EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CA0046
Case C-46/19 P: Judgment of the Court (Second Chamber) of 22 April 2021 — Council of the European Union v Kurdistan Workers’ Party (PKK), European Commission, United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland (Appeal — Common Foreign and Security Policy — Combating terrorism — Restrictive measures taken against certain persons and entities — Freezing of funds — Common Position 2001/931/CFSP — Article 1(3), (4) and (6) — Regulation (EC) No 2580/2001 — Article 2(3) — Retention of an organisation on the list of persons, groups and entities involved in terrorist acts — Conditions — Decision by a competent authority — Ongoing risk of involvement in terrorist activities — Factual basis of the decisions to freeze funds — Decision to review the national decision on which the initial inclusion was based — Obligation to state reasons)
Zaak C-46/19 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 april 2021 — Raad van de Europese Unie / Kurdistan Workers’ Party (PKK), Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland [Hogere voorziening – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Strijd tegen het terrorisme – Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten – Bevriezing van tegoeden – Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB – Artikel 1, leden 3, 4 en 6 – Verordening (EG) nr. 2580/2001 – Artikel 2, lid 3 – Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden – Voorwaarden – Beslissing van een bevoegde instantie – Voortbestaan van het gevaar van betrokkenheid bij terroristische activiteiten – Feitelijke basis van beslissingen tot bevriezing van tegoeden – Evaluatiebeslissing inzake de nationale beslissing die de aanvankelijke plaatsing rechtvaardigde – Motiveringsplicht]
Zaak C-46/19 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 april 2021 — Raad van de Europese Unie / Kurdistan Workers’ Party (PKK), Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland [Hogere voorziening – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Strijd tegen het terrorisme – Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten – Bevriezing van tegoeden – Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB – Artikel 1, leden 3, 4 en 6 – Verordening (EG) nr. 2580/2001 – Artikel 2, lid 3 – Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden – Voorwaarden – Beslissing van een bevoegde instantie – Voortbestaan van het gevaar van betrokkenheid bij terroristische activiteiten – Feitelijke basis van beslissingen tot bevriezing van tegoeden – Evaluatiebeslissing inzake de nationale beslissing die de aanvankelijke plaatsing rechtvaardigde – Motiveringsplicht]
PB C 228 van 14.6.2021, p. 3–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
14.6.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 228/3 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 april 2021 — Raad van de Europese Unie / Kurdistan Workers’ Party (PKK), Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-46/19 P) (1)
(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Strijd tegen het terrorisme - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten - Bevriezing van tegoeden - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB - Artikel 1, leden 3, 4 en 6 - Verordening (EG) nr. 2580/2001 - Artikel 2, lid 3 - Handhaving van een organisatie op de lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden - Voorwaarden - Beslissing van een bevoegde instantie - Voortbestaan van het gevaar van betrokkenheid bij terroristische activiteiten - Feitelijke basis van beslissingen tot bevriezing van tegoeden - Evaluatiebeslissing inzake de nationale beslissing die de aanvankelijke plaatsing rechtvaardigde - Motiveringsplicht)
(2021/C 228/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en S. Van Overmeire, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Kurdistan Workers’ Party (PKK) (vertegenwoordigers: A. M. van Eik en T. M. D. Buruma, advocaten), Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Tricot, T. Ramopoulos en J. Norris, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk door S. Brandon, gemachtigde, bijgestaan door P. Nevill, barrister, en vervolgens door F. Shibli en S. McCrory, gemachtigden, bijgestaan door P. Nevill, barrister)
Interveniënten aan de zijde van rekwirant: Franse Republiek (vertegenwoordigers: A.-L. Desjonquères, B. Fodda en J.-L. Carré, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. K. Bulterman en J. Langer, gemachtigden)
Dictum
1) |
De punten 1 tot en met 11, 13 en 14 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 november 2018, PKK/Raad (T-316/14, EU:T:2018:788), worden vernietigd. |
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie. |
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |