This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0147
Case C-147/18: Request for a preliminary ruling from the Audiencia Provincial de Almería (Spain) lodged on 23 February 2018 — Banco Mare Nostrum S.A. v Ignacio Jesús Berenguel Nieto, Carmen Sonia Salinas López
Zaak C-147/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Almería (Spanje) op 23 februari 2018 — Banco Mare Nostrum, S.A. / Ignacio Jesús Berenguel Nieto en Carmen Sonia Salinas López
Zaak C-147/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Almería (Spanje) op 23 februari 2018 — Banco Mare Nostrum, S.A. / Ignacio Jesús Berenguel Nieto en Carmen Sonia Salinas López
PB C 166 van 14.5.2018, p. 21–22
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
14.5.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 166/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Almería (Spanje) op 23 februari 2018 — Banco Mare Nostrum, S.A. / Ignacio Jesús Berenguel Nieto en Carmen Sonia Salinas López
(Zaak C-147/18)
(2018/C 166/28)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Almería
Partijen in het hoofdgeding
Appellante: Banco Mare Nostrum, S.A.
Geïntimeerden: Ignacio Jesús Berenguel Nieto en Carmen Sonia Salinas López
Prejudiciële vragen
1) |
Staat de vaststelling waartoe een rechter bij vonnis is gekomen, dat een oneerlijk beding niet bindend is, in de zin van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), eraan in de weg dat de rechtsgevolgen die het Hof heeft erkend in zijn arrest [van 21 december 2016, Gutiérrez Naranjo e.a., C-154/15, C-307/15 en C-308/15, EU:C:2016:980,] onverkort worden toegepast? |
2) |
Wordt de toepassing van het gevolg van een oneerlijk verklaard beding in de zin van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, dat erin bestaat dat op grond van dat beding ten onrechte geïnde bedragen terugbetaald moeten worden, beïnvloed, beperkt of uitgesloten door het beschikkingsbeginsel, het beginsel van bewijsvoering door de partijen, het beginsel van gezag van gewijsde en het verbod van reformatio in peius? |
3) |
Wordt de bevoegdheid van een rechter in tweede aanleg beperkt door het feit dat het in eerste aanleg gewezen vonnis de rechtsgevolgen van de vaststelling dat het beding oneerlijk is, heeft beperkt, en dat dat vonnis niet is aangevochten door de consument, maar alleen door de verkoper die het beding heeft opgesteld, teneinde het oneerlijke karakter ervan te betwisten of, voor het geval dat het beding oneerlijk wordt verklaard, te betwisten dat die vaststelling rechtsgevolgen teweegbrengt? |
4) |
Is een rechter in tweede aanleg ook dan bevoegd om alle rechtsgevolgen toe te passen waarin richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 en de rechtspraak in het verlengde van deze richtlijn voorzien, wanneer de consument met zijn aanvankelijke vordering niet verzoekt om toepassing van alle rechtsgevolgen die verbonden zijn aan de vaststelling dat het betrokken beding oneerlijk is? |