EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0301

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 juni 2020.
Thomas Leonhard tegen DSL-Bank – eine Niederlassung der DB Privat- und Firmenkundenbank AG.
Verzoek van het Landgericht Bonn om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2002/65/EG – Kredietovereenkomst op afstand – Herroepingsrecht – Gevolgen – Artikel 7, lid 4 – Terugbetaling van de ontvangen termijnen – Betaling van een gebruiksvergoeding – Verplichting van de aanbieder – Daarvan uitgesloten.
Zaak C-301/18.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:427

 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

4 juni 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2002/65/EG – Kredietovereenkomst op afstand – Herroepingsrecht – Gevolgen – Artikel 7, lid 4 – Terugbetaling van de ontvangen termijnen – Betaling van een gebruiksvergoeding – Verplichting van de aanbieder – Daarvan uitgesloten”

In zaak C‑301/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Bonn (rechter in eerste aanleg Bonn, Duitsland) bij beslissing van 17 april 2018, ingekomen bij het Hof op 4 mei 2018, in de procedure

Thomas Leonhard

tegen

DSL-Bank – eine Niederlassung der DB Privat- und Firmenkundenbank AG,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan (rapporteur), kamerpresident, L. Bay Larsen en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

Thomas Leonhard, vertegenwoordigd door C. Köhler, Rechtsanwältin,

DSL-Bank – eine Niederlassung der DB Privat- und Firmenkundenbank AG, vertegenwoordigd door A. Menkel, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann en E. Lankenau, en vervolgens door de twee laatstgenoemden en J. Möller als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Erlbacher en C. Valero als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB 2002, L 271, blz. 16).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Thomas Leonhard en DSL-Bank – eine Niederlassung der DB Privat- und Firmenkundenbank AG (hierna: „DSL-Bank”) over de uitoefening, door Leonhard, van het herroepingsrecht met betrekking tot een tussen deze partijen gesloten kredietovereenkomst.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 1, 3, 13 en 14 van richtlijn 2002/65 zijn aldus verwoord:

„(1)

In het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt dienen maatregelen te worden genomen om deze interne markt geleidelijk te versterken en deze maatregelen dienen bij te dragen tot een hoog niveau van consumentenbescherming overeenkomstig de artikelen 95 en 153 [EG].

[...]

(3)

[...] Om de keuzevrijheid – een essentieel recht voor de consument – te garanderen, is een hoog niveau van consumentenbescherming nodig teneinde het vertrouwen van de consument in de verkoop op afstand te versterken.

[...]

(13)

Door deze richtlijn moet een hoog niveau van consumentenbescherming worden gewaarborgd, teneinde het vrije verkeer van financiële diensten te verzekeren. De lidstaten mogen geen andere bepalingen opleggen dan die welke deze richtlijn voor de door haar geharmoniseerde gebieden vaststelt, tenzij specifiek anders aangegeven in deze richtlijn.

(14)

Deze richtlijn bestrijkt alle financiële diensten die op afstand kunnen worden verricht. Sommige financiële diensten vallen evenwel onder specifieke communautaire regelgeving welke op deze financiële diensten van toepassing blijft. Niettemin is het wenselijk beginselen vast te stellen met betrekking tot de verkoop op afstand van dergelijke diensten.”

4

Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn heeft tot doel de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten nader tot elkaar te brengen.”

5

Artikel 2 van voornoemde richtlijn, „Definities”, luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

overeenkomst op afstand: elke overeenkomst inzake financiële diensten tussen een aanbieder en een consument die wordt gesloten in het kader van een door de aanbieder georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand, waarbij voor deze overeenkomst tot en met de sluiting ervan uitsluitend gebruikgemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;

b)

financiële dienst: iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen;

c)

aanbieder: iedere natuurlijke persoon of privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke rechtspersoon die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit optreedt als de contractuele verrichter van diensten op grond van overeenkomsten op afstand;

d)

consument: iedere natuurlijke persoon die bij overeenkomsten op afstand handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

[...]”

6

Artikel 3 van diezelfde richtlijn, met als opschrift „Vóór het sluiten van de overeenkomst op afstand aan de consument te verstrekken informatie”, bepaalt in lid 1:

„De consument ontvangt geruime tijd voordat hij is gebonden door een overeenkomst op afstand of een aanbod, de volgende informatie betreffende:

[...]

