Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0736

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 april 2021.
    ZS „Plaukti”.
    Verzoek van de Augstākā tiesa (Senāts) om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Verordening (EG) nr. 1698/2005 – Verordening (EU) nr. 65/2011 – Artikel 16, lid 5, derde alinea – Verordening (EG) nr. 73/2009 – Artikelen 4 en 6 – Verordening (EG) nr. 1122/2009 – Steun voor plattelandsontwikkeling – Agromilieubetalingen – Steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland – Niet-naleving van de voorwaarden voor toekenning van die betalingen – Voortijdig maaien – Verlaging en uitsluiting van die betalingen – Dwingende normen – Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen – Minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie – Verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen, de minimumeisen, en de andere relevante dwingende eisen die in de nationale wetgeving zijn vastgesteld.
    Zaak C-736/19.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:282

     ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    15 april 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Verordening (EG) nr. 1698/2005 – Verordening (EU) nr. 65/2011 – Artikel 16, lid 5, derde alinea – Verordening (EG) nr. 73/2009 – Artikelen 4 en 6 – Verordening (EG) nr. 1122/2009 – Steun voor plattelandsontwikkeling – Agromilieubetalingen – Steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland – Niet-naleving van de voorwaarden voor toekenning van die betalingen – Voortijdig maaien – Verlaging en uitsluiting van die betalingen – Dwingende normen – Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen – Minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie – Verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen, de minimumeisen, en de andere relevante dwingende eisen die in de nationale wetgeving zijn vastgesteld”

    In zaak C‑736/19,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland) bij beslissing van 30 september 2019, ingekomen bij het Hof op 7 oktober 2019, in de procedure

    ZS „Plaukti”

    in tegenwoordigheid van:

    Lauku atbalsta dienests,

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, C. Toader en M. Safjan, rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Letse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Soņeca, L. Juškeviča en K. Pommere, vervolgens door K. Pommere als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kaduczak en A. Sauka als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 16, lid 5, derde alinea, en artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB 2011, L 25, blz. 8, met rectificatie in PB 2011, L 201, blz. 20), artikel 39, lid 3, van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2005, L 277, blz. 1), alsmede de artikelen 4 en 6 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen ZS „Plaukti” (hierna: „Plaukti”), een in Letland gevestigd landbouwbedrijf, en de Lauku atbalsta dienests (dienst voor plattelandssteun, Letland) over de weigering van laatstgenoemde om steun te verlenen voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland (hierna: „steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland”).

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Verordening nr. 1698/2005

    3

    Overweging 35 van verordening nr. 1698/2005 luidde als volgt:

    „Agromilieubetalingen dienen een belangrijke rol te blijven spelen in de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening. Zij dienen landbouwers en andere grondbeheerders ertoe te blijven stimuleren om de gehele maatschappij van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit. [...]”

    4

    Artikel 36 van deze verordening maakte deel uit van titel IV, hoofdstuk I, afdeling 2, as 2 („Verbetering van het milieu en het platteland”). Dat artikel bepaalde:

    „De steun in het kader van deze afdeling betreft:

    a)

    maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door:

    [...]

    iv) agromilieubetalingen,

    [...]

    [...]”

    5

    In artikel 39, leden 1 tot en met 3, van die verordening was bepaald:

    „1.   De lidstaten stellen de in artikel 36, onder a), iv), bedoelde steun op hun gehele grondgebied beschikbaar in overeenstemming met hun specifieke behoeften.

    2.   Agromilieubetalingen worden verleend aan landbouwers die op vrijwillige basis agromilieuverbintenissen aangaan. [...]

    3.   Agromilieubetalingen worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 en de bijlagen III en IV van verordening (EG) nr. 1782/2003 [van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB 2005, L 277, blz. 1)] en de minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en van andere relevante dwingende eisen die in nationale wetgeving zijn vastgesteld en in het programma zijn vermeld.

    De verbintenissen worden in de regel aangegaan voor een periode van tussen de vijf en zeven jaar. Waar dat noodzakelijk en gerechtvaardigd is, wordt voor specifieke typen van verbintenissen volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure een langere periode vastgesteld.”

