 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107; hierna: „verordening” of „erfrechtverordening”). De verordening is van toepassing in alle lidstaten, met uitzondering van Ierland en Denemarken.

( 3 ) Arresten van 1 maart 2018, Mahnkopf (C‑558/16, EU:C:2018:138), en 17 januari 2019, Brisch (C‑102/18, EU:C:2019:34).

( 4 ) In de verwijzingsbeslissing en in de verordening zelf wordt gesproken van de „geldigheidsduur” van het afschrift. Wellicht was het beter geweest om de term „geldigheid” te reserveren voor de afwezigheid van gebreken die de nietigheid van een handeling tot gevolg hebben en het begrip „werking” of „rechtskracht” te gebruiken voor de kwaliteit van de handeling die het mogelijk maakt dat deze gedurende een bepaalde termijn gevolgen tot stand brengt. Na het verstrijken van die termijn houdt de werking van de handeling op te bestaan, ook als er geen gronden voor de ongeldigheid ervan zijn. In de context van deze prejudiciële verwijzing zal ik beide begrippen niettemin gebruiken alsof het synoniemen zijn.

( 5 ) Verwijzingsbeslissing, punten 7 en 8. Voor de rechtsleer, met representatieve verwijzingen naar de verschillende opvattingen, zie Bergquist, U., „Muss ein Europäisches Nachlasszeugnis nicht nur im Zeitpunkt der Antragsstellung bei dem Grundbuchamt, sondern auch bei Vollendung der Grundbucheintragung gültig sein?”, IPRax, 2020, blz. 232. De discussie spitst zich – met name in Oostenrijk en Duitsland – toe op de toegang tot het kadaster.

( 6 ) De bewaargever is een bank [Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank AG, 6900 Bregenz (Oostenrijk)] die had verzocht om gerechtelijke bewaargeving van vermogensbestanddelen (geld en waardepapieren) omdat partijen met elkaar strijdige aanspraken op die vermogensbestanddelen hadden doen gelden en er onduidelijkheid bestond over hun hoedanigheid als rechthebbende. Volgens de Oostenrijkse rechtsorde kunnen in gerechtelijke bewaring gegeven vermogensbestanddelen alleen worden vrijgegeven op gezamenlijk en schriftelijk verzoek van de tegenpartijen of op grond van een onherroepelijke rechterlijke beslissing.

( 7 ) Uitvoeringsverordening van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening nr. 650/2012 (PB 2014, L 359, blz. 30).

( 8 ) In de Spaanstalige versie van het formulier wordt de mannelijke vorm van het adjectief gebruikt („Es válido hasta”), wat verwarring zou kunnen scheppen over de vraag of die geldigheid het afschrift („copia” en dus vrouwelijk) dan wel de erfrechtverklaring („certificado” en dus mannelijk) betreft. Dat is niet het geval in andere taalversies, zoals de Franse, de Italiaanse en de Portugese („elle est valable”, „è valida fino al” en „válida até”, respectievelijk).

( 9 ) De beperking van de geldigheidsduur waarin die bepaling voorziet, heeft betrekking op het afschrift, niet op de verklaring (zie voetnoot 8 van deze conclusie).

( 10 ) Omdat niet de verklaring zelf in het verkeer wordt gebracht, maar het gewaarmerkte afschrift ervan (zie punt 37 van deze conclusie), zijn er in de verordening bepalingen inzake het doel van de verklaring en de rechtsgevolgen ervan die in de praktijk betrekking hebben op het afschrift, als weergave van de verklaring. Dat geldt niet voor de werking in de tijd van beide documenten: het afschrift verliest zes maanden na de datum van afgifte zijn geldigheid, terwijl de verklaring haar geldigheid behoudt.

( 11 ) Arresten van 12 oktober 2017, Kubicka (C‑218/16, EU:C:2017:755, punt 59), en 1 maart 2018, Mahnkopf (C‑558/16, EU:C:2018:138, punt 36).

( 12 ) Hoofdstuk VI van de verordening, artikelen 62‑73.

( 13 ) Formulier IV, in bijlage 4 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014. Het gebruik van het formulier is niet verplicht: arrest van 17 januari 2019, Brisch (C‑102/18, EU:C:2019:34).

( 14 ) Met andere woorden: de rechtsgevolgen van de verklaring worden bepaald door de Uniewetgever, zodat er geen enkele twijfel bestaat over de vraag die zich regelmatig voordoet in het verkeer van buitenlandse beslissingen en authentieke akten, namelijk of het buitenlandse „product” kan worden gelijkgesteld met de nationale instrumenten, dan wel of de werking die dat product in de lidstaat van herkomst heeft, dient te worden geëerbiedigd, ongeacht de eventuele gelijkwaardigheid van die werking met de werking die is toegekend aan de in de lidstaat van ontvangst erkende, soortgelijke instrumenten.

( 15 ) Zoals het certificaat van artikel 53 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1), of het bewijs van waarmerking van artikel 9 van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15). De vergelijking moet aldus worden begrepen dat deze a priori niets zegt over in hoeverre de aard, het doel of de rechtsgevolgen van de verschillende Europese documenten die onder de gezamenlijke noemer „verklaringen” vallen, overeenstemmen.

( 16 ) Zoals de Duitse Erbschein.

( 17 ) Artikel 70, lid 1, en overweging 72 van de verordening.

( 18 ) Overweging 69 van de verordening. Ook is de verklaring niet bij voorrang te gebruiken. De keuze voor de Europese of de nationale verklaring staat uitsluitend aan de betrokken gebruiker.

( 19 ) Overweging 71 van de verordening.

( 20 ) Artikel 70, lid 3, van de verordening.

( 21 ) Artikel 71, lid 3, artikel 73, lid 2, en overweging 72 in fine van de verordening. Andere personen hoeven daarentegen niet te worden geïnformeerd (zie punt 54 van deze conclusie).

( 22 ) Artikel 70, lid 3, van de verordening.

( 23 ) Opmerkingen van de Oostenrijkse regering, punten 41 e.v., en van de Hongaarse regering, punt 18. Voor de rechtsleer ten faveure van deze opvatting, zie onder meer Schmitz, S. D., „Das Europäische Nachlasszeugnis”, RNotZ, 2017, blz. 269, en met name blz. 286.

( 24 ) Deze uitlegging wordt verdedigd, in verband met de toegang tot het kadaster, door Schmidt, J., „Artikel 70 EuErbVO”, beck-online Grosskommentar, 2020, punt 17.5, en Perscha, A., „Art 70 EuErbVO. Beglaubigte Abschriften des Zeugnisses”, in Deixler-Hübner, A. en Schauer, M. (red.), Kommentar zur EU-Erbrechtsverordnung, Manz’sche Verlags- und Universitätsbuchhandlung, 2020, punt 19, en in algemene zin door Dutta, A., „Artikel 69 EuErbVO”, MünchKomm zum BGB, deel 11, 2020, punt 4. In casu is dit de opvatting die overeenkomt met die van de Commissie, de Spaanse regering en (zij het met nuanceringen) de Duitse regering.

( 25 ) Met uitzondering van Ierland en Denemarken.

( 26 ) Schriftelijke opmerkingen van de Commissie, punt 22, en van de Duitse regering, punt 28.

( 27 ) Schriftelijke opmerkingen van de Commissie, punt 25, en van de Spaans regering, punt 45.

( 28 ) Nog afgezien van het feit dat deze verwijzing, gelet op de plaats ervan in de verordening (namelijk in een overweging), daadwerkelijke normatieve waarde ontbeert.

( 29 ) Anders dan die welke gewaarmerkte afschriften hebben overgelegd overeenkomstig artikel 70, lid 1.

( 30 ) Behoudens indien zij bij het verrichten van de betaling of de transactie reeds wisten dat de erfrechtverklaring in twijfel was getrokken, of dat door grove nalatigheid niet wisten: zie artikel 69, leden 3 en 4 in fine.

( 31 ) Voor de rechtsleer, zie onder andere punt 24 van deze conclusie; zie ook de schriftelijke opmerkingen van de Duitse regering, punten 25, 26 en 29, en de – minder diepgravende – schriftelijke opmerkingen van de Commissie, punt 26.