3.

de overeenkomst op afstand

a)

het al dan niet bestaan van het in artikel 6 bedoelde herroepingsrecht, en, waar dat recht bestaat, de duur van en de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht, met inbegrip van informatie over het bedrag dat de consument gehouden kan zijn te betalen op grond van artikel 7, lid 1, alsook de gevolgen van niet-uitoefening van dat recht;

[...]”

7

Artikel 6 van richtlijn 2002/65, „Herroepingsrecht”, luidt als volgt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de consument beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om de overeenkomst zonder boete en zonder opgave van redenen te herroepen. [...]

De termijn waarop een overeenkomst kan worden herroepen gaat in:

hetzij op de dag waarop de overeenkomst op afstand wordt gesloten [...]

hetzij op de dag waarop de consument de in artikel 5, lid 1 of 2, bedoelde contractvoorwaarden en informatie ontvangt, indien dit later is.

[...]

2.   Het herroepingsrecht is niet van toepassing op:

[...]

c)

overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de consument door beide partijen volledig zijn uitgevoerd voordat de consument van zijn herroepingsrecht gebruikmaakt.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat het herroepingsrecht niet geldt voor:

a)

kredieten die hoofdzakelijk bestemd zijn voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten op grond of een bestaand of gepland gebouw, of voor het renoveren of verbeteren van een gebouw; of

b)

kredieten die gedekt zijn door een hypotheek op een onroerend goed of door een recht op een onroerend goed; [...]

[...]

6.   Wanneer de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, moet hij daarvan vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn op naar het nationale recht aantoonbare wijze kennis geven volgens de instructies die hem overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 3, onder d), zijn gegeven. De kennisgeving wordt als tijdig aangemerkt, indien zij schriftelijk of op een voor de ontvanger beschikbare en toegankelijke duurzame drager is verzonden vóór het verstrijken van de termijn.

[...]”

8

Artikel 7 van diezelfde richtlijn, „Betaling van vóór de herroeping geleverde diensten”, bepaalt:

„1.   Maakt de consument van het in artikel 6, lid 1, bedoelde herroepingsrecht gebruik, dan kan van hem niet meer worden verlangd dan onverwijlde betaling van de financiële dienst die de aanbieder krachtens de overeenkomst op afstand effectief heeft geleverd. Met de uitvoering van de overeenkomst mag pas na toestemming van de consument een begin worden gemaakt. [...]

[...]

3.   De aanbieder mag van de consument slechts betaling op grond van lid 1 verlangen indien hij kan aantonen dat de consument overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 3, onder a), naar behoren geïnformeerd was over het te betalen bedrag. Hij mag deze betaling evenwel in geen geval verlangen wanneer hij zonder dat de consument daarom heeft verzocht, vóór het verstrijken van de in artikel 6, lid 1, bedoelde herroepingstermijn, met de uitvoering van de overeenkomst begonnen is.

4.   De aanbieder betaalt de consument zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen alle bedragen terug die hij krachtens de overeenkomst op afstand van hem ontvangen heeft, met uitzondering van het in lid 1 bedoelde bedrag. Deze termijn gaat in op de dag waarop de aanbieder de kennisgeving van de herroeping ontvangt.

5.   De consument retourneert de aanbieder onverwijld, en uiterlijk binnen 30 kalenderdagen, alle bedragen en/of zaken die hij van de aanbieder heeft ontvangen. [...]”

Duits recht

9

§ 312b van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek), in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is (hierna: „BGB”), bepaalt in lid 1:

„Overeenkomsten op afstand zijn overeenkomsten over de levering van goederen of de verrichting van diensten, met inbegrip van financiële diensten, die tussen een aanbieder en een consument worden gesloten met uitsluitende gebruikmaking van een of meer technieken voor communicatie op afstand, tenzij de overeenkomst niet wordt gesloten in het kader van een door de aanbieder georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand. Financiële diensten zoals bedoeld in de eerste zin zijn diensten van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele ouderdomspensioenen, beleggingen en betalingen.”

10

§ 312d BGB luidt:

„1.   De consument die een overeenkomst op afstand sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355. [...]

2.   In afwijking van § 355, lid 2, eerste zin, gaat de herroepingstermijn niet in voordat is voldaan aan de informatieverplichtingen krachtens § 312c, lid 2, [...] en bij dienstverrichtingen niet vóór de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten.

3.   Bij een dienstverrichting vervalt het herroepingsrecht ook in de volgende gevallen:

1)

bij financiële diensten, wanneer de overeenkomst op uitdrukkelijk verzoek van de consument door beide partijen volledig is uitgevoerd voordat de consument van zijn herroepingsrecht gebruikmaakt, [...]

[...]

5.   Het herroepingsrecht geldt voorts niet bij overeenkomsten op afstand waarbij de consument reeds op grond van § 495 en de §§ 499 tot en met 507 een herroepings- of teruggaverecht krachtens § 355 of § 356 is toegekend. Op dergelijke overeenkomsten is lid 2 van overeenkomstige toepassing.

6.   Bij overeenkomsten op afstand betreffende de verrichting van financiële diensten is de consument in afwijking van § 357, lid 1, volgens de bepalingen inzake het wettelijke opzeggingsrecht alleen dan een vergoeding voor de verrichte dienstverstrekking verschuldigd, wanneer hij vóór het aangaan van de overeenkomst op dit rechtsgevolg werd gewezen en wanneer hij er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat de handelaar vóór het verstrijken van de herroepingstermijn met de uitvoering van de dienstverrichting begint.”

11

§ 346 BGB is aldus verwoord:

„1.   Wanneer een partij in de overeenkomst voor zichzelf een opzeggingsrecht heeft bedongen of een wettelijk opzeggingsrecht heeft, dient zij in geval van opzegging de ontvangen prestaties en de genoten voordelen te restitueren.

2.   In plaats daarvan dient de schuldenaar een vergoeding te betalen indien:

1)

restitutie gelet op de aard van het gepresteerde is uitgesloten, [...]

Indien de overeenkomst in een tegenprestatie voorziet, vormt deze de basis voor de berekening van de vergoeding; indien een vergoeding dient te worden betaald voor het genot van een lening, kan het bewijs worden geleverd dat dit genot in werkelijkheid minder waard was.”

12

§ 355, lid 3, BGB bepaalt:

„Het herroepingsrecht vervalt uiterlijk zes maanden na de sluiting van de overeenkomst. Bij de levering van goederen gaat de termijn niet in vóór de dag waarop zij zijn ontvangen. In afwijking van de eerste zin vervalt het herroepingsrecht niet indien de consument niet naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht. Bij overeenkomsten op afstand betreffende de verrichting van financiële diensten vervalt het herroepingsrecht evenmin wanneer de handelaar niet naar behoren heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen krachtens § 312c, lid 2, punt 1).”

13

§ 495, lid 1, BGB luidt:

„De kredietnemer die een consumentenkredietovereenkomst sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355.”

14

De Verordnung über Informations- und Nachweispflichten nach bürgerlichem Recht (besluit betreffende de verplichtingen inzake informatieverstrekking en bewijsvoering volgens burgerlijk recht), in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is, stelt vast aan welke verplichtingen tot informatieverstrekking een ondernemer moet voldoen wanneer hij met consumenten overeenkomsten sluit, met name op afstand, en concretiseert de plicht van kredietinstellingen tot informatieverstrekking jegens kredietnemers.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15

In november 2005 sloot Leonhard als consument met DSL-Bank, een kredietinstelling, twee kredietovereenkomsten ter financiering van twee appartementen (hierna: „betrokken overeenkomsten”).

16

De sluiting van de betrokken overeenkomsten verliep als volgt.

17

Op 10 november 2005 heeft DSL-Bank Leonhard twee vooraf opgestelde documenten verstrekt, met als opschrift „kredietovereenkomst”, waarin informatie over het herroepingsrecht was opgenomen. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat in deze informatie niet de tekst van de geldende Duitse regeling was overgenomen en dat daarvoor dus niet het onweerlegbare vermoeden van wettigheid gold van het informatiemodel dat is opgenomen in de bijlage bij de Verordnung über Informations- und Nachweispflichten nach bürgerlichem Recht, in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is.

18

Leonhard heeft deze documenten op 11 november 2005 ondertekend en aan DSL-Bank toegezonden. Vervolgens heeft Leonhard de overeengekomen zekerheden verstrekt en in het bijzonder een hypotheek gevestigd op de betrokken onroerende goederen. DSL-Bank heeft hem, op zijn verzoek, het geleende kapitaal verstrekt.

