Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0803

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 februari 2020.
    AAS „BALTA” tegen UAB „GRIFS AG”.
    Verzoek van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5 – Verzekering voor ‚grote risico’s’ – Tussen verzekeringnemer en verzekeraar overeengekomen forumkeuzebeding – Tegenwerpbaarheid van dat beding aan de verzekerde.
    Zaak C-803/18.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:123

     ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    27 februari 2020 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5 – Verzekering voor ‚grote risico’s’ – Tussen verzekeringnemer en verzekeraar overeengekomen forumkeuzebeding – Tegenwerpbaarheid van dat beding aan de verzekerde”

    In zaak C‑803/18,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen) bij beslissing van 7 december 2018, ingekomen bij het Hof op 20 december 2018, in de procedure

    AAS „Balta”

    tegen

    UAB „Grifs AG”,

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Safjan (rapporteur), kamerpresident, L. Bay Larsen en N. Jääskinen, rechters,

    advocaat-generaal: G. Hogan,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    AAS „Balta”, vertegenwoordigd door S. Drazdauskas, advokatas,

    UAB „Grifs AG”, vertegenwoordigd door J. Milašauskienė, A. Bosaitė, M. Inta en G. Abromavičius, advokatai,

    de Litouwse regering, vertegenwoordigd door K. Dieninis, R. Butvydytė en G. Taluntytė als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en A. Steiblytė als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen AAS „Balta”, een in Letland gevestigde verzekeringsmaatschappij, en UAB „Grifs AG” (hierna: „Grifs”), een in Litouwen ingeschreven bewakingsfirma, over de toekenning van een verzekeringsuitkering.

    Toepasselijke bepalingen

    Verordening nr. 1215/2012

    3

    Overwegingen 15, 18 en 19 van verordening nr. 1215/2012 luiden als volgt:

    „(15)

    De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. [...]

    [...]

    (18)

    In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.

    (19)

    De autonomie van de partijen bij een andere overeenkomst dan een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor slechts een beperkte autonomie geldt met betrekking tot de keuze van het bevoegde gerecht, moet worden geëerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in deze verordening zijn neergelegd.”

    4

    Artikel 4, lid 1, van die verordening bepaalt het volgende:

    „Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

    5

    Artikel 5, lid 1, van de verordening luidt als volgt:

    „Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

    6

    De bevoegdheidsregels in verzekeringszaken zijn in hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 1215/2012 vastgesteld en zijn vervat in de artikelen 10 tot en met 16.

    7

    Artikel 10 van die verordening is als volgt verwoord:

    „De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 6 en artikel 7, punt 5.”

    8

    Artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 bepaalt dat de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser.

    9

    Artikel 12 van die verordening is als volgt verwoord:

    „De verzekeraar kan bovendien worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering zowel betrekking heeft op roerende als op onroerende goederen die door eenzelfde polis gedekt zijn en door hetzelfde onheil getroffen zijn.”

    10

    In artikel 15 van de verordening staat het volgende te lezen:

    „Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:

    [...]

    3.

    waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt;

    4.

    gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, behalve wanneer het gaat om een verplichte verzekering of een verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed, of

    5.

    betreffende een verzekeringsovereenkomst, voor zover daarmee een of meer van de risico’s bedoeld in artikel 16 worden gedekt.”

    11

    Artikel 16 van de verordening bepaalt het volgende:

    „De in artikel 15, punt 5, bedoelde risico’s zijn de volgende:

    [...]

    5.

    behoudens de punten 1 tot en met 4, alle ‚grote risico’s’ zoals omschreven in richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) [(PB 2009, L 335, blz. 1)].”

    12

    Artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 is als volgt verwoord:

    „Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

    a)

    hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

    b)

    hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

    c)

    hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

    13

    Artikel 63, lid 1, van die verordening bepaalt het volgende:

    „Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:

    a)

    hun statutaire zetel,

    b)

    hun hoofdbestuur, of

    c)

    hun hoofdvestiging.”