    Verordening nr. 65/2011

    6

    Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 65/2011 bepaalde:

    „In deze titel wordt verstaan onder:

    a)

    ‚oppervlaktegebonden maatregel’: een maatregel of submaatregel waarbij de steun is gebaseerd op de grootte van de aangegeven oppervlakte;

    [...]

    c)

    ‚geconstateerde oppervlakte’: de overeenkomstig artikel 11 en artikel 15, leden 3, 4 en 5, van deze verordening geïdentificeerde oppervlakte van de percelen waarvoor steun wordt aangevraagd;

    [...]”

    7

    Artikel 16 van deze verordening, met als opschrift „Verlagingen en uitsluitingen in verband met de oppervlakte”, bepaalde in de leden 2, 3 en 5:

    „2.   Voor de toepassing van dit artikel worden de door een begunstigde aangegeven oppervlakten waarvoor in het kader van een bepaalde oppervlaktegebonden maatregel de hoogte van de ontvangen steun dezelfde is, als één gewasgroep beschouwd. [...]

    3.   Indien de voor een gewasgroep geconstateerde oppervlakte groter blijkt te zijn dan de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte, wordt de aangegeven oppervlakte gebruikt voor de berekening van de steun.

    Indien voor een gewasgroep de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt de betrokken steun berekend op basis van de voor die gewasgroep geconstateerde oppervlakte.

    [...]

    5.   In het in lid 3, tweede alinea, bedoelde geval wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.

    Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen steun toegekend.

    Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de begunstigde nogmaals van steun uitgesloten tot het verschil tussen de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte.”

    8

    Artikel 18, lid 1, onder a), van die verordening luidde:

    „De aangevraagde steun wordt verlaagd of geweigerd wanneer niet aan de volgende verplichtingen en criteria is voldaan:

    a)

    voor de in artikel 36, onder a), punten iv) en v), en onder b), punt v), van [verordening nr. 1698/2005] genoemde maatregelen, de relevante dwingende normen en minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, andere relevante dwingende eisen als bedoeld in artikel 39, lid 3, artikel 40, lid 2, en artikel 47, lid 1, van [verordening nr. 1698/2005], en verbintenissen die verder gaan dan dergelijke normen en eisen”.

    9

    Artikel 22 van dezelfde verordening bepaalde:

    „Wanneer diverse verlagingen van toepassing zijn, worden deze in de volgende volgorde toegepast:

    eerst overeenkomstig artikel 16, leden 5 en 6, en artikel 17, leden 4 en 5, van deze verordening,

    vervolgens overeenkomstig artikel 18 van deze verordening,

    [...]”

    Verordening nr. 73/2009

    10

    Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 73/2009 luidde:

    „Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht.

    De in de eerste alinea bedoelde verplichting geldt alleen voor de landbouwactiviteit van de landbouwer of de landbouwgrond van het bedrijf.”

    11

    Artikel 6, lid 1, van deze verordening luidde als volgt:

    „De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwgrond, in het bijzonder grond die niet langer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of op regionaal niveau minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie vast op basis van het in bijlage III vastgestelde kader, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, met inbegrip van de bodem- en de klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het grondgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. De lidstaten mogen geen minimumeisen vaststellen indien daarin in dat kader niet is voorzien.”

    12

    In de bijlagen II en III bij deze verordening werden de beheerseisen en de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in respectievelijk artikel 5 en artikel 6 van die verordening uiteengezet.

    Verordening nr. 1122/2009

    13

    Artikel 71, lid 1, van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 73/2009 wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65), was in de volgende bewoordingen gesteld:

    „Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.

    Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot 1 % of te verhogen tot 5 % van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, in het geheel geen verlagingen op te leggen.”

    Letse wetgeving

    Besluit nr. 295

    14

    De Ministru kabineta Noteikumi Nr. 295 par valsts un Eiropas Savienības lauku attīstības atbalsta piešķiršanu, administrēšanu un uzraudzību vides un lauku ainavas uzlabošanai (besluit nr. 295 van de ministerraad betreffende de toekenning en het beheer van en het toezicht op staatssteun en steun van de Europese Unie voor plattelandsontwikkeling ter verbetering van het milieu en het agrarische landschap) van 23 maart 2010 (Latvijas Vēstnesis, 2010, nr. 50), in de op het hoofdgeding van toepassing zijnde versie (hierna: „besluit nr. 295”), die van toepassing was tot en met 28 maart 2015, bepaalde in artikel 1:

    „Het onderhavige besluit stelt de regeling vast inzake de toekenning en het beheer van en het toezicht op staatssteun en steun van de Europese Unie voor plattelandsontwikkeling, met name in het kader van de maatregelen ter verbetering van het milieu en het platteland die overeenkomstig verordening nr. 1698/2005 worden getroffen.”

    15

    In artikel 38 van besluit nr. 295 was bepaald:

    „De aanvrager kan steun verkrijgen voor percelen landbouwgrond waarop een subsidiabel gewas in de zin van bijlage 2 bij het onderhavige besluit wordt geteeld en die worden aangemerkt als grasland met een hoge natuurwaarde, mits hij:

    [...]

    38.3.

    de oppervlakten grasland met een hoge natuurwaarde door het houden van een bepaald aantal stuks vee dat – uitgedrukt in grootvee-eenheden – een veebezetting van 0,4 tot 0,9 stuks per hectare vertegenwoordigt, daadwerkelijk gebruikt voor begrazing en jaarlijks maait, of ten minste één keer maait tijdens de periode van 1 augustus tot 15 september. Het gemaaide gras moet worden verwijderd van het veld of worden vermalen;

    [...]”

    16

    In bijlage 9, afdeling 4.3 („Instandhouding van de biodiversiteit in grasland”), punt 3, van dit besluit was bepaald:

    „Indien de steunaanvrager de aangegeven oppervlakte niet heeft gemaaid tussen 1 augustus en 15 september, krijgt hij na de eerste niet-nakoming voor de desbetreffende oppervlakte geen betaling voor het lopende jaar. Bij herhaalde niet-nakoming worden alle verbintenissen opgeschort en moet de aanvrager het volledige bedrag van de tot op dat ogenblik voor de desbetreffende oppervlakte ontvangen steun terugbetalen aan de dienst voor plattelandssteun.”

    Besluit nr. 139

    17

    De Ministru kabineta Noteikumi Nr. 139 Kārtība, kādā tiek piešķirts valsts un Eiropas Savienības atbalsts lauksaimniecībai tiešā atbalsta shēmu ietvaros (besluit nr. 139 van de ministerraad betreffende de procedure voor de toekenning van staatssteun en steun van de Europese Unie voor de landbouw in het kader van regelingen voor rechtstreekse steunverlening) van 12 maart 2013 (Latvijas Vēstnesis, 2013, nr. 65), in de op het hoofdgeding van toepassing zijnde versie (hierna: „besluit nr. 139”), bepaalde in artikel 1:

    „Het onderhavige besluit stelt de regeling vast inzake de toekenning van staatssteun en steun van de Europese Unie voor de landbouw in het kader van regelingen inzake rechtstreekse steunverlening overeenkomstig verordening nr. 73/2009.”

    18

    In artikel 18 van besluit nr. 139 was bepaald:

    „Als een landbouwer voor een bepaalde oppervlakte zowel de in artikel 2.1 van het onderhavige besluit bedoelde steun (eenmalige areaalbetaling) als steun uit hoofde van de maatregel ‚Agromilieubetalingen’ aanvraagt overeenkomstig de regeling inzake de toekenning en het beheer van en het toezicht op staatssteun en steun van de Europese Unie voor plattelandsontwikkeling ter verbetering van het milieu en het platteland:

    [...]

    18.2.

    is hij, onverminderd de in artikel 15.4 van het onderhavige besluit vastgestelde eisen, zowel voor blijvend gras- en weiland als voor zaailand verplicht om:

    18.2.1.

    ten minste één keer per jaar te maaien en het gras ofwel te verwijderen ofwel te vermalen (tijdens de periode van 1 augustus tot 15 september van het lopende kalenderjaar), dan wel de oppervlakte daadwerkelijk te gebruiken voor begrazing en te maaien, indien hij steun uit hoofde van de submaatregel ‚Instandhouding van de biodiversiteit in grasland’ of van de submaatregel ‚Aanleg van bufferstroken’ aanvraagt;

    [...]”

    19

    Artikel 19 van dat besluit luidde:

    „Als een landbouwer niet voldoet aan een van de in de artikelen 15 en 18 van het onderhavige besluit genoemde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, wordt het bedrag van de in artikel 2 van het onderhavige besluit (met uitzondering van artikel 2.6 ervan) bedoelde steun verlaagd overeenkomstig de artikelen 70, 71 en 72 van verordening nr. 1122/2009.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    20

    Op 13 mei 2014 heeft Plaukti bij de dienst voor plattelandssteun voor het jaar 2014 een aanvraag voor één enkele areaalbetaling alsook een aanvraag voor agromilieubetalingen ingediend in het kader van steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland. De aanvragen hadden betrekking op twee velden met een totale oppervlakte van 18,26 ha.