19

Na elke maand de rente op de verstrekte lening te hebben betaald, heeft Leonhard bij brief van 14 november 2015 DSL-Bank ervan in kennis gesteld dat hij de betrokken overeenkomsten herriep. Ter ondersteuning van deze verklaring betoogde hij dat de informatie over het herroepingsrecht die hem bij het sluiten van de overeenkomsten was verstrekt, niet in overeenstemming was met de nationale regeling. Leonhard gaf aan dat de toekomstige rentebetalingen die hij zou doen niet konden worden beschouwd als een erkenning van zijn uit de betrokken overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen en dat hij zich het recht voorbehield om van DSL-Bank terugbetaling van deze bedragen te eisen.

20

Daar DSL-Bank weigerde te erkennen dat Leonhard de betrokken overeenkomsten geldig had herroepen, heeft laatstgenoemde bij het Landgericht Bonn (rechter in eerste aanleg Bonn, Duitsland) een vordering ingesteld tot vaststelling dat de herroeping rechtsgeldig was en tot veroordeling van DSL-Bank tot betaling van een gebruiksvergoeding over de rente die Leonhard vóór de herroeping aan DSL-Bank had betaald.

21

Volgens de verwijzende rechter moeten de betrokken overeenkomsten worden aangemerkt als „overeenkomsten op afstand” in de zin van § 312b BGB, aangezien volgens nationale rechtspraak de bepalingen betreffende het herroepingsrecht bij overeenkomsten op afstand in beginsel ook van toepassing zijn op vastgoedkredietovereenkomsten.

22

De verwijzende rechter is van oordeel dat, aangezien de informatie over het herroepingsrecht in de in punt 17 van het onderhavige arrest bedoelde documenten niet in overeenstemming was met de nationale regeling, moet worden erkend dat Leonhard de betrokken overeenkomsten rechtsgeldig heeft herroepen.

23

Wat de gevolgen van deze herroeping betreft, merkt deze rechter op dat, overeenkomstig § 346, lid 1, en § 346, lid 2, eerste zin, punt 1, BGB, de kredietnemer verplicht is om het geleende kapitaal terug te betalen aan de kredietgever, vermeerderd met een vergoeding voor het genoten gebruik. Het bedrag van deze gebruiksvergoeding stemt krachtens § 346, lid 2, tweede zin, BGB in beginsel overeen met de rente die is vastgesteld in de tussen de partijen gesloten overeenkomst. De kredietgever moet zijnerzijds de kredietnemer niet alleen de verrichte aflossingen terugbetalen, maar ook een gebruiksvergoeding daarover.

24

De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat krachtens § 312d, lid 6, BGB, bij overeenkomsten op afstand betreffende de verrichting van een financiële dienst, de consument alleen dan een vergoeding voor de verrichte dienst verschuldigd is wanneer hij vóór het sluiten van de overeenkomst op dit gevolg is gewezen en wanneer hij er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat de aanbieder vóór het verstrijken van de herroepingstermijn met de uitvoering van de dienstverrichting begint. Tegelijkertijd meent hij dat de nationale regeling zo kan worden uitgelegd dat de consument op grond van § 346, lid 2, eerste zin, BGB altijd recht heeft op een gebruiksvergoeding. In dat geval zou de consument-kredietnemer niet alleen de aan de kredietgever betaalde rente- en aflossingsbedragen terugontvangen, maar zou hij ook recht hebben op een gebruiksvergoeding.

25

Volgens de verwijzende rechter verzet artikel 7 van richtlijn 2002/65 zich ertegen dat de kredietnemer een dergelijke gebruiksvergoeding vordert van de kredietgever, aangezien die richtlijn de regelingen van de lidstaten op dit punt volledig harmoniseert.

26

Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Bonn de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65/EG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de aanbieder, na kennisgeving van de herroeping van een op afstand gesloten consumentenkredietovereenkomst, aan de consument bovenop het bedrag dat hij krachtens de overeenkomst op afstand van de consument heeft ontvangen, ook een gebruiksvergoeding voor dit bedrag verschuldigd is?”

Procedure bij het Hof

27

Bij beslissing van de president van het Hof van 4 december 2018 werd de behandeling van de onderhavige zaak geschorst tot de uitspraak van het arrest van 11 september 2019, Romano (C‑143/18, EU:C:2019:701).

28

De griffie van het Hof heeft dit arrest aan de verwijzende rechter betekend.

