This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020CA0599
Case C-599/20: Judgment of the Court (Second Chamber) of 9 June 2022 (request for a preliminary ruling from the Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Lithuania) — ‘Baltic Master’ UAB v Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos (Reference for a preliminary ruling — Customs union — Community Customs Code — Regulation (EEC) No 2913/92 — Article 29 — Determination of the customs value — Transaction value — Article 29(1)(d) — Concept of ‘related persons’ — Article 31 — Account taken of information derived from a national database for the purpose of determining the customs value — Regulation (EEC) No 2454/93 — Article 143(1)(b), (e) and (f) — Situations in which persons are deemed to be related — Article 181a — Doubts based on the veracity of the price declared)
Zaak C-599/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — “Baltic Master” UAB / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos [Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Communautair douanewetboek – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Artikel 29 – Vaststelling van de douanewaarde – Transactiewaarde – Artikel 29, lid 1, onder d) – Begrip “verbonden personen” – Artikel 31 – Inaanmerkingneming van de gegevens in een nationale databank voor de vaststelling van de douanewaarde – Verordening (EEG) nr. 2454/93 – Artikel 143, lid 1, onder b), e), en f) – Situaties waarin personen als verbonden worden beschouwd – Artikel 181 bis – Gegronde twijfel omtrent de aangegeven prijs]
Zaak C-599/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — “Baltic Master” UAB / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos [Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Communautair douanewetboek – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Artikel 29 – Vaststelling van de douanewaarde – Transactiewaarde – Artikel 29, lid 1, onder d) – Begrip “verbonden personen” – Artikel 31 – Inaanmerkingneming van de gegevens in een nationale databank voor de vaststelling van de douanewaarde – Verordening (EEG) nr. 2454/93 – Artikel 143, lid 1, onder b), e), en f) – Situaties waarin personen als verbonden worden beschouwd – Artikel 181 bis – Gegronde twijfel omtrent de aangegeven prijs]
PB C 294 van 1.8.2022, p. 8–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.8.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 294/8 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — “Baltic Master” UAB / Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos
(Zaak C-599/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 29 - Vaststelling van de douanewaarde - Transactiewaarde - Artikel 29, lid 1, onder d) - Begrip “verbonden personen” - Artikel 31 - Inaanmerkingneming van de gegevens in een nationale databank voor de vaststelling van de douanewaarde - Verordening (EEG) nr. 2454/93 - Artikel 143, lid 1, onder b), e), en f) - Situaties waarin personen als verbonden worden beschouwd - Artikel 181 bis - Gegronde twijfel omtrent de aangegeven prijs)
(2022/C 294/10)
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:“Baltic Master” UAB
Verwerende partij: Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos
In tegenwoordigheid van: Vilniaus teritorinė muitinė
Dictum
1) |
Artikel 29, lid 1, onder d), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, en artikel 143, lid 1, onder b), e), en f), van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 46/1999 van de Commissie van 8 januari 1999, moeten aldus worden uitgelegd dat:
|
2) |
Artikel 31, lid 1, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat, indien de douanewaarde van een ingevoerd goed niet kan worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 29 en 30 van deze verordening, die waarde wordt vastgesteld op basis van informatie in een nationale databank betreffende de douanewaarde van de enige goederen van dezelfde oorsprong die weliswaar niet “soortgelijk” zijn in de zin van artikel 142, lid 1, onder d), van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 46/1999, maar onder dezelfde Taric-code worden ingedeeld. |