Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CN0560

    Zaak C-560/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2018 door Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 10 juli 2018 in zaak T-514/15, Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych / Commissie

    PB C 112 van 25.3.2019, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.3.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 112/10


    Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2018 door Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 10 juli 2018 in zaak T-514/15, Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych / Commissie

    (Zaak C-560/18 P)

    (2019/C 112/15)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Rekwirante: Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych (vertegenwoordiger: P. Hoffman, adwokat)

    Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Zweden, Republiek Polen

    Conclusies

    Rekwirante verzoekt het Hof:

    de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 10 juli 2018 in zaak T-514/15, Izba Gospodarcza Producentów i Operatorów Urządzeń Rozrywkowych/Commissie te vernietigen;

    het besluit van de Europese Commissie van 12 juni 2015, GESTDEM 2015/1291, waarbij rekwirante toegang is geweigerd tot de door de Europese Commissie in het kader van kennisgevingsprocedure 2014/537/PL uitgebrachte uitvoerig gemotiveerde mening, en het besluit van de Europese Commissie van 17 juli 2015, GESTDEM 2015/1291, waarbij rekwirante toegang is geweigerd tot de door de Republiek Malta in het kader van kennisgevingsprocedure 2014/537/PL uitgebrachte uitvoerig gemotiveerde mening, nietig te verklaren en de Europese Commissie te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van rekwirante; of,

    subsidiair, indien het Hof van Justitie van oordeel is dat de zaak niet in staat van wijzen is, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie en de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

    Middelen en voornaamste argumenten

    De hogere voorziening is gebaseerd op de volgende gronden:

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting (i) door in de punten 30 en 32 van de bestreden beschikking te oordelen dat het onwaarschijnlijk is dat de door rekwirante in het beroep aangevoerde onrechtmatigheid zich in de toekomst zal herhalen en dat rekwirante geen belang heeft bij de voortzetting van het beroep, en (ii) door in dezelfde punten te oordelen dat de relevante vraag in dit verband is, of het waarschijnlijk is dat zich in de toekomst een situatie zal voordoen waarin een wetsontwerp bij de Commissie wordt aangemeld om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van deze laatste over de bestaande wetgeving van de kennisgevende lidstaat ten aanzien waarvan een inbreukprocedure loopt, en waarin de Commissie de toegang weigert tot een uitvoerig gemotiveerde mening die is uitgebracht op basis van richtlijn 98/34 (1), die betrekking heeft op dat wetsontwerp, waarbij deze weigering wordt gerechtvaardigd op grond van een algemeen vermoeden van niet-openbaarmaking die voortvloeit uit de noodzaak om het doel van deze inbreukprocedures te beschermen, terwijl het er in rechte niet om gaat of deze specifieke situatie zich waarschijnlijk zal herhalen, maar of de Commissie de uitleggingen van verordening nr. 1049/2001 (2) of richtlijn 98/34 die zij heeft aangehaald en die door rekwirante in haar beroep zijn bekritiseerd, in de toekomst waarschijnlijk zal toepassen.

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 33 van de bestreden beschikking te oordelen dat de noodzaak om uitspraak te doen in een zaak betreffende de weigering van de Commissie om documenten openbaar te maken wegens een vermeende „onlosmakelijke band” tussen deze documenten en de lopende inbreukprocedure waarbij de mondelinge behandeling is beëindigd, niet kan voortvloeien uit de noodzaak om rekwirante een effectieve rechterlijke bescherming te bieden en uit het feit dat, bij gebreke van een uitspraak, de Commissie aan rechterlijke toetsing van haar besluit zal kunnen ontsnappen, aangezien anders elke verzoeker wiens verzoek om toegang tot documenten aanvankelijk werd afgewezen, om een uitspraak tegen de Commissie zou kunnen verzoeken, zelfs indien het verzoek om toegang tot documenten werd ingewilligd na de instelling van het beroep bij het Gerecht.

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 34 van de bestreden beschikking te oordelen dat, hoewel het beroep van rekwirante tegen de litigieuze besluiten bijna drie jaar hangende was en meerdere memories en een terechtzitting omvatte, de sluiting van de procedure en de verplichting voor rekwirante of haar leden om opnieuw — deze keer in het kader van een beroep tot schadevergoeding tegen de Commissie — de onrechtmatigheid van de litigieuze besluiten aan te voeren, geen ongerechtvaardigde last op hen zou leggen.

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 34 van de bestreden beschikking te oordelen dat geen uitspraak behoeft te worden gedaan op basis van de door rekwirante of haar leden ingestelde vorderingen tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de litigieuze besluiten, op de enkele grond dat (i) rekwirante niet heeft aangegeven of zij of haar leden „daadwerkelijk” van plan zijn om dergelijke vorderingen in te stellen, (ii) zij zich niet heeft gebaseerd op nauwkeurige, specifieke en controleerbare bewijzen met betrekking tot de gevolgen van de litigieuze besluiten, en (iii) zij geen nadere gegevens heeft verstrekt over de veroordelingen als gevolg van de weigering om toegang tot de documenten te verlenen, en ondanks het feit dat (iv) het Gerecht rekwirante heeft verwezen in haar eigen kosten, hetgeen dus specifieke en bepaalde schade vormt die door de litigieuze besluiten aan rekwirante is veroorzaakt.

    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 34 van de bestreden beschikking te oordelen dat rekwirante geen belang heeft bij de voortzetting van het beroep, hoewel nietigverklaring van de litigieuze besluiten noodzakelijk is ter vergoeding van de immateriële schade die rekwirante als beroepsorganisatie heeft geleden, en er geen andere middelen zijn om die schade te vergoeden.


    (1)  Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37).

    (2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


    Top