    Richtlijn 2009/138

    14

    In artikel 13, punt 27, van richtlijn 2009/138, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/58/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 (PB 2013, L 341, blz. 1) (hierna: „richtlijn 2009/138”), wordt het begrip „grote risico’s” voor de toepassing van deze richtlijn gedefinieerd.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    15

    Grifs biedt beveiligingsdiensten aan. De in Letland ingeschreven vennootschap „Grifs AG” SIA is eigenaar van Grifs, waarvan zij alle aandelen bezit. Op 31 juli 2012 hebben Grifs AG en Balta een algemene verzekeringsovereenkomst inzake wettelijke aansprakelijkheid (hierna: „verzekeringsovereenkomst”) gesloten, die ook de wettelijke aansprakelijkheid van Grifs dekte.

    16

    De algemene voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst bepalen dat alle met die overeenkomst verband houdende geschillen via onderhandelingen worden beslecht en dat, indien de partijen niet tot overeenstemming komen, het geschil door de Letse rechter wordt beslecht overeenkomstig de op het grondgebied van de Republiek Letland geldende wetgeving.

    17

    Op 21 augustus 2012 is een diefstal van juwelen en contanten gepleegd in een juwelierszaak van de vennootschap UAB „Jaunystės romantika” te Alytus (Litouwen), waarvan Grifs krachtens een beveiligingsovereenkomst de bewaking verzekerde. Jaunystės romantika en haar verzekeraar, te weten ERGO Insurance SE, die bij de Litouwse rechter een vordering tot vergoeding van de ten gevolge van die diefstal geleden schade hadden ingesteld, hebben een schadevergoeding ontvangen en terugbetaling van de proceskosten verkregen. De slotsom luidde dat Grifs een grove nalatigheid had begaan en dat er een rechtstreeks causaal verband bestond tussen de geleden schade en het verzuim van die vennootschap.

    18

    Na afloop van die procedure tot schadevergoeding heeft Grifs bij de Vilniaus apygardos teismas (rechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) beroep ingesteld teneinde Balta op grond van de verzekeringsovereenkomst te doen veroordelen tot toekenning van een verzekeringsuitkering van 114941,58 EUR, vermeerderd met rente, en haar te verwijzen in de kosten. Bij vonnis van 21 november 2017 heeft de Vilniaus apygardos teismas zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dat beroep, waarbij die rechter erop heeft gewezen dat alle met de verzekeringsovereenkomst verband houdende geschillen volgens de algemene voorwaarden ervan door de Letse rechter overeenkomstig het Letse recht moesten worden beslecht. Aangezien de vennootschap die de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten – te weten Grifs AG – eigenaar is van Grifs, heeft de Vilniaus apygardos teismas bovendien geoordeeld dat er geen twijfel over bestond dat Grifs had ingestemd, zij het slechts indirect, met alle contractuele bedingen, daaronder begrepen die betreffende de rechterlijke bevoegdheid.

    19

    Grifs heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Lietuvos apeliacinis teismas (rechter in tweede aanleg, Litouwen), die dat vonnis bij arrest van 29 maart 2018 heeft vernietigd en de zaak heeft terugverwezen naar de Vilniaus apygardos teismas opdat die laatste rechter opnieuw uitspraak zou doen over de ontvankelijkheid van het door Grifs ingestelde beroep.

    20

    In zijn arrest was de Lietuvos apeliacinis teismas van oordeel dat het feit dat de partijen bij de verzekeringsovereenkomst waren overeengekomen de uit die overeenkomst voortvloeiende geschillen door de Letse rechter overeenkomstig de op Lets grondgebied geldende wetten te doen beslechten, Grifs niet ertoe verplichtte haar vordering uitsluitend bij de Letse rechter in te stellen. Die vennootschap heeft immers de hoedanigheid van „verzekerde” op grond van een verzekeringsovereenkomst, en heeft uit dien hoofde het recht om te kiezen voor een van de in artikel 11 van verordening nr. 1215/2012 genoemde alternatieve bevoegdheidsgronden.

    21

    Balta heeft bij de verwijzende rechter, de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Litouwen), cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de Lietuvos apeliacinis teismas van 29 maart 2018.

    22

    De verwijzende rechter twijfelt of de op de rechtsbescherming van economisch gezien zwakkere personen betrekking hebbende overwegingen van het Hof in het arrest van 12 mei 2005, Société financière et industrielle du Peloux (C‑112/03, EU:C:2005:280), relevant zijn wanneer de verzekering „grote risico’s” dekt, met name gelet op het arrest van 13 juli 2017, Assens Havn (C‑368/16, EU:C:2017:546).

    23

    Dienaangaande benadrukt de verwijzende rechter dat er, aangezien de verzekerde activiteit voldoet aan de criteria inzake „grote risico’s” in de zin van artikel 16, punt 5, van verordening nr. 1215/2012, in beginsel dient te worden aangenomen dat de partijen bij de verzekeringsrechtelijke rechtsverhouding over economische draagkracht beschikken en vrij moeten kunnen afwijken van de in hoofdstuk II, afdeling 3, van die verordening opgenomen bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid. Daartegenover staat volgens die rechter dat de specifieke kenmerken van de verzekeringnemer niet altijd de situatie en de economische draagkracht van de verzekerde weerspiegelen. In dat geval kan het dus noodzakelijk zijn te zorgen voor een juist evenwicht tussen de rechten en plichten van de partijen bij de verzekeringsrechtelijke rechtsverhouding. Niettemin is het niet helemaal duidelijk waar de grens moet worden getrokken tussen de partijautonomie en de noodzaak om de zwakke partij te beschermen.

    24

    In die omstandigheden heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moeten artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5, van verordening [nr. 1215/2012] aldus worden uitgelegd dat een in de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeringnemer en de verzekeraar opgenomen forumkeuzebeding in het geval van een verzekering voor grote risico’s kan worden tegengeworpen aan een uit hoofde van die overeenkomst verzekerde persoon, die niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met dat beding en die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de verzekeringnemer en de verzekeraar?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    25

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat het forumkeuzebeding in een tussen een verzekeringnemer en een verzekeraar gesloten verzekeringsovereenkomst die „grote risico’s” in de zin van die laatste bepaling dekt, kan worden tegengeworpen aan een uit hoofde van deze overeenkomst verzekerde persoon die geen beroepsbeoefenaar in de verzekeringssector is, niet met dit beding heeft ingestemd en zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de verzekeringnemer en de verzekeraar.

    26

    Dienaangaande dient in herinnering te worden gebracht dat in de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 1215/2012 de bewoordingen zijn overgenomen van respectievelijk de artikelen 13 en 14 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), zodat de door het Hof aan de bepalingen van laatstgenoemde verordening gegeven uitlegging geldig blijft voor de overeenkomstige bepalingen van verordening nr. 1215/2012 (zie naar analogie arrest van 31 januari 2018, Hofsoe, C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 36).

    27

    Vast staat dat in hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 1215/2012 bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken worden vastgesteld, teneinde, zoals in overweging 18 van die verordening wordt verklaard, de zwakke partij bij de overeenkomst te beschermen door regels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels (arrest van 31 januari 2018, Hofsoe, C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    28

    Zo bepaalt ten eerste artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 dat de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen in een andere lidstaat op het grondgebied waarvan de eiser zijn woonplaats heeft, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft. Ten tweede kan de verzekeraar volgens artikel 12 van die verordening worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft. Die regels waarborgen dat de zwakkere partij die de sterkere partij wil dagvaarden, dit kan doen voor een gerecht van een lidstaat waartoe zij gemakkelijk toegang heeft.

    29

    Niettemin voorziet verordening nr. 1215/2012 in bepaalde gevallen in de mogelijkheid om door overeenkomsten van de bevoegdheidsregels in verzekeringszaken af te wijken, met name overeenkomstig artikel 15, punt 5, van die verordening door overeenkomsten betreffende een verzekeringsovereenkomst, voor zover daarmee een of meer van de risico’s bedoeld in artikel 16 van die verordening worden gedekt.

    30

    In casu wijst de verwijzende rechter erop dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verzekeringsovereenkomst „grote risico’s” in de zin van artikel 16, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 dekt en dat dit artikel verwijst naar richtlijn nr. 2009/138, die in artikel 13, punt 27, het begrip „grote risico’s” omschrijft en bepaalde risicocategorieën vaststelt die onder dat begrip vallen.

    31

    In die context moet worden onderzocht of een in een dergelijke overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding een verzekerde derde, die geen partij is bij die overeenkomst en niet heeft ingestemd met de bepalingen van die overeenkomst, kan binden.

    32

    Voor de vraag of de verzekerde, als derde bij een verzekeringsovereenkomst voor „grote risico’s”, gebonden kan zijn door een forumkeuzebeding dat bepaalt dat alleen de gerechten van de woonplaats van de verzekeringsmaatschappij bevoegd zijn, dient te worden gekeken naar de bewoordingen van artikel 15, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 alsook naar de opzet van de daarin neergelegde regels op het gebied van verzekeringen, de ontstaansgeschiedenis van die regels en de daaraan ten grondslag liggende doelstellingen.

