Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0052

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 mei 2019.
    Christian Fülla tegen Toolport GmbH.
    Verzoek van het Amtsgericht Norderstedt om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 1999/44/EG – Gebrek aan overeenstemming van het geleverde goed – Artikel 3 – Recht van de consument om het goed kosteloos, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast in overeenstemming te laten brengen – Bepaling van de plaats waar de consument een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper moet stellen met het oog op het in overeenstemming brengen ervan – Begrip ‚kosteloos’ in overeenstemming brengen van het goed – Recht van de consument op ontbinding van de overeenkomst.
    Zaak C-52/18.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:447

    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    23 mei 2019 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 1999/44/EG – Gebrek aan overeenstemming van het geleverde goed – Artikel 3 – Recht van de consument om het goed kosteloos, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast in overeenstemming te laten brengen – Bepaling van de plaats waar de consument een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper moet stellen met het oog op het in overeenstemming brengen ervan – Begrip ‚kosteloos’ in overeenstemming brengen van het goed – Recht van de consument op ontbinding van de overeenkomst”

    In zaak C‑52/18,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Norderstedt (rechter in eerste aanleg Norderstedt, Duitsland) bij beslissing van 27 december 2017, ingekomen bij het Hof op 29 januari 2018, in de procedure

    Christian Fülla

    tegen

    Toolport GmbH,

    wijst

    HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, C. Toader, A. Rosas, L. Bay Larsen en M. Safjan (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: N. Wahl,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann, J. Möller en A. Berg als gemachtigden,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas, J. Traband en A.‑L. Desjonquères als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Ruiz García en M. Noll-Ehlers als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 2019,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB 1999, L 171, blz. 12).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Christian Fülla en Toolport GmbH, een vennootschap naar Duits recht, betreffende een vordering tot terugbetaling van de verkoopprijs van een tent uit hoofde van de uitoefening door Fülla van zijn recht op ontbinding van de overeenkomst.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    De overwegingen 1 en 10 tot en met 12 van richtlijn 1999/44 luiden:

    „(1)

    Overwegende dat in artikel 153, leden 1 en 3, [EG] is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van de maatregelen die zij op grond van artikel 95 [EG] neemt;

    [...]

    (10)

    Overwegende dat in geval van niet-overeenstemming van de goederen met de overeenkomst, de consument het recht moet hebben om de goederen kosteloos met de overeenkomst in overeenstemming te laten brengen, waarbij hij kan kiezen tussen herstel of vervanging, of, bij gebreke daarvan, recht moet hebben op een prijsvermindering of op ontbinding van de overeenkomst;

    (11)

    Overwegende dat de consument in eerste instantie van de verkoper kan verlangen dat deze de goederen herstelt of vervangt tenzij deze vormen van genoegdoening onmogelijk of buiten verhouding zijn; dat het al dan niet buiten verhouding zijn van een vorm van genoegdoening objectief moet worden vastgesteld; dat een bepaalde vorm van genoegdoening buiten verhouding is als hij, vergeleken met de andere vorm van genoegdoening onredelijke kosten met zich brengt; dat de kosten van een vorm van genoegdoening onredelijk zijn als zij beduidend hoger liggen dan de kosten van de andere vorm van genoegdoening;

    (12)

    Overwegende dat de verkoper in geval van een gebrek aan overeenstemming de consument steeds, bij wijze van schikking, om het even welke beschikbare vorm van genoegdoening kan voorstellen; dat het de consument vrij staat dat voorstel aan te nemen of af te wijzen”.

    4

    Artikel 1 van deze richtlijn, met als opschrift „Werkingssfeer en definities”, bepaalt in lid 1 ervan:

    „Deze richtlijn beoogt de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, teneinde in het kader van de interne markt een eenvormig minimumniveau van consumentenbescherming te verzekeren.”

    5

    Artikel 2 van die richtlijn, met als opschrift „Overeenstemming met de overeenkomst”, bepaalt in lid 1 ervan:

    „De verkoper is verplicht aan de consument goederen af te leveren die met de koopovereenkomst in overeenstemming zijn.”

    6

    Artikel 3 van die richtlijn, met als opschrift „Rechten van de consument”, bepaalt:

    „1.   De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de aflevering van de goederen.

    2.   In geval van gebrek aan overeenstemming, heeft de consument het recht dat de goederen kosteloos door herstelling of vervanging in overeenstemming worden gebracht, overeenkomstig lid 3, of dat de prijs op passende wijze wordt verminderd of dat de koopovereenkomst met betrekking tot deze goederen wordt ontbonden, overeenkomstig de leden 5 en 6.

    3.   In eerste instantie heeft de consument het recht om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van de goederen te verlangen behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn.

    Een vorm van genoegdoening wordt geacht buiten verhouding te zijn indien zij voor de verkoper kosten meebrengt die, vergeleken met de alternatieve vorm van genoegdoening onredelijk zijn, gelet op:

    de waarde die de goederen zonder het gebrek aan overeenstemming zouden hebben;

    de ernst van het gebrek aan overeenstemming en

    de vraag, of de alternatieve vorm van genoegdoening concreet mogelijk is zonder ernstige overlast voor de consument.

