EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CO0495

Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2019.
Strafzaak tegen YX.
Verzoek van de Najvyšší súd Slovenskej republiky om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Afdoening zonder beslissing.
Zaak C-495/18.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:808

 BESCHIKKING VAN HET HOF (Vierde kamer)

1 oktober 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Afdoening zonder beslissing”

In zaak C‑495/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek) bij beslissing van 29 mei 2018, ingekomen bij het Hof op 30 juli 2018, in de strafprocedure tegen

YX,

geeft

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, K. Jürimäe, D. Šváby, S. Rodin en N. Piçarra (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door C.‑R. Canţăr, A. Wellman en L. Liţu als gemachtigden,

de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár en R. Troosters als gemachtigden,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, onder a), en lid 2, en artikel 9, lid 1, onder b), van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27), zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 (PB 2009, L 81, blz. 24) (hierna: „kaderbesluit 2008/909”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure inzake de erkenning en tenuitvoerlegging in Slowakije van een strafrechtelijke beslissing van een Tsjechische rechterlijke instantie, waarbij YX, een Slowaaks onderdaan, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar voor feiten die werden aangemerkt als „ontduiking van belastingen, heffingen en soortgelijke verplichte betalingen”.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 bepaalt:

„Met dit kaderbesluit wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat, ter bevordering van de reclassering van de gevonniste persoon, een vonnis erkent en de sanctie ten uitvoer legt.”

4

Artikel 4, lid 1, van dit kaderbesluit luidt:

„Mits de gevonniste persoon zich in de beslissingsstaat of in de tenuitvoerleggingsstaat bevindt en hij zijn toestemming heeft verleend voor zover deze krachtens artikel 6 is vereist, kan het vonnis, vergezeld van het certificaat waarvan het model in bijlage I is opgenomen, aan een van de volgende lidstaten worden toegezonden:

a)

de lidstaat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is en waar hij zijn woonplaats heeft, [...]

[...]”

5

Artikel 13 van dit kaderbesluit bepaalt:

„De beslissingsstaat kan, zolang geen aanvang is gemaakt met de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat, onder opgave van redenen het certificaat intrekken. Zodra het certificaat is ingetrokken, wordt de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat gestaakt.”

Slowaaks recht

6

Uit artikel 4, lid 1, onder a), van Zákon č. 549/2011 Z.z. o uznávaní a výkone rozhodnutí, ktorými sa ukladá trestná sankcia spojená s odňatím slobody v Európskej únii (wet nr. 549/2011 betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot het opleggen van vrijheidsstraffen in de Europese Unie) volgt in wezen dat een veroordelende beslissing kan worden erkend en ten uitvoer gelegd in de Slowaakse Republiek indien de feiten waarvoor die beslissing is genomen ook in de rechtsorde van de Slowaakse Republiek strafbaar zijn, en indien de gevonniste persoon een Slowaaks onderdaan is die zijn gewone verblijfplaats in de Slowaakse Republiek heeft of daar familiale, sociale of beroepsgerelateerde banden heeft die kunnen bijdragen aan een betere reclassering gedurende de tenuitvoerlegging van de tot vrijheidsbeneming strekkende strafrechtelijke sanctie daar.

7

Volgens artikel 3, onder g), van wet nr. 549/2011 moet voor de toepassing van deze wet onder „gewone verblijfplaats” een vaste of tijdelijke verblijfplaats worden verstaan.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8

Bij beslissing van 10 november 2014 van de Krajský soud v Ústi nad Labem (rechter in eerste aanleg Ústi nad Labem, Tsjechië), bevestigd bij beslissing van 27 februari 2015 van de Vrchní soud v Praze (rechter in tweede aanleg Praag, Tsjechië), is YX, Slowaaks onderdaan, veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar wegens fiscale delicten (hierna: „betrokken vonnis”).

9

Op 16 oktober 2017 heeft de Krajský súd v Trenčíne (rechter in eerste aanleg Trenčín, Slowakije) van de Krajský soud v Ústi nad Labem het betrokken vonnis ontvangen, samen met het in bijlage I bij kaderbesluit 2008/909 bedoelde certificaat.

10

Bij beslissing van 6 december 2017 heeft de Krajský súd v Trenčíne het betrokken vonnis erkend.

11

YX heeft tegen deze beslissing bij de verwijzende rechter, de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek), beroep ingesteld. Tot staving van zijn beroep voert hij aan dat hij sinds 2015 in Tsjechië woont, hetgeen hij zou hebben kunnen bewijzen indien hij over de procedure voor de Krajský súd v Trenčíne was ingelicht, zodat zijn gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van de Slowaakse Republiek zou zijn vastgesteld.

12

De verwijzende rechter verklaart dat uit het Slowaakse bevolkingsregister blijkt dat de vaste verblijfplaats van YX sinds 22 oktober 1986 op het grondgebied van die lidstaat is geregistreerd. De verwijzende rechter merkt tevens op dat volgens de relevante bepalingen van het nationale recht de vaste of tijdelijke verblijfplaats van een Slowaaks onderdaan op het grondgebied van de Slowaakse Republiek slechts als indicatieve registratie dient en niet is onderworpen aan de voorwaarde dat de Slowaakse onderdaan er daadwerkelijk verblijft of dat hij er familiale, sociale, beroepsgerelateerde of andere banden heeft. Bijgevolg kan een beslissing van een andere lidstaat tot oplegging van een vrijheidsstraf in de Slowaakse Republiek worden erkend en ten uitvoer gelegd wanneer de gevonniste onderdaan van de Slowaakse Republiek daar een formeel geregistreerde – vaste of tijdelijke – verblijfplaats heeft, zelfs al woont hij feitelijk niet op Slowaaks grondgebied.

13

In die omstandigheden heeft de Najvyšší súd Slovenskej republiky de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 4, lid 1, onder a), van [...] kaderbesluit [2008/909] aldus worden uitgelegd dat aan de daarin vastgelegde criteria slechts is voldaan indien de gevonniste persoon in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit heeft, familiale, sociale, beroepsgerelateerde of andere banden heeft, op grond waarvan met recht kan worden verondersteld dat de tenuitvoerlegging van de sanctie in deze staat zijn reclassering kan bevorderen, [en] dat deze bepaling derhalve in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht als artikel 4, lid 1, onder a), van wet nr. 549/2011, volgens welke een vonnis in dergelijke gevallen kan worden erkend en ten uitvoer gelegd op grond van louter de gewone verblijfplaats die formeel in de tenuitvoerleggingsstaat is geregistreerd, zonder in aanmerking te nemen of de gevonniste persoon in deze staat werkelijk banden heeft die zijn reclassering kunnen bevorderen?

2)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 4, lid 2, van [...] kaderbesluit [2008/909] aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat ook in het in artikel 4, lid 1, onder a), van het kaderbesluit geregelde geval nog voordat het vonnis en het certificaat worden toegezonden, dient te verifiëren of de tenuitvoerlegging van de sanctie door de tenuitvoerleggingsstaat in overeenstemming is met de doelstelling de reclassering van de gevonniste persoon te bevorderen, en dat zij in deel d), punt 4, van het certificaat tevens de in deze context verkregen gegevens dient te vermelden, met name indien de gevonniste persoon in zijn overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het kaderbesluit gemaakte opmerkingen verklaart dat hij concrete familiale, sociale en beroepsgerelateerde banden in de beslissingsstaat heeft?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 9, lid 1, onder b), van [...] kaderbesluit [2008/909] aldus worden uitgelegd dat er ook een weigeringsgrond voor de erkenning en tenuitvoerlegging van een vonnis bestaat indien in het in artikel 4, lid 1, onder a), van het kaderbesluit geregelde geval, ondanks de in lid 3 van dit artikel bedoelde raadpleging en de eventuele verstrekking van andere noodzakelijke informatie, niet is aangetoond dat er familiale, sociale, beroepsgerelateerde of andere banden bestaan op grond waarvan met recht kan worden verondersteld dat de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat de reclassering van de gevonniste persoon kan bevorderen?”

Ontwikkelingen die zich na de indiening van het verzoek om een prejudiciële beslissing hebben voorgedaan

14

Bij brieven van 4 juni 2019 hebben de verwijzende rechter en de Tsjechische regering het Hof meegedeeld dat de Krajský soud v Ústi nad Labem zijn verzoek om erkenning van het betrokken vonnis heeft ingetrokken. De Tsjechische regering heeft het Hof ook meegedeeld dat de tenuitvoerlegging van de straf in de Tsjechische Republiek is bevolen en dat YX zijn straf sinds 4 maart 2019 in een gevangenis in die lidstaat uitzit.

15

De verwijzende rechter heeft ook aangegeven dat hij zijn verzoek om een prejudiciële beslissing niet wenst in te trekken op grond van het feit dat het arrest van het Hof in deze zaak relevant kan zijn voor de beslissing in een andere bij hem aanhangige zaak.

16

In het licht van deze informatie heeft het Hof bij brief van 11 juni 2019 de verwijzende rechter verzocht om te bevestigen of het geschil waarin hij het verzoek om een prejudiciële beslissing had ingediend, nog steeds bij hem aanhangig is, en om aan te geven of hij dit verzoek wenste te handhaven.

17

Bij brief van 27 juni 2019, ingekomen ter griffie van het Hof op 4 juli 2019, heeft de verwijzende rechter het Hof meegedeeld dat de procedure die de aanleiding vormde voor het verzoek om een prejudiciële beslissing is opgeschort in afwachting van het arrest van het Hof. De verwijzende rechter heeft ook bevestigd dat hij dit verzoek om een prejudiciële beslissing niet had ingetrokken omdat „het arrest dat in onderhavige zaak zal worden gewezen van belang [zal zijn] voor de beslissing in een andere bij hem aanhangige zaak, waarin dezelfde juridische en feitelijke gegevens aan de orde zijn en de procedure is opgeschort [...] in afwachting van het arrest van het Hof in deze zaak”.

Verzoek om een prejudiciële beslissing

18

Volgens vaste rechtspraak van het Hof is de procedure van artikel 267 VWEU een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaft die zij voor de beslechting van de hun voorgelegde geschillen nodig hebben (beschikking van 10 januari 2019, Mahmood e.a., C‑169/18, EU:C:2019:5, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19

Zo blijkt uit zowel de bewoordingen als de systematiek van artikel 267 VWEU dat een prejudiciële procedure slechts kan worden ingeleid indien bij de nationale rechterlijke instantie daadwerkelijk een geding aanhangig is in het kader waarvan deze een beslissing moet geven waarbij rekening kan worden gehouden met het prejudiciële arrest (zie met name beschikkingen van 22 oktober 2012, Šujetová, C‑252/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:653, punt 14, en 3 maart 2016, Euro Bank, C‑537/15, niet gepubliceerd, EU:C:2016:143, punt 32).

20

De rechtvaardigingsgrond voor een prejudiciële verwijzing is namelijk niet het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar een behoefte die inherent is aan de werkelijke beslechting van een geschil (zie met name beschikkingen van 22 oktober 2012, Šujetová, C‑252/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:653, punt 15, en 3 maart 2016, Euro Bank, C‑537/15, niet gepubliceerd, EU:C:2016:143, punt 33).

21

In casu komt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing naar voren dat het geschil in het hoofdgeding betrekking heeft op de beslissing van de Krajský súd v Trenčíne tot erkenning en tenuitvoerlegging op Slowaaks grondgebied van het betrokken vonnis, dat hem door de Krajský soud v Ústi nad Labem is toegezonden, samen met het in bijlage I bij kaderbesluit 2008/909 bedoelde certificaat.

22

In dat verband dient eraan te worden herinnerd dat de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat krachtens artikel 13 van kaderbesluit 2008/909 wordt gestaakt zodra het in bijlage I bij dat kaderbesluit bedoelde certificaat is ingetrokken.

23

Uit de brieven aan het Hof van 4 en 27 juni 2019 blijkt dat de Krajský soud v Ústi nad Labem zijn verzoek om erkenning van het betrokken vonnis heeft ingetrokken en dat de tegen YX uitgesproken veroordeling sinds 4 maart 2019 in de beslissingsstaat ten uitvoer wordt gelegd.

24

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het hoofdgeding na deze intrekking zonder voorwerp is geraakt.

25

Derhalve zijn de prejudiciële vragen thans hypothetisch van aard en is niet langer voldaan aan de voorwaarden voor de voortzetting van de prejudiciële procedure door het Hof.

26

In die omstandigheden behoeft niet te worden beslist op dit verzoek om een prejudiciële beslissing.

27

Deze vaststelling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid of, in voorkomend geval, de verplichting van de verwijzende rechter om krachtens artikel 267 VWEU opnieuw een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen bij het Hof, indien hij van oordeel is dat een dergelijke beslissing noodzakelijk is voor de beslechting van een geschil dat bij hem aanhangig is en in het kader waarvan naar zijn oordeel dezelfde vragen over de uitlegging van het Unierecht rijzen.

Kosten

28

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Op het door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek) bij beslissing van 29 mei 2018 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing hoeft niet te worden beslist.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Slowaaks.

Top