Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CO0334(01)

    Beschikking van de alleensprekende rechter van het Gerecht van 22 november 2018.
    Hércules Club de Fútbol SAD tegen Europese Commissie.
    Hogere voorziening – Beschikking in kort geding – Staatssteun – Steun van de Spaanse autoriteiten aan bepaalde voetbalclubs – Garanties door een overheidslichaam voor leningen aan drie voetbalclubs in de autonome gemeenschap Valencia – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Terugvorderingsbevel – Opschorting van de uitvoering – Spoedeisendheid – Motivering – Rechten van de verdediging.
    Zaken C-334/18 P(R) en C-334/18 P(R)-R.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:952

    BESCHIKKING VAN DE RECHTER IN KORT GEDING

    22 november 2018 ( *1 )

    „Hogere voorziening – Beschikking in kort geding – Staatssteun – Steun van de Spaanse autoriteiten aan bepaalde voetbalclubs – Garanties door een overheidslichaam voor leningen aan drie voetbalclubs in de autonome gemeenschap Valencia – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Terugvorderingsbevel – Opschorting van de uitvoering – Spoedeisendheid – Motivering – Rechten van de verdediging”

    In zaak C‑334/18 P(R),

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 57, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 22 mei 2018,

    Hércules Club de Fútbol SAD, gevestigd te Alicante (Spanje), vertegenwoordigd door Y. Martínez Mata en S. Rating, abogados,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Stromsky, G. Luengo en P. Němečková als gemachtigden,

    verweerster in eerste aanleg,

    Koninkrijk Spanje,

    interveniënte in eerste aanleg,

    geeft

    DE RECHTER IN KORT GEDING,

    advocaat-generaal G. Hogan gehoord,

    de navolgende

    Beschikking

    1

    Met haar hogere voorziening verzoekt Hércules Club de Fútbol SAD (hierna: „Hércules CF”) om vernietiging van de beschikking van de president van het Gerecht van de Europese Unie van 22 maart 2018, Hércules Club de Fútbol/Commissie (T‑766/16 R, niet gepubliceerd, EU:T:2018:170; hierna:„bestreden beschikking”), waarin deze haar verzoek had afgewezen strekkende tot opschorting van de uitvoering van besluit (EU) 2017/365 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende de staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol [...], Hércules Club de Fútbol [...] en Elche Club de Fútbol [SAD] (PB 2017, L 55, blz. 12; hierna: „litigieus besluit”).

    Voorgeschiedenis van het geding

    2

    Rekwirante, Hercules CF, is een voetbalclub die in 1922 werd gesticht en in tweede divisie B van de Spaanse voetballiga speelt.

    3

    In 2012 en 2013 werd de Commissie op de hoogte gebracht van het bestaan van vermeende staatssteun, verleend door de Generalitat Valenciana (regionale regering van Valencia) in de vorm van garanties voor bankleningen aan drie voetbalclubs in de autonome gemeenschap van Valencia, waaronder Hércules CF.

    4

    Op 4 juli 2016 heeft de Commissie het litigieuze besluit gegeven. In dit besluit heeft zij in artikel 1 in wezen vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje op onrechtmatige wijze staatssteun had verleend die onverenigbaar was met de interne markt, onder meer aan de Fundación Hércules Club de Fútbol (hierna: „Fundación Hércules”) ten bedrage van 6143000 EUR, als overheidsgarantie gegeven door het Instituto Valenciano de Finanzas, de financiële instelling van de Generalitat Valenciana, ter dekking van een banklening aan de Fundación Hércules, met het oog op de inschrijving op aandelen van Hércules CF in het kader van de kapitaalverhoging van laatstgenoemde. In de artikelen 2 tot 4 van het litigieuze besluit heeft de Commissie aan het Koninkrijk Spanje bevolen om over te gaan tot de onmiddellijke en daadwerkelijke terugvordering van de betrokken staatssteun bij Hércules CF, daarin begrepen de rente vanaf de datum waarop de steun aan laatstgenoemde ter beschikking werd gesteld, en om haar te informeren over de uitvoering van het besluit.

    Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking

    5

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 november 2016, heeft rekwirante beroep ingesteld strekkende, in wezen, tot nietigverklaring van het litigieuze besluit.

    6

    Bij afzonderlijke akte, op diezelfde dag neergelegd ter griffie van het Gerecht, heeft zij voorts verzocht om de opschorting van de uitvoering van artikel 2 van het litigieuze besluit voor zover de Commissie daarin de terugvordering van de betrokken staatssteun bij haar beveelt.

    7

    Op 9 november 2016 heeft de president van het Gerecht rekwirante vragen gesteld, die zij nog dezelfde dag schriftelijk heeft beantwoord.

    8

    Bij beschikking van 11 november 2016 heeft de president van het Gerecht, overeenkomstig artikel 157, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, de uitvoering voorlopig opgeschort, in afwachting van de beschikking waarbij een einde wordt gemaakt aan de kortgedingprocedure.

    9

    Op 11 december 2017 heeft de president van het Gerecht rekwirante verzocht „om actuele informatie te verschaffen over haar financiële situatie, onderbouwd door de nodige schriftelijke stukken waaronder het laatste gecontroleerde financiële overzicht, evenals elke andere relevante informatie betreffende de wijzigingen die plaatsvonden sinds de neerlegging van het verzoekschrift in kort geding”. Rekwirante heeft op 21 december 2017 aan dit verzoek voldaan. De Commissie heeft op 18 januari 2018 een standpunt ingenomen over de antwoorden van rekwirante.

    10

    Op 22 maart 2018 heeft de president van het Gerecht de bestreden beschikking gegeven waarin hij het verzoek in kort geding heeft afgewezen.

    11

    De president van het Gerecht heeft in dat kader eerst onderzocht of de voorwaarde van de spoedeisendheid vervuld was. In dat verband heeft hij er in punt 33 van de bestreden beschikking onder meer aan herinnerd dat de opschorting van de uitvoering van een handeling van de Unie slechts gerechtvaardigd is indien de betrokken handeling de doorslaggevende oorzaak is van de gestelde ernstige en onherstelbare schade. Hij voegde er in punt 35 van de genoemde beschikking aan toe dat wanneer de schade van financiële aard is, de gevraagde voorlopige maatregelen gerechtvaardigd zijn als blijkt dat de verzoekende partij zonder deze maatregelen zich in een situatie zou bevinden die haar financiële voortbestaan in gevaar kan brengen voordat de eindbeslissing in de procedure in de hoofdzaak wordt genomen, of wanneer haar marktaandelen belangrijke wijzigingen zouden ondergaan gelet op met name haar omvang, het omzetcijfer van haar onderneming en, in voorkomend geval, de kenmerken van de groep waartoe zij behoort.

    12

    Uit punt 41 van de bestreden beschikking volgt dat rekwirante, met het oog op het aantonen van de spoedeisendheid van de gevraagde opschorting van de uitvoering, ten eerste heeft aangevoerd dat de terugvordering van het betreffende bedrag haar financiële voortbestaan in gevaar zou brengen, en zou leiden tot haar vereffening, en, ten tweede, dat haar vereffening niet-geldelijke gevolgen zou hebben aangezien zij niet meer zou kunnen deelnemen aan sportwedstrijden, hetgeen negatieve gevolgen zou hebben voor de organisatoren van wedstrijden, alsook voor de deelnemende clubs, en dat haar verdwijning sociale conflicten en economische verliezen in de regio met zich mee zou brengen.

    13

    In punt 42 van de bestreden beschikking heeft de president van het Gerecht op dit punt vastgesteld dat de door rekwirante ingeroepen schade van financiële aard was.

    14

    Na een onderzoek van de door rekwirante aangevoerde elementen, heeft de president van het Gerecht in de punten 48 tot 53 van de bestreden beschikking in wezen overwogen dat hij, gelet op de ontoereikendheid van de door rekwirante verschafte inlichtingen, niet in staat was om te beoordelen of hij zich, met het oog op de beoordeling van de spoedeisendheid, kon beperken tot het onderzoeken van de situatie van rekwirante alleen, of dat hij rekening moest houden met eventuele bijdragen van derden of van haar aandeelhouders. De president van het Gerecht kwam derhalve tot de slotsom dat hij niet kon vaststellen of er een risico was voor het financiële voortbestaan van rekwirante, omdat zij geen getrouw en globaal beeld van haar financiële situatie had gegeven.

    15

    Derhalve heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding van rekwirante in zijn beschikking van 11 november 2016 afgewezen.

    Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

    16

    Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante in wezen het Hof:

    de bestreden beschikking te vernietigen;

    de opschorting van de uitvoering van het litigieuze besluit te gelasten;

    de beschikking van opschorting te geven inaudita altera parte, overeenkomstig artikel 160, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, en

    de Commissie in de kosten te verwijzen.

    17

    Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 juni 2018, heeft rekwirante een verzoek in kort geding ingediend.

    18

    Gelet op de verhindering van de vicepresident en de president van de Eerste kamer van het Hof, werd de president van de Tweede kamer op 4 juni 2018 aangesteld om de functie van de rechter in kort geding uit te oefenen op grond van artikel 13 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

    19

    In haar memorie van antwoord, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 juni 2018, verzoekt de Commissie:

    de hogere voorziening niet-ontvankelijk te verklaren;

    de hogere voorziening ongegrond te verklaren;

    het verzoek tot, als conservatoire maatregel, opschorting van de uitvoering van het litigieuze besluit, met inbegrip van het verzoek tot opschorting inaudita altera parte af te wijzen, en

    rekwirante in de kosten te verwijzen.

    20

    Bij beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 5 juli 2018, Hércules Club de Futbol/Commissie [C‑334/18 P(R)-R, niet gepubliceerd, EU:C:2018:548], werd, zonder dat de andere partijen werden gehoord overeenkomstig artikel 160, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, beslist tot opschorting van de uitvoering van het litigieuze besluit, tot de beschikking die het eerst wordt genomen van ofwel de beschikking waarbij de kortgedingprocedure wordt beëindigd, ofwel de beschikking waarbij uitspraak wordt gedaan over de onderhavige hogere voorziening.

    Verzoek tot opschorting, inaudita altera parte, van de uitvoering van het litigieuze besluit

    21

    In haar hogere voorziening heeft rekwirante verzocht om opschorting, inaudita alter aparte, van de uitvoering van het litigieuze besluit.

    22

    Op grond van artikel 106, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof moet een dergelijk verzoek worden gedaan bij afzonderlijke akte, en een dergelijke akte overigens is ingediend bij de griffie van het Hof, zoals hierboven in punt 17 gesteld.

    23

    Hieruit volgt dat het betrokken verzoek, nu het werd gedaan in de hogere voorziening, niet-ontvankelijk is (zie in die zin arresten van 21 januari 1965, Merlini/Hoge Autoriteit, 108/63, EU:C:1965:4, blz. 4, en 17 juni 1965, Italië/Commissie, 32/64, EU:C:1965:61, blz. 642, evenals de beschikking van de vicepresident van het Hof van 16 juni 2016, ICA Laboratories e.a./Commissie, C‑170/16 P(R), niet gepubliceerd; EU:C:2016:462, punten 21 tot 24).

    Hogere voorziening

    Ontvankelijkheid

    24

    De Commissie betwist de ontvankelijkheid van de hogere voorziening die volgens haar tot doel heeft om een nieuwe beoordeling te verkrijgen van de feiten die reeds door het Gerecht vastgesteld werden.

    25

    In dat verband moet erop worden gewezen dat rekwirante met haar eerste middel in wezen aanvoert dat de president van het Gerecht er ten onrechte van is uitgegaan dat, ten eerste, voor de beoordeling van de financiële situatie van een onderneming rekening moet worden gehouden met hypothetische kosteloze bijdragen van derden of van minderheidsaandeelhouders en, ten tweede, dat de bijdragen van dergelijke personen in dit geval hadden kunnen oplopen tot het bedrag waarvan sprake in het terugvorderingsbevel.

    26

    Dit middel heeft in wezen tot doel om de toereikendheid van de motivering van de vaststelling in punt 49 van de bestreden beschikking in twijfel te trekken, volgens welke rekwirante zou kunnen beschikken over de bijdragen van een derde om aan haar financiële verplichtingen die volgen uit het terugvorderingsbevel, te kunnen voldoen..

    27

    Het is echter vaste rechtspraak dat de vraag of een beschikking van de president van het Gerecht ontoereikend gemotiveerd is, een rechtsvraag betreft, die als zodanig aan de orde kan worden gesteld in een hogere voorziening (zie in die zin arrest van 19 december 2013, Siemens e.a./Commissie, C‑239/11 P, C‑489/11 P en C‑498/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:866, punt 67).

    28

    Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat de president van het Gerecht haar rechten van verdediging geschonden heeft door zijn vaststelling dat er geen getrouw en globaal beeld van de financiële situatie werd gegeven ingevolge de vermeende wijziging van het aandeelhouderschap van rekwirante, die in het geheel niet aan de orde was gekomen in de procedure bij het Gerecht.

    29

    Echter, een eventuele miskenning van de rechten van verdediging is een rechtsvraag die ontvankelijk is ten tijde van de hogere voorziening (zie in die zin arrest van 14 juni 2016, Marchiani/Parlement, C‑566/14 P, EU:C:2016:437, punt 38).

    30

    Hieruit volgt dat de hogere voorziening ontvankelijk is.

    Ten gronde

    31

    Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

    Het eerste middel

    32

    Met haar eerste middel, gericht tegen punt 49 van de bestreden beschikking, verwijt rekwirante de president van het Gerecht dat hij zijn conclusie volgens welke de door haar aangeleverde inlichtingen volledig noch betrouwbaar waren, op een dubbel vermoeden heeft gebaseerd. Hij heeft immers, ten eerste, ten onrechte verondersteld dat, om de financiële situatie van een onderneming te kunnen beoordelen, rekening moet worden gehouden met hypothetische kosteloze bijdragen van derden of van minderheidsaandeelhouders, en er dus van moet worden uitgegaan dat personen die bereid zijn om bescheiden middelen aan een onderneming bij te dragen, deze controleren of tot dezelfde groep behoren. Ten tweede voert rekwirante aan dat, zelfs al wordt verondersteld bij de vaststelling van een dergelijk vermoeden geen blijk wordt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, de president van het Gerecht zich in ieder geval ten onrechte heeft beperkt tot de veronderstelling dat de bijdragen van dergelijke personen zouden kunnen oplopen tot het bedrag waarvan sprake in het terugvorderingsbevel.

    33

    De Commissie betwist de argumentatie van rekwirante. Zij meent dat het Gerecht, om de materiële situatie van rekwirante te beoordelen, terecht rekening heeft gehouden met de middelen waarover de groep waar zij deel van uitmaakt, in totaal beschikte. Dit geldt in het bijzonder omdat het gaat om een voetbalclub, waarbij niet alleen de aandeelhouders maar eveneens de leden en de sympathisanten er belang bij hebben dat de club haar sportieve activiteiten verderzet.

    34

    In de bestreden beschikking heeft de president van het Gerecht in punt 28 onder meer in herinnering gebracht dat opschorting van de uitvoering en andere voorlopige maatregelen door de rechter in kort geding kunnen worden gelast als vaststaat dat zij op het eerste gezicht gerechtvaardigd zijn in feite en in rechte (fumus boni juris), en dat zij spoedeisend zijn, in die zin dat het ter vermijding van ernstige en onherstelbare schade aan de belangen van de partij die de maatregelen vraagt, nodig is dat zij genomen worden en gevolgen teweegbrengen vóór de beslissing in de hoofdzaak wordt genomen, en dat deze voorwaarden voorts cumulatief zijn, zodat verzoeken om voorlopige maatregelen afgewezen moeten worden zodra aan één voorwaarde niet is voldaan. Verder heeft hij in punt 38 van de bestreden beschikking benadrukt dat de rechter in kort geding moet beschikken over concrete en nauwkeurige aanwijzingen, ondersteund door gedetailleerde en gewaarmerkte schriftelijke bewijsstukken, waaruit de situatie blijkt waarin de partij die de maatregelen vraagt zich bevindt, en waarmee de waarschijnlijke gevolgen van de afwezigheid van de gevraagde maatregelen kunnen worden beoordeeld, hetgeen in beginsel betekent dat deze partij, in het bijzonder wanneer zij zich beroept op het ontstaan van een financiële schade, een getrouw en globaal beeld kan geven met stukken ter ondersteuning.

    35

    Vervolgens heeft de president van het Gerecht onderzocht of voldaan was aan de voorwaarde van de spoedeisendheid.

    36

    In de punten 44 tot en met 47 van de bestreden beschikking heeft hij in dat verband in herinnering gebracht dat om de materiële situatie van een onderneming te beoordelen, meer bepaald haar financiële voortbestaan, rekening moet worden gehouden met de kenmerken van de groep van ondernemingen waar zij door haar aandeelhouderschap mee verbonden is, en, in het bijzonder, de middelen waarover deze groep beschikt, hetgeen de rechter in kort geding ertoe kan brengen om te oordelen dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid niet is voldaan, ondanks het feit dat de insolvabiliteit van de onderneming van rekwirante, individueel genomen, voorzienbaar is. Hij heeft daarbij benadrukt dat het ernstige karakter van de gestelde schade moet worden beoordeeld op het niveau van de groep die wordt gevormd door de natuurlijke en rechtspersonen, aangezien het samenvallen van de belangen van de betrokken onderneming en deze personen rechtvaardigt dat het belang van deze onderneming om haar activiteiten voort te zetten niet los wordt beoordeeld van het belang dat diegenen die haar controleren, of die deel uitmaken van dezelfde groep, hebben bij haar voortbestaan. Hij heeft hieraan toegevoegd dat deze rechtspraak niet alleen van toepassing is op rechtspersonen, maar ook op natuurlijke personen die de betrokken onderneming controleren.

    37

    Ten aanzien van de toepassing van deze rechtspraak op de materiële situatie van rekwirante, heeft de president van het Gerecht in de punten 48 en 49 van de bestreden beschikking het volgende overwogen:

    „48

    Uit het antwoord [van rekwirante] van 21 december 2017 blijkt immers dat zij heeft geïnvesteerd in ‚kwaliteitsspelers’ wier salarissen haar inkomsten overstijgen en dat ‚de voorzitter [van rekwirante] op 21 september 2017 de Comisión Delegada de la Liga de Fútbol Profesional formeel heeft toegezegd het geregistreerde deficit te dekken met bijdragen van derden’.

    49

    Hieruit volgt dat [rekwirante] beschikt over de bijdrage van een derde om het hoofd te bieden aan verplichtingen die haar eigen economische middelen overstijgen. Dit gegeven roept noodzakelijkerwijze vragen op wanneer het gaat om de vraag of, en in welke mate, [rekwirante] kon profiteren van een dergelijke bijdrage om het bedrag te voldoen dat door de [Instituto Valenciano de Finanzas] werd gevorderd ter uitvoering van het [litigieuze] besluit. Niettemin laat [rekwirante] na hierover inlichtingen te verschaffen.”

    38

    Er zij aan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, de beslissingen van het Gerecht op toereikende wijze gemotiveerd moeten zijn zodat het Hof in staat is om zijn rechterlijk toezicht uit te oefenen. Dienaangaande volstaat het dat de redenering duidelijk en begrijpelijk is, en bovendien van dien aard is dat zij een motivering vormt voor de conclusie die zij beoogt te onderbouwen [zie in die zin beschikking van de president van het Hof van 18 oktober 2002, Commissie/Technische Glaswerke Ilmenau, C‑232/02 P(R), EU:C:2002:601, punt 56, en beschikking van de vicepresident van het Hof van 19 december 2013, Commissie/Duitsland, C‑426/13 P(R), EU:C:2013:848, punt 66].

    39

    Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt eveneens dat de op het Gerecht rustende motiveringsplicht het Gerecht er niet toe verplicht een uiteenzetting te geven die volledig en één voor één alle argumenten van de partijen in het geding volgt, en dat de motivering van het Gerecht dus impliciet kan zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het Gerecht hun argumenten heeft afgewezen, en het Hof over voldoende elementen beschikt om haar toezicht uit te oefenen [beschikking van de president van het Hof van 14 juni 2016, Chemtura Netherlands/EFSA, C‑134/16 P(R), niet gepubliceerd, EU:C:2016:442, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    40

    Zoals rekwirante heeft aangevoerd, blijkt uit punt 48 van de bestreden beschikking dat zij in haar memorie van 21 december 2017 aan de president van het Gerecht, op verzoek van deze laatste zoals in punt 9 van de onderhavige beschikking vermeld, heeft aangegeven dat haar voorzitter had toegezegd om, gelet op de omstandigheid dat het bedrag van de salarissen van bepaalde spelers de inkomsten van rekwirante oversteeg, het hieraan gerelateerde geregistreerde deficit te zullen dekken met bijdragen van particulieren.

    41

    Ofschoon, zoals de president van het Gerecht in punt 49 van de bestreden beschikking in wezen heeft opgemerkt, deze verklaring van de voorzitter van rekwirante weliswaar getuigt van de omstandigheid dat zij mogelijk in beperkte mate kan beschikken over de bijdragen van particulieren om het hoofd te bieden aan de tekorten in haar kasmiddelen waarnaar in de verklaring wordt verwezen, kan die verklaring echter als zodanig en zonder nadere motivering in dat verband, met het oog op de beoordeling van de materiële situatie van rekwirante, niet leiden tot de conclusie dat dergelijke bijdragen overeenkomstig de rechtspraak die door de president is genoemd in de punten 44 tot 47 van de bestreden beschikking en herhaald in punt 36 van de onderhavige beschikking, kunnen worden gezien als afkomstig van de groep van ondernemingen waarvan rekwirante via haar aandeelhouderschap deel uitmaakt: de president geeft overigens uitdrukkelijk aan dat het gaat om bijdragen van „derden”.

    42

    Zoals rekwirante terecht heeft aangevoerd, kan een dergelijke verklaring op zichzelf en zonder nadere motivering evenmin de conclusie onderbouwen dat dergelijke bijdragen van particulieren, die zijn beperkt tot het deficit in de kasmiddelen dat is veroorzaakt door de betaling van de salarissen van het sportief personeel van de club die in de tweede divisie B van de Spaanse liga speelt, mogelijk zouden kunnen oplopen tot het bedrag waarvan sprake in het betreffende terugvorderingsbevel.

    43

    Derhalve dient te worden geoordeeld dat de bestreden beschikking in dit opzicht ontoereikend is gemotiveerd.

    44

    Bijgevolg is het eerste middel van de hogere voorziening gegrond.

    Tweede middel

    45

    Met haar tweede middel, gericht tegen punt 50 van de bestreden beschikking, betoogt rekwirante dat de president van het Gerecht haar rechten van verdediging heeft geschonden door zich voor zijn vaststellingen omtrent de vermeende wijzigingen in het aandeelhouderschap van rekwirante, te baseren op informatie die geen deel uitmaakt van het dossier van het Gerecht, zonder dat partijen zijn gehoord over de relevantie daarvan.

    46

    De Commissie betwist de argumentatie van rekwirante. Het staat vast dat rekwirante de wijziging in haar aandeelhouderschap niet aan de president van het Gerecht heeft medegedeeld. Om die reden is het meewegen van dit element voor het onderzoek van het financiële voortbestaan niet relevant.

    47

    Het beginsel van hoor en wederhoor maakt deel uit van de rechten van de verdediging. Het is van toepassing in elke procedure die kan leiden tot een beslissing van een instelling van de Unie die de belangen van een persoon aanmerkelijk kan raken. De rechterlijke instanties van de Unie zien erop toe dat het voor hen wordt eerbiedigd en dat zij zelf dit beginsel eerbiedigen (arrest van 2 december 2009, Commissie/Ierland e.a., C‑89/08 P, EU:C:2009:742, punten 50 en 51 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

    48

    Zoals het Hof eerder al heeft geoordeeld, zou er sprake zijn van een schending van een elementair rechtsbeginsel indien een rechterlijke beslissing gebaseerd zou worden op feiten of stukken waarover de partijen of een van hen, geen standpunt kenbaar hebben kunnen maken (zie in die zin arrest van 2 december 2009, Commissie/Ierland e.a., C‑89/08 P, EU:C:2009:742, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    49

    Wat in dit geval de wijze betreft waarop de president van het Gerecht rekening heeft gehouden met een eventuele wijziging in de samenstelling van het aandeelhouderschap van rekwirante, luiden de punten 50 tot 52 van de bestreden beschikking als volgt:

    „50

    Voorts is gebleken dat er vóór het antwoord van rekwirante van 21 december 2017 wijzigingen plaatsvonden in haar aandeelhouderschap. Ondanks de maatregel tot de organisatie van de procesgang die door de president op 11 december 2017 werd genomen, en volgens welke rekwirante elk ander type relevante informatie betreffende de wijzigingen die plaatsvonden sinds de indiening van het verzoek in kort geding’ moest verstrekken, heeft rekwirante echter geen enkele informatie over deze operatie verschaft.

    51

    Dergelijke informatie was des te belangrijker gelet op het feit dat [rekwirante] de rechtspraak kende die wordt genoemd in de punten 44 tot 47 [van de bestreden beschikking], en dat uit punt 73 van haar verzoek in kort geding volgt dat deze in haar geval niet relevant was, gelet op het ontbreken van een meerderheidsaandeelhouder op wie de rechtspraak inzake het beroep op derden waardoor de spoedeisendheid ter discussie wordt gesteld, van toepassing zou kunnen zijn. In dit verband heeft [rekwirante] in haar verzoek in kort geding verduidelijkt dat uit de actuele lijst van aandeelhouders volgde dat de ‚Fundación Hércules nog steeds voornaamste aandeelhouder is, die, zoals de Commissie heeft bevestigd, niet beschikt over middelen’.

    52

    In die omstandigheden kan de president van het Gerecht, gelet op de ontoereikendheid van de inlichtingen die [door rekwirante] verstrekt zijn, niet beoordelen of hij zich, in het kader van het onderzoek naar de spoedeisendheid, kan beperken tot het onderzoeken van de situatie [van rekwirante] alleen, dan wel dat hij rekening moet houden met een eventuele bijdrage van het aandeelhouderschap die [rekwirante] zou kunnen ontvangen.”

    50

    In dit verband komt uit punt 50 van de bestreden beschikking en in het bijzonder uit het gebruik van de term „is gebleken” naar voren, dat de president van het Gerecht zijn vaststelling omtrent de vermeende wijzigingen in het aandeelhouderschap van rekwirante gebaseerd heeft op elementen die zich niet in het dossier van het Gerecht bevonden, aangezien de Commissie hierover in haar memorie van antwoord heeft gesteld dat de wijziging van aandeelhouder „vermeld werd in de pers van dat moment”.

    51

    Bovendien staat vast dat, ondanks het feit dat deze omstandigheid de grondslag vormt van de conclusie van de president van het Gerecht dat verzoekster geen getrouw en globaal beeld gaf van haar financiële situatie, partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld om een standpunt in te nemen over de werkelijkheid en de relevantie van deze elementen, hetgeen in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor.

    52

    Hieruit volgt dat het tweede middel van de hogere voorziening eveneens gegrond is.

    53

    Gelet op de voorgaande overwegingen dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.

    Het verzoek tot opschorting van uitvoering

    54

    Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht. Deze bepaling is ook van toepassing op hogere voorzieningen krachtens artikel 57, tweede alinea, van het Statuut [beschikking van de vicepresident van het Hof van 23 april 2015, Commissie/Vanbreda Risk & Benefits, C‑35/15 P(R), EU:C:2015:275, punt 59, en beschikking van de vicepresident van het Hof van 18 oktober 2016, EMA/Pari Pharma, C‑406/16 P(R), niet gepubliceerd, EU:C:2016:775, punt 49].

    55

    Aangezien de zaak niet in staat van wijzen is, moet zij, in overeenstemming met artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, voor afdoening worden verwezen naar het Gerecht.

     

    De rechter in kort geding beschikt:

     

    1)

    De beschikking van de president van het Gerecht van de Europese Unie van 22 maart 2018, Hércules Club de Fútbol/Commissie (T‑766/16 R, niet gepubliceerd, EU:T:2018:170), wordt vernietigd.

     

    2)

    De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

     

    3)

    De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Top