Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TA0387

Zaak T-387/19: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — DF en DG / EIB (“Openbare dienst – Personeel van de EIB – Bezoldiging – Besluit tot weigering van de inrichtingsvergoeding bij de terugkeer naar het hoofdkantoor – Aansprakelijkheid”)

PB C 263 van 5.7.2021, p. 17–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/17


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — DF en DG / EIB

(Zaak T-387/19) (1)

(“Openbare dienst - Personeel van de EIB - Bezoldiging - Besluit tot weigering van de inrichtingsvergoeding bij de terugkeer naar het hoofdkantoor - Aansprakelijkheid”)

(2021/C 263/22)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: DF, DG (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: M. Loizou en K. Carr, gemachtigden, bijgestaan door J. Currall en B. Wägenbaur, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie enerzijds tot nietigverklaring van, ten eerste, de besluiten van de EIB van 6 maart 2018 en 28 februari 2019 om verzoekers niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen, ten tweede, de besluiten van de EIB van 19 en 27 maart 2019 tot bevestiging van het besluit om niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen en tot afwijzing van hun verzoek om een bemiddelingsprocedure in te leiden, en ten derde, de besluiten van de EIB van 14 juni 2019 tot bevestiging van het besluit om niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen, en anderzijds tot vergoeding van de schade die verzoekers door die besluiten zouden hebben geleden

Dictum

1)

De besluiten van de Europese Investeringsbank (EIB) van 6 maart 2018 en 19 maart 2019 om DF niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen bedoeld in artikel 5 van bijlage VII bij de administratieve bepalingen voor het personeel van de EIB worden nietig verklaard.

2)

De besluiten van de EIB van 28 februari en 27 maart 2019 om DG niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen bedoeld in artikel 5 van bijlage VII bij de administratieve bepalingen voor het personeel van de EIB worden nietig verklaard.

3)

De EIB wordt veroordeeld tot betaling aan DF en DG, onder voorbehoud van de berekening van de bedragen, van de inrichtingsvergoeding bedoeld in de artikelen 5 en 17 van bijlage VII bij de administratieve bepalingen voor het personeel van de EIB, vermeerderd met vertragingsrente vanaf de dag van uitspraak van dit arrest, berekend tegen de rentevoet van de Europese Centrale Bank (ECB), vermeerderd met twee punten, en tot aan de dag van volledige betaling door de EIB.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

De EIB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 288 van 26.8.2019.


Top