    33

    Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 15, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 betreft, kan inderdaad worden aangenomen dat een geldig forumkeuzebeding, zodra dat is opgenomen in een verzekeringsovereenkomst die „grote risico’s” dekt, ook tegenover een verzekerde derde kan worden ingeroepen door eenieder die krachtens die overeenkomst zijn rechten wil uitoefenen, aangezien dit punt alleen verwijst naar de overeenkomsten betreffende een verzekeringsovereenkomst zelf en niet, anders dan de punten 3 en 4 van datzelfde artikel 15, naar de partijen bij de overeenkomst.

    34

    Dat verschil in formulering tussen punt 5 en de andere punten van artikel 15 van verordening nr. 1215/2012 wordt evenwel verklaard door de ontstaansgeschiedenis van dat artikel. Zoals blijkt uit punt 140 van het rapport van P. Schlosser over het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie (PB 1979, C 59, blz. 71), is met het oog op de aanvulling van laatstgenoemd verdrag op het moment van toetreding van het Verenigd Koninkrijk in 1978 beslist om een lijst van verzekeringsovereenkomsten op stellen waarin dat soort bedingen bij uitbreiding mocht worden opgenomen, zonder dat een abstract en algemeen criterium hoefde te worden bepaald om de situaties af te bakenen waarin forumkeuzebedingen zouden worden toegestaan. Zoals uit dit punt van dat rapport blijkt, was het evenwel geenszins de bedoeling van die toevoeging om dat soort forumkeuzebedingen te kunnen tegenwerpen aan derden.

    35

    Wat in de tweede plaats de opzet van de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 1215/2012 betreft, moet worden opgemerkt dat de lijst van personen die een verzekeraar kunnen oproepen voor een gerecht bij verordening nr. 44/2001 is uitgebreid door ook de verzekerden in artikel 9, lid 1, onder b), van die verordening [thans artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012] op te nemen, zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt naargelang van het soort verzekerde risico’s. De aldus aan de verzekerden verleende bescherming zou echter ondoeltreffend zijn indien het bevoegde gerecht bij verzekeringsovereenkomsten voor „grote risico’s” zou worden bepaald op basis van een forumkeuzebeding waarmee de verzekerde niet heeft ingestemd.

    36

    Wat in de derde plaats de aan hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 1215/2012 ten grondslag liggende doelstellingen betreft, heeft het Hof er reeds op gewezen dat een forumkeuzebeding dat is opgenomen in een verzekeringsovereenkomst gesloten ten gunste van een derde, waarmee deze derde niet heeft ingestemd, hem in geval van een uit die overeenkomst voortvloeiend geschil slechts kan worden tegengeworpen indien dit beding geen afbreuk doet aan de doelstelling van bescherming van degene die economisch gezien in de zwakste positie verkeert (arrest van 12 mei 2005, Société financière et industrielle du Peloux, C‑112/03, EU:C:2005:280, punt 38).

    37

    Het Hof heeft er dan ook aan herinnerd dat forumkeuze in verzekeringszaken strikt afgebakend blijft, omdat bij de toepassing het doel vooropstaat degene te beschermen die economisch gezien in de zwakste positie verkeert (arrest van 13 juli 2017, Assens Havn, C‑368/16, EU:C:2017:546, punt 36).

    38

    Niettemin moet worden onderzocht of die overweging evenzo geldt op het gebied van verzekeringsovereenkomsten die „grote risico’s” dekken en waarbij de verzekerden, net als de verzekeraars en verzekeringnemers, over aanzienlijke economische draagkracht kunnen beschikken.

    39

    Dienaangaande staat vast dat de Uniewetgever de verzekeringnemer en de verzekeraar op grond van hun economische draagkracht de mogelijkheid heeft geboden het bevoegde gerecht te kiezen, ook al wordt daarbij afgeweken van de beschermende bevoegdheidsregels van hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 1215/2012. Zoals blijkt uit het in punt 34 van het onderhavige arrest genoemde rapport van P. Schlosser, werd verondersteld dat bij de aan partijen geboden mogelijkheid om af te wijken van de algemene bevoegdheidsregels in wat later verzekeringsovereenkomsten voor „grote risico’s” zijn geworden, in aanmerking was genomen dat de betrokken vennootschappen, aangezien zij ondernemingen met economische draagkracht waren, als partijen bij de verzekeringsovereenkomst op voet van gelijkheid stonden en extra bescherming voor de zwakkere partij niet gerechtvaardigd was.