( 32 ) Overwegingen 7 en 67 van de verordening.

( 33 ) Volgens artikel 62, lid 3, heeft het afschrift dat in een lidstaat is afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt, in die eerste lidstaat de in de verordening aangegeven rechtsgevolgen.

( 34 ) Zoals ik reeds heb opgemerkt, regelt de verordening niet de verlengingsprocedure. Het is een logische gedachte dat voor zover het afschrift niet is gewijzigd of ingetrokken, en de autoriteit van afgifte niet over informatie beschikt die op het tegendeel wijst, de verlenging automatisch plaatsvindt. Dit blijft evenwel een zaak voor de lidstaten, die daarbij wel de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht moeten nemen.

( 35 ) Punt 26 van haar schriftelijke opmerkingen.

( 36 ) Normaliter zal zij ook bewijs van die wijzigingen moeten overleggen. In dat geval zal zij een afschrift van de erfrechtverklaring kunnen aanvragen als persoon met een „rechtmatig belang” in de zin van artikel 70, lid 1, van de verordening.

( 37 ) Punt 41 van deze conclusie.

( 38 ) De verordening stelt geen beperkingen aan deze verplichting, en in mijn opvatting is de autoriteit er na zes maanden ook niet van bevrijd: het verstrijken van de termijn hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden gevolgd door de aanvraag van een verlenging van de geldigheid van het afschrift.

( 39 ) Nadat dit feit is meegedeeld, hoeven de personen ten behoeve van wie het geldende (dat wil zeggen: nog niet vervallen) afschrift is afgegeven, niet te wachten tot de termijn van zes maanden is verstreken om een nieuw afschrift aan te vragen, aangezien het vorige afschrift ongeldig is geworden.

( 40 ) Ofschoon de verordening zich hier niet over uitspreekt, lijkt het redelijk om de verlenging van het afschrift te verbinden aan het geval waarin de erfrechtverklaring niet is gewijzigd, en de aanvraag van een nieuw afschrift aan het geval waarin dat wel is gebeurd. Niets weerhoudt iemand ervan om voor de tweede mogelijkheid te kiezen, ook wanneer het origineel niet is gewijzigd.

( 41 ) Dit geldt niet voor de afgifte voor een termijn van langer dan zes maanden, hetgeen wel mogelijk is, maar uitsluitend „in uitzonderlijke gevallen” zoals bedoeld in artikel 70, lid 3, van de verordening. Welke gevallen onder de uitzondering vallen, wordt niet nader gespecificeerd. Mijns inziens zou een eerste inschatting dat een procedure langer dan zes maanden zal duren er daar niet een van moeten zijn, omdat de gemiddelde duur van procedures op het gebied van erfopvolging veelal langer dan zes maanden zal zijn, met name in bepaalde lidstaten.

( 42 ) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring [COM(2009) 154 definitief].

( 43 ) Zie Crône, R., „Le certificat successoral européen”, in Khairallah, G. en Revillard, M., Perspectives du droit des successions européennes et internationales, Defrénois, Lextenso éditions, 2010, blz. 155, en in het bijzonder blz. 168. Zie ook het standpunt van de Raad van notarissen van de Europese Unie van 11 december 2009 over het voorstel van de Commissie, dat is te vinden op http://www.notaries-of-europe.eu/index.php?pageID=4976, blz. 6. Een van de voorgestelde alternatieven was om elektronische erfrechtverklaringen in te stellen en de nationale registers van documenten op het gebied van erfopvolging aan elkaar te koppelen: wanneer de autoriteiten rechtstreekse toegang tot de informatie hebben, hoeft de geldigheid van het afschrift niet te worden gebonden aan een termijn. De Commissie heeft studies op dit gebied ondersteund, waarvan de resultaten kunnen worden geraadpleegd op het Europees e-justitieportaal (https://e-justice.europa.eu/content_general_information-166-nl.do?init=true). Momenteel zijn slechts enkele nationale registers van Europese erfrechtverklaringen onderling met elkaar verbonden.

Top