29

Bij brief van 25 september 2019, ingekomen bij het Hof op 1 oktober 2019, heeft de verwijzende rechter, in antwoord op een door het Hof gestelde vraag, het Hof ervan in kennis gesteld dat hij zijn verzoek om een prejudiciële beslissing handhaaft omdat het Hof in zijn arrest van 11 september 2019, Romano (C‑143/18, EU:C:2019:701), geen antwoord heeft gegeven op de derde prejudiciële vraag, die gelijk is aan de enige vraag die in de onderhavige zaak is gesteld.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

30

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een consument gebruikmaakt van zijn herroepingsrecht met betrekking tot een op afstand met een aanbieder gesloten kredietovereenkomst, deze consument – onder voorbehoud van de bedragen die hij zelf aan de aanbieder moet betalen onder de voorwaarden van artikel 7, leden 1 en 3, van die richtlijn – recht heeft op terugbetaling van de ter uitvoering van die overeenkomst betaalde rente- en aflossingsbedragen, maar niet op een gebruiksvergoeding voor die bedragen.

31

Vooraf moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter vaststelt dat volgens de in punt 24 van het onderhavige arrest bedoelde nationale regeling een consument-kredietnemer die de overeenkomst met de kredietgever heeft herroepen, niet alleen recht heeft op terugbetaling van de aan laatstgenoemde betaalde rente- en aflossingsbedragen, maar ook op een gebruiksvergoeding.

32

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat, zoals volgt uit artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65, wanneer de consument besluit om gebruik te maken van zijn herroepingsrecht met betrekking tot een op afstand gesloten kredietovereenkomst, de aanbieder hem alle bedragen moet terugbetalen die hij uit hoofde van die overeenkomst van de consument heeft ontvangen, met uitzondering van – onder de in artikel 7, lid 3, gestelde voorwaarden – het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 1, namelijk het bedrag dat is ontvangen in het kader van de daadwerkelijk geleverde financiële dienst.

33

De bewoordingen van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65 zijn ondubbelzinnig en voorzien in een verplichting voor de aanbieder om aan de consument alle overeenkomstig de overeenkomst op afstand „van hem ontvangen” bedragen – en alleen die bedragen – terug te betalen.

34

Wanneer de consument, ter uitvoering van de kredietovereenkomst, aan de aanbieder het geleende kapitaal vermeerderd met rente betaalt, moet de in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65 bedoelde terugbetaling zowel de door die consument betaalde aflossingen als de rente over de lening omvatten.

35

Noch artikel 7, lid 4, noch enige andere bepaling van richtlijn 2002/65 bepaalt dat de aanbieder, wanneer de consument de met hem gesloten overeenkomst herroept, niet alleen verplicht is om de door de consument betaalde aflossings- en rentebedragen terug te betalen, maar ook om aan die consument een gebruiksvergoeding te betalen voor de bedragen die de aanbieder ter uitvoering van de overeenkomst heeft ontvangen.

36

In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat richtlijn 2002/65, overeenkomstig artikel 1, lid 1, gelezen in het licht van overweging 13 ervan, in beginsel een volledige harmonisatie van de erdoor geregelde aspecten tot stand brengt. Zoals die overweging vermeldt, mogen de lidstaten immers geen andere bepalingen opleggen dan die welke deze richtlijn voor de door haar geharmoniseerde gebieden vaststelt, tenzij specifiek anders aangegeven in deze richtlijn (arrest van 11 september 2019, Romano, C‑143/18, EU:C:2019:701, punt 34).

37

Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een consument gebruikmaakt van zijn herroepingsrecht met betrekking tot een op afstand met een aanbieder gesloten kredietovereenkomst, deze consument – onder voorbehoud van de bedragen die hij zelf aan de aanbieder moet betalen onder de voorwaarden van artikel 7, leden 1 en 3, van die richtlijn – recht heeft op terugbetaling van de ter uitvoering van die overeenkomst betaalde rente- en aflossingsbedragen, maar niet op een gebruiksvergoeding voor die bedragen.

Kosten

38

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer een consument gebruikmaakt van zijn herroepingsrecht met betrekking tot een op afstand met een aanbieder gesloten kredietovereenkomst, deze consument – onder voorbehoud van de bedragen die hij zelf aan de aanbieder moet betalen onder de voorwaarden van artikel 7, leden 1 en 3, van die richtlijn – recht heeft op terugbetaling van de ter uitvoering van die overeenkomst betaalde rente- en aflossingsbedragen, maar niet op een gebruiksvergoeding voor die bedragen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top