    21

    Bij een op 31 juli 2014 uitgevoerde gedeeltelijke controle ter plaatse heeft de dienst voor plattelandssteun vastgesteld dat de betrokken velden waren gemaaid vóór 1 augustus 2014, hetgeen in strijd was met de voorwaarden voor steunverlening voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland.

    22

    Bij besluit van 27 juni 2015 heeft de dienst voor plattelandssteun Plaukti bijgevolg deze steun voor de 18,26 ha in kwestie geweigerd voor het gehele jaar 2014. Plaukti werd van die steun uitgesloten voor een bedrag van 2245,98 EUR, dat moest worden verrekend met elke betaling die zij in de volgende drie kalenderjaren zou ontvangen. De steun werd bovendien met 1 % verlaagd wegens niet-nakoming van de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

    23

    Plaukti is tegen dat besluit opgekomen bij de administratīvā rajona tiesa (bestuursrechter, Letland) en vervolgens bij de Administratīvā apgabaltiesa (regionale bestuursrechter, Letland).

    24

    Nadat haar beroep in eerste aanleg en haar hoger beroep waren verworpen, heeft Plaukti cassatieberoep ingesteld bij de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland).

    25

    Volgens de verwijzende rechter staat vast dat de betrokken velden vóór 1 augustus zijn gemaaid, zodat overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), van verordening nr. 65/2011 de nationale bepaling moet worden toegepast volgens welke voor het lopende jaar geen steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland wordt uitbetaald voor de desbetreffende oppervlakten.

    26

    Die rechter vraagt zich echter af of de andere door de dienst voor plattelandssteun opgelegde sancties evenredig zijn, met name, ten eerste, de uitsluiting van verzoekster in het hoofdgeding van de steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland voor een bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, namelijk de verplichting overeenkomstig artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 om gedurende drie kalenderjaren een bepaald bedrag af te trekken, en, ten tweede, de verlaging van alle steunuitbetalingen aan haar met 1 %, overeenkomstig artikel 71, lid 1, van verordening nr. 1122/2009, wegens niet-nakoming van de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, zonder dat er evenwel een verandering in de gewasgroep is geconstateerd. De verwijzende rechter vraagt zich in het bijzonder af of artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 van toepassing is, aangezien Plaukti in casu weliswaar niet voldeed aan de voorwaarden voor steunverlening voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland, maar er niet was vastgesteld dat er een verandering in de gewasgroep had plaatsgevonden.

    27

    Evenzo vraagt de verwijzende rechter zich af of de sanctie van artikel 18, lid 1, onder a), van verordening nr. 65/2011 en die van artikel 16, lid 5, derde alinea, van deze verordening gelijktijdig kunnen worden toegepast wanneer wordt vastgesteld dat de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte van de gewasgroep niet overeenkomt met de tijdens de controle ter plaatse vastgestelde oppervlakte, te weten de bebouwde oppervlakte. In dit verband is die rechter van oordeel dat de toepassing van twee sancties voor één enkele inbreuk in strijd kan zijn met het evenredigheidsbeginsel.

    28

    De verwijzende rechter twijfelt er eveneens aan of de eis van artikel 18.2.1 van besluit nr. 139 in overeenstemming is met de eisen van artikel 4 juncto artikel 6 van verordening nr. 73/2009 inzake goede landbouw- en milieuconditie en die van artikel 39, lid 3, van verordening nr. 1698/2005 inzake agromilieuverbintenissen.

    29

    Tegen deze achtergrond heeft de Augstākā tiesa (Senāts) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is artikel 16, lid 5, derde alinea, van [verordening nr. 65/2011] van toepassing op een geval waarin de aanvrager niet heeft voldaan aan de eisen inzake het maaien van de oppervlakte waarvoor de steun voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland is aangevraagd (welke eis verder gaat dan de in artikel 39, lid 3, van verordening nr. 1698/2005 neergelegde dwingende minimumeisen), zonder dat er een verandering in de gewasgroep is vastgesteld?

    2)

    Kan voor een niet-nakoming tegelijk de sanctie van artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 en de sanctie van artikel 18, lid 1, onder a), ervan worden opgelegd?

    3)

    Staan de artikelen 4 en 6 van [verordening nr. 73/2009], gelezen in samenhang met artikel 39, lid 3, van [verordening nr. 1698/2005], in de weg aan een nationale regeling die bepaalt dat een en dezelfde eis zowel een dwingende minimumeis (norm) kan zijn als verder kan gaan dan de dwingende minimumeisen (eis voor agromilieusteun)?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    30

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is wanneer de steunaanvrager de agromilieuverbintenissen met betrekking tot het maaien niet is nagekomen, zonder dat er een verandering in de betrokken gewasgroep is vastgesteld.

    31

    In dit verband zij opgemerkt dat de steun in het kader van titel IV, hoofdstuk I, afdeling 2, as 2 („Verbetering van het milieu en het platteland”), van verordening nr. 1698/2005 volgens artikel 36, onder a), iv), ervan betrekking heeft op maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door „agromilieubetalingen”.

    32

    Voorts blijkt uit artikel 39, leden 1 en 2, van die verordening dat de lidstaten de in voornoemd artikel 36, onder a), iv), bedoelde steun op hun gehele grondgebied beschikbaar stellen in overeenstemming met hun specifieke behoeften. Agromilieubetalingen worden verleend aan landbouwers die op vrijwillige basis agromilieuverbintenissen aangaan.

    33

    Artikel 18, lid 1, onder a), van verordening nr. 65/2011 bepaalt dat de aangevraagde steun wordt verlaagd of geweigerd wanneer onder meer voor de in artikel 36, onder a), iv), van verordening nr. 1698/2005 genoemde maatregelen niet is voldaan aan verplichtingen en criteria zoals relevante dwingende normen, andere relevante dwingende eisen als bedoeld in artikel 39, lid 3, van laatstgenoemde verordening en verbintenissen die verder gaan dan dergelijke normen en eisen.

    34

    Hieruit volgt dat de niet-nakoming van agromilieuverbintenissen leidt tot een verlaging of weigering van agromilieubetalingen.

    35

    Artikel 16 van verordening nr. 65/2011 heeft daarentegen betrekking op verlagingen en uitsluitingen in verband met de oppervlakte van de landbouwgrond. In dit verband zij eraan herinnerd dat de door een begunstigde aangegeven oppervlakten waarvoor in het kader van een oppervlaktegebonden maatregel de hoogte van de steun dezelfde is overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening als één gewasgroep worden beschouwd. Artikel 16, lid 3, tweede alinea, ervan bepaalt dat als de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte groter is dan de voor de betrokken gewasgroep vastgestelde oppervlakte, de betrokken steun wordt berekend op basis van de voor die gewasgroep geconstateerde oppervlakte. Artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 bepaalt dat indien het verschil tussen de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte en de bij de controle ter plaatse vastgestelde oppervlakte meer dan 50 % bedraagt, de begunstigde nogmaals van steun wordt uitgesloten voor een bedrag dat met dat verschil overeenkomt.

    36

    In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat wegens voortijdig maaien een van de criteria voor steunverlening voor de instandhouding van de biodiversiteit in grasland niet was vervuld. De dienst voor plattelandssteun was dientengevolge van mening dat er niet was voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van deze steun voor de volledige aangegeven oppervlakte en dat het verschil tussen de in de betalingsaanvraag aangegeven oppervlakte en de bij de controle ter plaatse vastgestelde oppervlakte 100 % bedroeg. Volgens deze dienst overschreed de aangegeven oppervlakte de vastgestelde oppervlakte bijgevolg met 100 %, hetgeen rechtvaardigde dat Plaukti van de betrokken steun werd uitgesloten.

    37

    Zoals de verwijzende rechter opmerkt, is de enige door de dienst voor plattelandssteun vastgestelde niet-nakoming tijdens de referentieperiode het voortijdig maaien, en is er geen verandering in de gewasgroep vastgesteld. In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het feit dat Plaukti de betrokken oppervlakte vóór de daartoe bepaalde datum heeft gemaaid, daarom nog niet betekent dat ook de aangegeven gewasgroep is veranderd, waardoor zij op grond van artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 van de steun zou kunnen worden uitgesloten.

    38

    Deze uitlegging van artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 strookt met de doelstelling van agromilieubetalingen, die – zoals blijkt uit overweging 35 van verordening nr. 1698/2005 – een belangrijke rol dienen te blijven spelen in de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden en in het voldoen aan de toenemende vraag van de samenleving naar milieudienstverlening.

    39

    Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening nr. 65/2011 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is wanneer de steunaanvrager weliswaar de agromilieuverbintenissen met betrekking tot het maaien niet is nagekomen, maar er geen verandering in de betrokken gewasgroep is vastgesteld.

    Tweede vraag

    40

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Derde vraag

    41

    Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 4 en 6 van verordening nr. 73/2009, gelezen in samenhang met artikel 39, lid 3, van verordening nr. 1698/2005, aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling volgens welke een en dezelfde eis zowel een minimumeis inzake goede landbouw- en milieuconditie kan zijn als een eis die verder gaat dan een dergelijke minimumeis, namelijk een eis inzake de toekenning van agromilieubetalingen.

    42

    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, krachtens artikel 4 van verordening nr. 73/2009 bepaalde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 van deze verordening bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht moet nemen.

    43

    Dit laatste artikel verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat alle landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. In dit verband moeten de lidstaten minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie vaststellen op basis van het in bijlage III bij die verordening vastgestelde kader. Zij mogen geen minimumeisen vaststellen waarin dat kader niet voorziet.

    44

    Volgens artikel 39, lid 3, van verordening nr. 1698/2005 worden agromilieubetalingen slechts verleend voor verbintenissen die met name verder gaan dan de dwingende normen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1782/2003 en de bijlagen III en IV daarbij, welke normen zijn overgenomen in de artikelen 4 en 6 van verordening nr. 73/2009 en de bijlagen II en III daarbij. Artikel 39, lid 3, van verordening nr. 1698/2005 beoogt aldus te waarborgen dat de betrokken betalingen slechts worden verricht voor activiteiten en praktijken die beantwoorden aan hogere milieudoelstellingen dan dwingende normen zoals de minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

    45

    Vervolgens zij eraan herinnerd dat artikel 38.3 van besluit nr. 295, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, onder meer uitvoering geeft aan de eisen inzake agromilieubetalingen. Dit artikel bepaalt in het bijzonder dat een aanvrager steun kan verkrijgen voor grasland met een hoge natuurwaarde, voor zover dit grasland tijdens de periode van 1 augustus tot 15 september ten minste één keer is gemaaid.

    46

    Volgens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens vormen de regels voor het maaien waarin het Letse recht voorziet, zowel minimumeisen als eisen die verder gaan dan de minimumeisen, overeenkomstig de artikelen 4 en 6 van verordening nr. 73/2009.

    47

    Ten eerste moeten de agromilieuverbintenissen overeenkomstig artikel 39 van verordening nr. 1698/2005 verder gaan dan de in de artikelen 4 en 6 van verordening nr. 73/2009 uiteengezette minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie. Ten tweede mogen de lidstaten, zoals in punt 43 van dit arrest in herinnering is gebracht, geen minimumeisen vaststellen waarin niet is voorzien in bijlage III bij laatstgenoemde verordening.

    48

    Bij de beoordeling of er is voldaan aan de minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie van de artikelen 4 en 6 van verordening nr. 73/2009, moet dan ook worden nagegaan of deze eisen rechtsgeldig zijn vastgesteld op basis van het in bijlage III bij die verordening vastgestelde kader. Indien dat het geval is, kan de niet-naleving van een dergelijke eis aanleiding geven tot verlagingen krachtens artikel 71, lid 1, van verordening nr. 1122/2009.

    49

    Gelet op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 4 en 6 van verordening nr. 73/2009, gelezen in samenhang met artikel 39, lid 3, van verordening nr. 1698/2005, aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling volgens welke een en dezelfde eis zowel een minimumeis inzake goede landbouw- en milieuconditie kan zijn als een eis die verder gaat dan een dergelijke minimumeis, namelijk een eis inzake de toekenning van agromilieubetalingen.

    Kosten

    50

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 16, lid 5, derde alinea, van verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is wanneer de steunaanvrager weliswaar de agromilieuverbintenissen met betrekking tot het maaien niet is nagekomen, maar er geen verandering in de betrokken gewasgroep is vastgesteld.

     

    2)

    De artikelen 4 en 6 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, gelezen in samenhang met artikel 39, lid 3, van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling volgens welke een en dezelfde eis zowel een minimumeis inzake goede landbouw- en milieuconditie kan zijn als een eis die verder gaat dan een dergelijke minimumeis, namelijk een eis inzake de toekenning van agromilieubetalingen.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Lets.

    Top