    Herstelling of vervanging moet, rekening houdend met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument plaatsvinden.

    4.   De term ‚kosteloos’ in de leden 2 en 3 heeft betrekking op de kosten die gemaakt moeten worden om de goederen in overeenstemming te brengen, met name de kosten van verzending, loon en materiaal.

    5.   De consument kan een passende prijsvermindering of de ontbinding van de koopovereenkomst verlangen:

    indien hij geen aanspraak kan maken op herstelling of vervanging, of

    indien de verkoper niet binnen een redelijke termijn tot genoegdoening is overgegaan, of

    indien de verkoper niet zonder ernstige overlast voor de consument tot genoegdoening is overgegaan.

    6.   Ontbinding van de overeenkomst kan niet worden verlangd indien het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is.”

    7

    Artikel 8 van de richtlijn, met als opschrift „Nationaal recht en minimum aan bescherming”, bepaalt in lid 2 ervan:

    „De lidstaten kunnen op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere voorschriften vaststellen of handhaven voor zover deze met het Verdrag verenigbaar zijn, teneinde de consument een hogere graad van bescherming te verzekeren.”

    Duits recht

    8

    Richtlijn 1999/44 is in Duits recht omgezet door wijzigingen in het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”). § 269 BGB, met als opschrift „Plaats van de prestatie”, bepaalt:

    „1.   Wanneer de plaats van de prestatie niet is bepaald en ook niet uit de omstandigheden, inzonderheid de aard van de verbintenis, kan worden afgeleid, moet worden gepresteerd op de plaats waar de schuldenaar zijn woonplaats had op het ogenblik waarop de verbintenis is ontstaan.

    2.   Wanneer de verbintenis in het kader van een handelsactiviteit of een industriële activiteit van de schuldenaar is ontstaan en de handelszaak of het bedrijf van de schuldenaar niet in diens woonplaats is gelegen, komt de plaats waar de handelszaak of het bedrijf van de schuldenaar is gelegen, in de plaats van diens woonplaats.

    3.   Uit het feit alleen dat de schuldenaar de verzendingskosten heeft overgenomen, mag niet worden geconcludeerd dat de prestatie moet worden verricht op de plaats waarnaar de verzending moet worden verricht.”

    9

    § 439 BGB, met als opschrift „Opheffing van de wanprestatie”, bepaalt in zijn op het hoofdgeding toepasselijke versie:

    „1.   De koper kan naar goeddunken ofwel herstel van het gebrek ofwel de levering van een zaak zonder gebreken verlangen.

    2.   De verkoper draagt de kosten die moeten worden gemaakt met het oog op opheffing van de wanprestatie, in het bijzonder de kosten van vervoer, verzending, arbeid en materiaal.

    3.   [...] [D]e verkoper [heeft] het recht de door de koper gekozen vorm van opheffing van de wanprestatie te weigeren indien de kosten daarvan buiten verhouding zouden zijn. Daarbij dient met name rekening te worden gehouden met de waarde van de zaak indien deze aan de overeenkomst zou beantwoorden, met de ernst van het gebrek aan overeenstemming, en met de vraag of de alternatieve vorm van opheffing van de wanprestatie concreet mogelijk is zonder ernstige overlast voor de koper. In dat geval kan de koper enkel aanspraak maken op de alternatieve vorm van opheffing van de wanprestatie, zulks onverminderd het recht van de verkoper om ook deze te weigeren indien aan de in de eerste volzin geformuleerde voorwaarden is voldaan.

    4.   Indien de verkoper bij wijze van nakoming na contractbreuk een goed zonder gebreken levert, kan hij overeenkomstig de §§ 346 tot en met 348 van de koper teruggave van de gebrekkige zaak verlangen.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    10

    Op 8 juli 2015 heeft Fülla bij Toolport telefonisch een tent van vijf bij zes meter gekocht.

    11

    Na levering van die tent op het woonadres van Fülla, heeft laatstgenoemde het gebrek aan overeenstemming ervan vastgesteld en heeft hij aan Toolport verzocht deze in overeenstemming te brengen op zijn woonadres. Hij heeft die tent niet teruggestuurd naar Toolport, noch voorgesteld om dat te doen. Van haar kant heeft Toolport de klachten van Fülla over de niet-overeenstemming van die tent afgewezen als ongegrond. Zij heeft aan Fülla toen niet meegedeeld dat een transport van de tent tot aan haar vestigingsplaats noodzakelijk was en hem evenmin voorgesteld de transportkosten voor te schieten.

    12

    Tussen partijen is toen niet gediscussieerd over de plaats waar de tent in overeenstemming moest worden gebracht. Bovendien was hierover niets bepaald in de tussen partijen gesloten overeenkomst.

    13

    In die omstandigheden heeft Fülla verzocht om ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de aankoopprijs van die tent, in ruil voor de teruggave ervan.

