This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0218
Case C-218/19: Request for a preliminary ruling from the Cour de cassation (France) lodged on 12 March 2019 — XR v Coseil de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Bâtonnier de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Procureur général près la cour d’appel de Paris
Zaak C-218/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (Frankrijk) op 12 maart 2019 — XR/Conseil de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Bâtonnier de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Procureur général près la cour d'appel de Paris
Zaak C-218/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (Frankrijk) op 12 maart 2019 — XR/Conseil de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Bâtonnier de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Procureur général près la cour d'appel de Paris
PB C 182 van 27.5.2019, p. 22–23
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
27.5.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 182/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (Frankrijk) op 12 maart 2019 — XR/Conseil de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Bâtonnier de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Procureur général près la cour d'appel de Paris
(Zaak C-218/19)
(2019/C 182/27)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: XR
Verwerende partijen: Conseil de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Bâtonnier de l’ordre des avocats au barreau de Paris, Procureur général près la cour d'appel de Paris
Prejudiciële vragen
1) |
Verzet het beginsel dat het Verdrag van de Europese Economische Gemeenschap, thans, na wijzigingen, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een eigen rechtsorde in het leven heeft geroepen die in de rechtsordes van de lidstaten is opgenomen en waarmee de nationale rechter rekening dient te houden, zich tegen een nationale wettelijke regeling die de verlening van vrijstelling van de opleidings- en diplomavereisten die, in beginsel, gelden voor de toegang tot het beroep van advocaat, laat afhangen van het vereiste van voldoende kennis van de aanvrager van de vrijstelling van het nationale recht van Franse oorsprong en daarmee uitsluit dat rekening wordt gehouden met vergelijkbare kennis van louter het Unierecht? |
2) |
Verzetten de artikelen 45 en 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zich tegen een nationale wettelijke regeling die de verlening van vrijstelling van de opleidings- en diplomavereisten die, in beginsel, gelden voor de toegang tot het beroep van advocaat, voorbehoudt aan bepaalde ambtenaren van dezelfde lidstaat die in die hoedanigheid juridische activiteiten in Frankrijk hebben uitgeoefend bij een overheidsdienst, een openbare dienst of een internationale organisatie, en deze vrijstelling niet verleent aan ambtenaren of voormalige ambtenaren van de Europese Unie die in die hoedanigheid juridische activiteiten hebben uitgeoefend op een of meerdere Unierechtelijke gebieden, binnen de Europese Commissie? |