    40

    Uit die vaststelling kan evenwel niet worden afgeleid dat de economische draagkracht van de verzekerde en die van de verzekeraars en verzekeringnemers identiek of vergelijkbaar zijn. De vraag of een derde bij een verzekeringsovereenkomst die „grote risico’s” dekt, kan worden beschouwd als degene die economisch gezien in de zwakste positie verkeert, hangt dus niet alleen af van de vraag of de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst valt onder de categorie van verzekeringsovereenkomsten die „grote risico’s” dekken.

    41

    Derhalve dient te worden aangenomen dat de mogelijkheid om in verzekeringsovereenkomsten die „grote risico’s” dekken af te wijken van de algemene bevoegdheidsregels, alleen geldt in de verhouding tussen de partijen bij de overeenkomst en in de regel niet kan worden uitgebreid tot een verzekerde derde.

    42

    Het Hof heeft in dat verband reeds benadrukt dat een beoordeling per geval van de vraag of een persoon als een „zwakke partij” kan worden aangemerkt, een risico van rechtsonzekerheid zou doen ontstaan en in strijd zou zijn met de in overweging 15 van verordening nr. 1215/2012 opgenomen doelstelling volgens welke de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn (zie in die zin arrest van 20 juli 2017, MMA IARD, C‑340/16, EU:C:2017:576, punt 34).

    43

    Die overweging geldt des te meer op het gebied van verzekeringsovereenkomsten die „grote risico’s” dekken. Zoals de verwijzende rechter terecht opmerkt, zijn in artikel 13, punt 27, van richtlijn 2009/138 immers verschillende criteria vastgelegd die gezamenlijk moeten worden beoordeeld en die niet altijd systematisch worden toegepast. Die beoordeling kan diepgaande en potentieel ingewikkelde controles vergen, hetgeen in strijd is met de bedoeling om de bevoegdheidsregels voorspelbaar te maken.

    44

    Dat neemt niet weg dat uit de beschermingsdoelstelling die aan hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 1215/2012 ten grondslag ligt, volgens vaste rechtspraak van het Hof voortvloeit dat de daarin vastgestelde bijzonderebevoegdheidsregels niet mogen worden uitgebreid tot personen die deze bescherming niet nodig hebben (zie in die zin arrest van 31 januari 2018, Hofsoe, C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    45

    Hoewel daaruit volgt dat er geen bijzondere bescherming nodig is wanneer het gaat om betrekkingen tussen beroepsbeoefenaren in de verzekeringssector, die geen van allen kunnen worden geacht in een zwakkere positie te verkeren dan de anderen (arrest van 31 januari 2018, Hofsoe, C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak), staat het vast dat de verzekerde derde, te weten Grifs, in casu geen beroepsbeoefenaar in de verzekeringssector is.

    46

    In die omstandigheden dient op de voorgelegde vraag te worden geantwoord dat artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat het forumkeuzebeding in een tussen een verzekeringnemer en een verzekeraar gesloten verzekeringsovereenkomst die „grote risico’s” in de zin van laatstgenoemde bepaling dekt, niet kan worden tegengeworpen aan een uit hoofde van deze overeenkomst verzekerde persoon die geen beroepsbeoefenaar in de verzekeringssector is, niet met dit beding heeft ingestemd en zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de verzekeringnemer en de verzekeraar.

    Kosten

    47

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 15, punt 5, en artikel 16, punt 5, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moeten aldus worden uitgelegd dat het forumkeuzebeding in een tussen een verzekeringnemer en een verzekeraar gesloten verzekeringsovereenkomst die „grote risico’s” in de zin van laatstgenoemde bepaling dekt, niet kan worden tegengeworpen aan een uit hoofde van deze overeenkomst verzekerde persoon die geen beroepsbeoefenaar in de verzekeringssector is, niet met dit beding heeft ingestemd en zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de verzekeringnemer en de verzekeraar.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Litouws.

    Top