    14

    Aangezien Toolport niet aan dit verzoek voldeed, heeft Fülla een vordering ingesteld bij het Amtsgericht Norderstedt (rechter in eerste aanleg Norderstedt, Duitsland).

    15

    In het kader van de procedure bij deze rechter heeft Toolport voor het eerst aangevoerd dat haar vestigingsplaats de plaats was waar het betrokken goed in overeenstemming moest worden gebracht.

    16

    Volgens de verwijzende rechter is de bepaling van de plaats van het in overeenstemming brengen van het betrokken goed van essentieel belang om te weten of Fülla Toolport in de gelegenheid heeft gesteld over te gaan tot herstel of vervanging van dat goed, of dat hij haar een „redelijke termijn” in de zin van artikel 3, lid 5, van richtlijn 1999/44 heeft gegeven, teneinde de overeenkomst krachtens die bepaling te kunnen ontbinden.

    17

    In dat verband merkt de verwijzende rechter op dat de plaats waar het goed in overeenstemming wordt gebracht in het Duitse rechtsstelsel wordt bepaald overeenkomstig § 269 BGB, volgens welke bepaling in de eerste plaats doorslaggevend is hetgeen partijen zijn overeengekomen. Bij gebreke van overeenkomst over die plaats, dient rekening te worden gehouden met de concrete omstandigheden van het geval, inzonderheid met de aard van de betrokken verbintenis. Biedt ook dit geen definitief uitsluitsel, dan moet de plaats waar het goed in overeenstemming moet worden gebracht, worden vastgesteld op de plaats waar de woonplaats van de schuldenaar of diens handelszaak of bedrijf was gelegen op het ogenblik waarop de verbintenis is ontstaan.

    18

    Bijgevolg merkt de verwijzende rechter in het licht van de rechtspraak van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) op dat § 269 BGB aldus moet worden uitgelegd dat de consument in casu verplicht is het betrokken goed ter beschikking te stellen van de verkoper op diens vestigingsplaats, met het oog op het in overeenstemming brengen ervan.

    19

    De verwijzende rechter twijfelt echter over de verenigbaarheid van een dergelijke uitlegging met richtlijn 1999/44 en merkt op dat de organisatie van het transport „ernstige overlast” in de zin van artikel 3, lid 3, van die richtlijn dreigt te creëren voor de consument, gelet op de kenmerken van het betrokken goed.

    20

    Volgens deze rechter is de plaats van het in overeenstemming brengen van een goed die het meest geschikt is om een zo breed mogelijke bescherming van de consument te garanderen, de plaats waar een dergelijk goed zich bevindt. Door een dergelijke benadering kan de verkoper zelf een onderzoek van dat goed organiseren op de meest efficiënte manier. De verkoper kan dan dat goed onderzoeken op de plaats waar het zich bevindt of het laten terugzenden voor eigen rekening en volgens zijn eigen instructies.

    21

    Het op basis van de omstandigheden van elk concreet geval bepalen van de plaats waar een goed in overeenstemming wordt gebracht, moet volgens deze rechter echter worden uitgesloten, daar dit, in elk geval voor de consument, tot rechtsonzekerheid zou leiden.

    22

    De verwijzende rechter vraagt zich ook af of het beginsel van de kosteloosheid van het in overeenstemming brengen van een goed, dat is vastgesteld in artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 1999/44, het recht van de consument omvat om aan de verkoper te vragen de transportkosten van dat goed tot aan de vestigingsplaats van de verkoper voor te schieten zodat die laatste het goed kan herstellen of vervangen.

    23

    In die omstandigheden heeft het Amtsgericht Norderstedt de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Moet artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44 aldus worden uitgelegd dat een consument een op afstand gekocht consumptiegoed altijd uitsluitend aan de ondernemer moet aanbieden op de plaats waar het goed zich bevindt, teneinde de ondernemer in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

    2)

    Zo nee:

    Moet artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44 aldus worden uitgelegd dat een consument een op afstand gekocht consumptiegoed altijd moet aanbieden op de plaats waar de ondernemer is gevestigd, teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

    3)

    Zo nee:

    Welke criteria kunnen aan artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44 worden ontleend om te bepalen op welke plaats de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

    4)

    Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de plaats is waar de ondernemer is gevestigd,

    is het dan verenigbaar met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44, dat de consument de kosten van het transport naar en van de vestigingsplaats van de ondernemer moet voorschieten, of volgt uit de verplichting tot ‚kosteloos herstel’ dat de verkoper deze kosten dient voor te schieten?

    5)

    Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de vestigingsplaats van de ondernemer is en een verplichting van de consument tot het voorschieten van de kosten verenigbaar is met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44,

    moet het bepaalde in artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 dan aldus worden uitgelegd dat een consument niet het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden, indien hij de ondernemer weliswaar in kennis heeft gesteld van het gebrek doch zonder aan te bieden het consumptiegoed te vervoeren naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd?

    6)

    Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de vestigingsplaats van de ondernemer is, doch een verplichting van de consument tot het voorschieten van de kosten niet verenigbaar is met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44,

    moet het bepaalde in artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 dan aldus worden uitgelegd dat een consument niet het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden, indien hij de ondernemer weliswaar in kennis heeft gesteld van het gebrek doch zonder aan te bieden het consumptiegoed te vervoeren naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd?”

    Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

    24

    Volgens de Duitse regering is de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing twijfelachtig daar de beschrijving van de feiten en de weergave van de toepasselijke bepalingen van nationaal recht rudimentair zijn en de relevantie van de voorgelegde vragen voor de oplossing van het geschil niet kan worden afgeleid uit de feiten alleen.

    25

    In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak van het Hof, wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, het Hof in beginsel verplicht is daarop te antwoorden. Bijgevolg geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 7 maart 2018, flightright e.a., C‑274/16, C‑447/16 en C‑448/16, EU:C:2018:160, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    26

    In casu zijn de beschrijving van de feiten van het hoofdgeding in de verwijzingsbeslissing, die in de punten 10 tot en met 15 van het onderhavige arrest zijn uiteengezet, en de weergave van de relevante nationale bepalingen, die in de punten 8 en 9 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, voldoende duidelijk en volledig om het Hof in staat te stellen een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.

    27

    Voorts zet de verwijzende rechter, zoals blijkt uit de punten 16 tot en met 22 van het onderhavige arrest, uiteen waarom hij het Hof vragen heeft gesteld over de uitlegging van de draagwijdte van de rechten van de consument uit hoofde van artikel 3 van richtlijn 1999/44 in het kader van het hoofdgeding, en met name waarom het voor de beslechting van dit geding noodzakelijk is de plaats te bepalen waar de consument verplicht is een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper te stellen om het in overeenstemming te brengen.

    28

    Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste drie vragen

    29

    Met zijn eerste drie vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat de plaats waar de consument verplicht is een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper te stellen om het overeenkomstig deze bepaling in overeenstemming te brengen, altijd de plaats is waar dit goed zich bevindt, of altijd de plaats waar de vestiging van de verkoper zich bevindt of, indien geen van beide het geval is, welke criteria dan aan die bepaling kunnen worden ontleend teneinde die plaats te bepalen.

    30

    Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat de consument krachtens artikel 3, lid 2, van richtlijn 1999/44 in geval van gebrek aan overeenstemming van het geleverde goed, het recht heeft te verlangen, hetzij dat het goed in overeenstemming wordt gebracht door herstelling of vervanging, overeenkomstig artikel 3, lid 3, hetzij, indien hij het goed niet in overeenstemming kan laten brengen, dat de prijs op passende wijze wordt verminderd of dat de overeenkomst, wordt ontbonden, overeenkomstig de leden 5 en 6 van dat artikel (zie in die zin arrest van 17 april 2008, Quelle, C‑404/06, EU:C:2008:231, punt 27).

    31

    Artikel 3, lid 3, eerste en derde alinea, van deze richtlijn preciseert dat de consument in eerste instantie het recht heeft om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van de goederen te verlangen behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn. Derhalve moet elk herstel of elke vervanging, rekening houdend met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument plaatsvinden.

    32

    In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44 weliswaar niet bepaalt op welke plaats een niet-overeenstemmend goed ter beschikking van de verkoper moet worden gesteld om te worden hersteld of vervangen, maar dat dit niet wegneemt dat die bepaling bepaalde voorwaarden stelt die een dergelijk in overeenstemming brengen van het goed kunnen regelen. Aldus moet elk herstel of elke vervanging kosteloos gebeuren, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument. Deze drie vereisten drukken de wil van de wetgever van de Unie uit om de consument daadwerkelijk te beschermen (arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz, C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 52).

    33

    Hieruit volgt dat de plaats waar een goed dat niet in overeenstemming is ter beschikking van de verkoper moet worden gesteld om te worden hersteld of vervangen, geschikt moet zijn om een in overeenstemming brengen te garanderen dat voldoet aan die drie vereisten.

    34

    Aldus dient, in de eerste plaats, met betrekking tot het vereiste dat het goed „kosteloos” in overeenstemming wordt gebracht – hetgeen elke financiële vordering van de verkoper in het kader van de uitvoering van dit vereiste uitsluit, om het even of het een herstel of vervanging van het niet-conforme goed betreft, en hetgeen tot doel heeft de consument te beschermen tegen het risico van financiële lasten, dat hem zonder die bescherming ervan zou kunnen weerhouden zijn rechten geldend te maken (zie in die zin arrest van 17 april 2008, Quelle, C‑404/06, EU:C:2008:231, punt 34) – te worden opgemerkt dat dit niet kan worden bepaald door de plaats waar de consument een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper moet stellen met het oog op het in overeenstemming brengen van dat goed.

    35

    Het is juist dat artikel 3, lid 3, eerste en tweede alinea, van richtlijn 1999/44 preciseert dat de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van het goed kan weigeren indien dit onmogelijk of buiten verhouding blijkt te zijn doordat één van die wijzen van genoegdoening voor de verkoper kosten meebrengt die, vergeleken met de alternatieve vorm van genoegdoening, onredelijk zijn. De criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of dergelijke kosten onredelijk zijn, die in artikel 3, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn worden opgesomd, verwijzen echter naar de waarde die het goed zou hebben zonder het gebrek aan overeenstemming, naar de ernst van het gebrek aan overeenstemming en naar de vraag of de alternatieve vorm van genoegdoening concreet mogelijk is zonder ernstige overlast voor de consument, en zij worden toegepast ongeacht de plaats waar de consument een op afstand gekocht goed ter beschikking moet stellen van de verkoper teneinde het in overeenstemming te brengen.

    36

    Wat in de tweede plaats het vereiste van het „binnen een redelijke termijn” in overeenstemming brengen van het goed betreft, moet worden opgemerkt dat de snelheid waarmee het goed in overeenstemming wordt gebracht kan variëren naargelang van de plaats waar de consument het goed daartoe ter beschikking van de verkoper dient te stellen.

    37

    Zoals de advocaat-generaal in punt 60 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou de verkoper in bepaalde omstandigheden, met name wanneer het goed zich in een ander land dan dat van zijn vestigingsplaats bevindt, veel tijd nodig hebben om de inspectie van dat goed te organiseren, met het oog op het herstel of de vervanging ervan op die plaats. In een dergelijk geval is het niet uitgesloten dat het ter beschikking stellen van het goed op de vestigingsplaats van de verkoper ervoor kan zorgen dat het goed sneller in overeenstemming wordt gebracht.

    38

    Daartegenover staat dat, indien de verkoper reeds beschikt over een klantenservice die of een transportnetwerk dat beschikbaar is op de plaats waar het goed zich bevindt, het in overeenstemming brengen ervan sneller kan gebeuren als de verkoper dat goed op die plaats inspecteert of zelf het transport ervan organiseert naar zijn vestigingsplaats.

    39

    In de derde plaats vereist artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44 dat het in overeenstemming brengen van het goed wordt verzekerd „zonder ernstige overlast voor de consument, rekening houdend met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste”.

    40

    Hieruit volgt dat de plaats waar het goed ter beschikking van de verkoper moet worden gesteld om het in overeenstemming te brengen, niet zodanig kan worden gekozen dat zij geen enkele overlast voor de consument oplevert – aangezien deze terbeschikkingstelling in de regel een zekere investering vergt van de consument in termen van tijd en inspanningen die verband houden met de verpakking en de aflevering van het goed – maar wel zodanig dat zij geen ernstige overlast oplevert, dat wil zeggen geen last van dien aard dat de consument ervan wordt weerhouden zijn rechten geldend te maken, zoals de advocaat-generaal in punt 68 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

    41

    In dat verband dient immers rekening te worden gehouden met het feit dat artikel 3 van richtlijn 1999/44 een juist evenwicht tot stand wil brengen tussen de belangen van de consument en die van de verkoper, door aan eerstbedoelde als zwakke contractpartij een volledige en doeltreffende bescherming te verlenen tegen de slechte uitvoering door de verkoper van diens contractuele verbintenissen en door tegelijk de mogelijkheid te bieden rekening te houden met de door laatstbedoelde aangevoerde overwegingen van economische aard (arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz, C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 75).

    42

    Om te beoordelen of een situatie in het kader van het in overeenstemming brengen van het goed ernstige overlast kan inhouden voor de gemiddelde consument, dient voorts rekening te worden gehouden met de aard van het goed en het gebruik ervan dat de consument wenste.

    43

    Zo zou de verzending ervan naar de vestiging van de verkoper in bepaalde gevallen, zowel wegens de aard van de goederen – met name wanneer deze een groot gewicht of volume hebben, bijzonder kwetsbaar zijn of omdat er rekening moet worden gehouden met bijzonder complexe eisen in verband met de verzending ervan – als wegens het gebruik dat de gemiddelde consument ervan wenste, dat met name de eerdere installatie ervan impliceerde, voor die consument ernstige overlast vormen die in strijd is met de vereisten van artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44.

    44

    In andere gevallen kan daarentegen worden aangenomen dat de verzending naar de vestigingsplaats van de verkoper van compacte goederen, die noch een speciale behandeling noch een bijzondere wijze van transport vereisen, voor de consument geen ernstige overlast kan vormen.

    45

    Bijgevolg is de plaats waar de consument verplicht is een op afstand gekocht goed ter beschikking te stellen van de verkoper om het in overeenstemming te brengen, en die het meest geschikt is om een dergelijk in overeenstemming brengen te verzekeren, zonder kosten, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van elk concreet geval.

    46

    Wat in dit verband de overwegingen van rechtszekerheid betreft, dient in herinnering te worden gebracht dat richtlijn 1999/44 overeenkomstig artikel 1, lid 1, en artikel 8, lid 2, ervan een uniforme minimumbescherming van de consumenten op het gebied waarop zij betrekking heeft, beoogt te waarborgen. Uit deze bepalingen volgt zodoende dat de lidstaten in hun nationale wetgeving de plaats of plaatsen kunnen bepalen waar de consument verplicht is een goed ter beschikking van de verkoper te stellen om het in overeenstemming te brengen, mits zij voldoen aan de eisen van artikel 3, lid 3, van die richtlijn. Voorts kunnen de lidstaten strengere bepalingen vaststellen of handhaven om de consument een hogere graad van bescherming te verzekeren, zoals specifieke regels voor bepaalde categorieën goederen.

    47

    Bij de toepassing van het aldus vastgestelde nationale recht moeten de nationale rechterlijke instanties die dit recht uitleggen alle regels van dit recht in aanmerking nemen en de daarin erkende uitleggingsmethoden toepassen, teneinde dit zo veel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van richtlijn 1999/44 uit te leggen om het met die richtlijn beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Dit vereiste van conforme uitlegging houdt voor de nationale rechterlijke instanties de verplichting in om in voorkomend geval vaste rechtspraak te wijzigen wanneer deze berust op een met de doelstellingen van een richtlijn onverenigbare uitlegging van het nationale recht (arrest van 19 april 2016, DI, C‑441/14, EU:C:2016:278, punten 31 en 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    48

    Gelet op het voorgaande moet op de eerste drie vragen worden geantwoord dat artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten bevoegd blijven om de plaats vast te stellen waar de consument gehouden is een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper te stellen om het overeenkomstig deze bepaling in overeenstemming te brengen. Die plaats moet geschikt zijn om het kosteloos in overeenstemming brengen te waarborgen binnen een redelijke termijn en zonder voor ernstige overlast voor de consument te zorgen, rekening houdend met de aard van het goed en het gebruik dat de consument ervan wenst. In dit verband moet de nationale rechter conform richtlijn 1999/44 uitleggen, en in voorkomend geval ook vaste rechtspraak wijzigen, indien deze berust op een met de doelstellingen van deze richtlijn onverenigbare uitlegging van het nationale recht.

    Vierde vraag

    49

    Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de consument om een op afstand gekocht goed „kosteloos” in overeenstemming te brengen, ook ziet op de verplichting van de verkoper om de transportkosten van dat goed naar de vestigingsplaats van die verkoper voor te schieten met het oog op het in overeenstemming brengen.

    50

    Volgens artikel 3, lid 4, van deze richtlijn wordt onder het begrip „kosteloos” verstaan de kosten die moeten worden gemaakt om de goederen in overeenstemming te brengen, met name de kosten van verzending, loon en materiaal.

    51

    Zoals blijkt uit de in punt 34 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, strekt deze verplichting om een goed kosteloos in overeenstemming te brengen, die de Uniewetgever tot een wezenlijk onderdeel van de door richtlijn 1999/44 aan de consument verleende bescherming heeft willen maken, ertoe de consument te beschermen tegen het risico van financiële lasten dat hem zonder die bescherming ervan zou kunnen weerhouden zijn rechten te doen gelden (zie in die zin arrest van 17 april 2008, Quelle, C‑404/06, EU:C:2008:231, punten 33 en 34).

    52

    Tegelijkertijd heeft deze richtlijn, zoals in punt 41 van het onderhavige arrest reeds is opgemerkt, niet alleen tot doel de belangen van de consument te beschermen, door hem een volledige en doeltreffende bescherming te bieden tegen een slechte uitvoering door de verkoper van diens contractuele verbintenissen, maar ook om een evenwicht tot stand te brengen met economische overwegingen die door de verkoper worden aangevoerd (zie in die zin arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz, C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 75).

    53

    In het licht van deze overwegingen moet worden opgemerkt dat de verplichting voor de verkoper om systematisch de kosten voor te schieten voor het transport van een op afstand gekocht niet-overeenstemmend goed naar zijn vestigingsplaats, de tijd die nodig is om een dergelijk goed – binnen een redelijke termijn – in overeenstemming te brengen, kan verhogen. Dat is met name het geval wanneer de verkoper geen voorgefrankeerde retouretiketten bezorgt en gedwongen is om dergelijke voorschotten te storten. Voorts bestaat het risico dat een dergelijke verplichting een te grote last legt op de verkoper, met name in gevallen waarin een dergelijk goed na inspectie niet defect blijkt te zijn.

    54

    In die omstandigheden vereist het door richtlijn 1999/44 nagestreefde evenwicht tussen de belangen van de consument en die van de verkoper niet dat de verplichting om kosteloos een goed in overeenstemming te brengen, naast de verplichting voor de verkoper om de consument de kosten van het transport van dit goed naar de vestigingsplaats van de verkoper terug te betalen, ook de verplichting omvat om deze kosten systematisch aan de consument voor te schieten.

    55

    Zoals uit de punten 34 en 40 van het onderhavige arrest voortvloeit, vereist dit met het oog op de bescherming van de consument nagestreefde evenwicht, dat de door de consument gemaakte transportkosten de gemiddelde consument niet ervan weerhouden zijn rechten geldend te maken. In dat verband moet de nationale rechter, wanneer hij nagaat of een last van dien aard is dat zij een dergelijke consument ervan weerhoudt om zijn rechten geldend te maken, zoals de advocaat-generaal in punt 86 van zijn conclusie heeft opgemerkt, rekening houden met de specifieke omstandigheden van het concrete geval, met name met elementen als het bedrag van de transportkosten, de waarde van het niet-conforme goed of de mogelijkheid, rechtens of feitelijk, voor de consument om zijn rechten geldend te maken in geval van niet-terugbetaling door de verkoper van de door de consument voorgeschoten transportkosten.

    56

    Gelet op een en ander dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 3, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de consument op het „kosteloos” in overeenstemming brengen van een op afstand gekocht goed niet ziet op de verplichting van de verkoper om, met het oog op het in overeenstemming brengen ervan, de kosten van het transport van dat goed naar de vestigingsplaats van die verkoper voor te schieten, tenzij het voorschieten van die kosten voor die consument een last betekent die hem ervan weerhoudt om zijn rechten geldend te maken, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.

    Vijfde en zesde vraag:

    57

    Met zijn vijfde en zijn zesde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 3, juncto artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding de consument die de verkoper in kennis heeft gesteld van de niet-overeenstemming van het op afstand gekochte goed, zonder dit goed ter beschikking van de verkoper te stellen op diens vestigingsplaats teneinde het in overeenstemming te brengen, recht heeft op ontbinding van de overeenkomst wegens gebrek aan genoegdoening binnen een redelijke termijn.

    58

    In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 3, leden 3 en 5, van deze richtlijn voorziet in een duidelijke volgorde van wijzen van genoegdoening waarop de consument recht heeft in geval van niet-overeenstemming van het goed.

    59

    Overeenkomstig artikel 3, lid 3, eerste alinea, van die richtlijn heeft de consument in eerste instantie het recht om van de verkoper herstel of vervanging van het goed te verlangen, behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn.

    60

    Enkel indien de consument geen recht heeft op herstel of vervanging van het niet-conforme goed of indien de verkoper binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consument, geen van deze vormen van genoegdoening heeft uitgevoerd, kan de consument krachtens artikel 3, lid 5, van deze richtlijn eisen dat de overeenkomst wordt ontbonden, behalve wanneer het gebrek aan overeenstemming van het goed van geringe betekenis is, in de zin van artikel 3, lid 6, van richtlijn 1999/44.

    61

    In dat verband, aangezien uit artikel 3, leden 3 en 5, van richtlijn 1999/44, gelezen in het licht van overweging 10 ervan, voortvloeit dat die richtlijn, in het belang van beide contractspartijen de uitvoering van de overeenkomst door middel van de twee in eerste instantie vastgestelde vormen van genoegdoening verkiest boven de ontbinding van de overeenkomst (zie in die zin arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz, C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 72), voorziet die richtlijn daartoe in bepaalde positieve verplichtingen voor zowel de consument als de verkoper.

    62

    Overeenkomstig artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 1999/44 moet de consument die het in overeenstemming brengen van een goed wenst, de verkoper dus een voldoende mogelijkheid geven om een dergelijk goed in die toestand te brengen. Daartoe dient hij de verkoper in kennis te stellen van de niet-conformiteit en de door hem gekozen wijze van genoegdoening, namelijk herstel of vervanging van het goed. Daarnaast moet de consument een dergelijk niet-conform goed ter beschikking van de verkoper stellen.

    63

    De verkoper moet de eventuele herstelling of vervanging kosteloos, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument uitvoeren en kan slechts weigeren dit te doen indien dit niet mogelijk of buiten verhouding is. Zoals blijkt uit punt 60 van het onderhavige arrest, kan de consument de ontbinding van de overeenkomst alleen eisen indien de verkoper de hem door artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44 voorgeschreven verplichtingen op dit punt niet is nagekomen.

    64

    In casu preciseert de verwijzende rechter dat partijen in het hoofdgeding de plaats waar het litigieuze goed ter beschikking van de verkoper moest worden gesteld voor het in overeenstemming brengen ervan niet waren overeengekomen of hadden besproken. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt daarentegen dat de consument, Fülla, de verkoper, Toolport, in kennis had gesteld van de gebreken van dat goed en deze onderneming had verzocht om dit goed in overeenstemming te brengen op zijn woonadres, wat evenwel niet tot actie van Toolport heeft geleid. Laatstgenoemde heeft pas in de loop van de procedure voor de verwijzende rechter voor het eerst verklaard dat dit goed te zijner beschikking had moeten worden gesteld op zijn vestigingsplaats. Volgens de verwijzende rechter dreigde de organisatie van het transport naar de vestigingsplaats van de verkoper, gelet op de kenmerken van het litigieuze goed, voor de consument „ernstige overlast” in de zin van artikel 3, lid 3, van die richtlijn te vormen.

    65

    In dit verband moet worden vastgesteld dat de consument, die de verkoper duidelijk in kennis heeft gesteld van het gebrek aan overeenstemming van een op afstand gekocht goed waarvan het transport naar de vestigingsplaats van de verkoper voor hem ernstige overlast dreigde te vormen en die dit goed op zijn woonplaats ter beschikking heeft gesteld van de verkoper om in overeenstemming te worden gebracht, terwijl die verkoper hem geen informatie had verstrekt over de plaats waar hem het goed ter beschikking moest worden gesteld om het in overeenstemming te brengen, noch een andere passende positieve handeling daartoe had ondernomen, en die daardoor het goed niet ter beschikking heeft gesteld van die verkoper op die bepaalde plaats, heeft voldaan aan de krachtens artikel 3, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 1999/44 op hem rustende zorgvuldigheidsplicht (zie in die zin arrest van 4 juni 2015, Faber, C‑497/13, EU:C:2015:357, punten 6163).

    66

    Aan de op de verkoper rustende verplichting om binnen een redelijke termijn een vorm van genoegdoening te geven, bij gebreke waarvan de consument overeenkomstig artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 gerechtigd is de ontbinding van de overeenkomst te eisen, wordt daarentegen niet voldaan wanneer de verkoper geen enkele passende maatregel neemt om het niet-conforme goed op zijn minst te inspecteren, met inbegrip van de maatregel om de consument binnen een redelijke termijn in kennis te stellen van de plaats waar het niet-conforme goed hem ter beschikking moet worden gesteld voor het in overeenstemming brengen ervan.

    67

    Gelet op het voorgaande moet op de vijfde en de zesde vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 3, en artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 aldus moeten worden uitgelegd dat, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, de consument die de verkoper in kennis heeft gesteld van de niet-conformiteit van het op afstand gekochte goed waarvan het transport naar de vestigingsplaats van de verkoper voor hem ernstige overlast dreigt te vormen en die dat goed ter beschikking van de verkoper heeft gesteld op zijn woonadres om het in overeenstemming te brengen, recht heeft op ontbinding van de overeenkomst wegens gebrek aan genoegdoening binnen een redelijke termijn, indien de verkoper geen enkele passende maatregel heeft genomen om dat goed in overeenstemming te brengen, met inbegrip van het in kennis stellen van de consument over de plaats waar dat goed te zijner beschikking moet worden gesteld om het in overeenstemming te brengen. Dienaangaande staat het aan de nationale rechter om door middel van een uitlegging in overeenstemming met richtlijn 1999/44, het recht van deze consument op de ontbinding van de overeenkomst te waarborgen.

    Kosten

    68

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten bevoegd blijven om de plaats vast te stellen waar de consument gehouden is een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper te stellen om het overeenkomstig deze bepaling in overeenstemming te brengen. Die plaats moet geschikt zijn om het kosteloos in overeenstemming brengen te waarborgen binnen een redelijke termijn en zonder voor ernstige overlast voor de consument te zorgen, rekening houdend met de aard van het goed en het gebruik dat de consument ervan wenst. In dit verband moet de nationale rechter conform richtlijn 1999/44 uitleggen, en in voorkomend geval ook vaste rechtspraak wijzigen, indien deze berust op een met de doelstellingen van deze richtlijn onverenigbare uitlegging van het nationale recht.

     

    2)

    Artikel 3, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 1999/44 moet aldus worden uitgelegd dat het recht van de consument op het „kosteloos” in overeenstemming brengen van een op afstand gekocht goed niet ziet op de verplichting van de verkoper om, met het oog op het in overeenstemming brengen ervan, de kosten van het transport van dat goed naar de vestigingsplaats van die verkoper voor te schieten, tenzij het voorschieten van die kosten voor die consument een last betekent die hem ervan weerhoudt om zijn rechten geldend te maken, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.

     

    3)

    Artikel 3, lid 3, en artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 moeten aldus worden uitgelegd dat, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, de consument die de verkoper in kennis heeft gesteld van de niet-conformiteit van het op afstand gekochte goed waarvan het transport naar de vestigingsplaats van de verkoper voor hem ernstige overlast dreigt te vormen en die dat goed ter beschikking van de verkoper heeft gesteld op zijn woonadres om het in overeenstemming te brengen, recht heeft op ontbinding van de overeenkomst wegens gebrek aan genoegdoening binnen een redelijke termijn, indien de verkoper geen enkele passende maatregel heeft genomen om dat goed in overeenstemming te brengen, met inbegrip van het in kennis stellen van de consument over de plaats waar dat goed te zijner beschikking moet worden gesteld om het in overeenstemming te brengen. Dienaangaande staat het aan de nationale rechter om door middel van een uitlegging in overeenstemming met richtlijn 1999/44, het recht van deze consument op de ontbinding van de overeenkomst te waarborgen.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top