Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0029

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 april 2019.
    Cobra Servicios Auxiliares SA tegen José David Sánchez Iglesias e.a.
    Verzoeken van de Tribunal Superior de Justicia de Galicia om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Non-discriminatiebeginsel – Begrip ,arbeidsvoorwaarden’ – Vergelijkbaarheid van situaties – Rechtvaardiging – Begrip ,objectieve redenen’ – Vergoeding in geval van beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om een objectieve reden – Geringere vergoeding bij het verstrijken van een arbeidsovereenkomst ,voor een bepaald werk of een bepaalde dienst’.
    Gevoegde zaken C-29/18, C-30/18 en C-44/18.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:315

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    11 april 2019 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Non-discriminatiebeginsel – Begrip ‚arbeidsvoorwaarden’ – Vergelijkbaarheid van situaties – Rechtvaardiging – Begrip ‚objectieve redenen’ – Vergoeding in geval van beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om een objectieve reden – Geringere vergoeding bij het verstrijken van een arbeidsovereenkomst ‚voor een bepaald werk of een bepaalde dienst’”

    In de gevoegde zaken C‑29/18, C‑30/18 en C‑44/18,

    betreffende drie verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van Galicië, Spanje) bij beslissingen van 27 december 2017 (C‑29/18), 26 december 2017 (C‑30/18) en 29 december 2017 (C‑44/18), ingekomen bij het Hof op 17 januari 2018 (C‑29/18 en C‑30/18) en 24 januari 2018 (C‑44/18), in de procedures

    Cobra Servicios Auxiliares, S.A.,

    tegen

    José David Sánchez Iglesias (C‑29/18),

    José Ramón Fiuza Asorey (C‑30/18),

    Jesús Valiño López (C‑44/18),

    Fogasa (C‑29/18 en C‑44/18),

    Incatema, S.L.,

    wijst

    HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: A. Arabadjiev (rapporteur), kamerpresident, T. von Danwitz, E. Levits, C. Vajda en P. G. Xuereb, rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en N. Ruiz García als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999 (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43), en van de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

    2

    Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van drie gedingen tussen Cobra Servicios Auxiliares, S.A. (hierna: „Cobra”), enerzijds, en José David Sánchez Iglesias (C‑29/18), José Ramón Fiuza Asorey (C‑30/18) en Jesús Valiño López (C‑44/18) (hierna gezamenlijk: „belanghebbenden”), de Fondo de Garantía Salarial (loonwaarborgfonds; hierna: „Fogasa”) (C‑29/18 en C‑44/18) en Incatema SL, anderzijds, over de betaling van een vergoeding na beëindiging van de tussen de belanghebbenden en Cobra gesloten arbeidsovereenkomst voor een bepaald werk of een bepaalde dienst.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Overweging 14 van richtlijn 1999/70 luidt:

    „[D]e partijen bij deze overeenkomst beoogden een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten waarin de algemene beginselen en minimumvoorschriften inzake arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geformuleerd; [...] zij [hebben] hun wil te kennen [...] gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen”.

    4

    Volgens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is deze richtlijn „gericht op de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, Unice, CEEP) gesloten raamovereenkomst”.

    5

    De derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst luidt als volgt:

    „[De raamovereenkomst] bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectorale en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.”

    6

    Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst is het doel ervan de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen, en voorts een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

    7

    Clausule 3 van de raamovereenkomst, met als opschrift „Definities”, bepaalt:

    „Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    1.

    ,werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

    2.

    ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden.

    [...]”

    8

    Clausule 4 van de raamovereenkomst, met als opschrift „Non-discriminatiebeginsel”, bepaalt in punt 1:

    „Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

    Spaans recht

    9

    Artikel 15 van de texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores, aprobado por el Real Decreto Legislativo 1/1995 (geconsolideerde versie van de wet op het werknemersstatuut, goedgekeurd bij koninklijk wetgevend besluit 1/1995) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „werknemersstatuut”), bepaalt:

    „1.   De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd.

    Een overeenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan wanneer:

    a)

    de werknemer in dienst treedt om een bepaald werk of een bepaalde dienst te verrichten dat of die losstaat van de normale activiteiten van de onderneming en waarvan de tijdsduur voor de uitvoering weliswaar beperkt, maar in beginsel onzeker is. Een dergelijke overeenkomst heeft een maximale duurtijd van drie jaar, die met twaalf maanden kan worden verlengd bij nationale sectorale collectieve overeenkomst of, bij gebreke daarvan, bij sectorale collectieve overeenkomst op een lager niveau. Aan het einde van deze periodes krijgen de werknemers de status van vaste werknemers van de onderneming. In nationale en op een lager niveau gesloten sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten, met inbegrip van bedrijfsakkoorden, kan worden bepaald welke werkzaamheden of taken wezenlijk deel uitmaken van de normale activiteiten van de onderneming en onder dergelijke contracten kunnen vallen.

    [...]

    3.   Tijdelijke overeenkomsten die in strijd met de wet zijn gesloten, worden verondersteld te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.

    [...]”

    10

    Artikel 49, lid 1, van het werknemersstatuut bepaalt:

    „De arbeidsovereenkomst eindigt:

    [...]

    b)

    om de in de overeenkomst rechtsgeldig vermelde redenen, tenzij deze een kennelijk rechtsmisbruik door de werkgever vormen;

    c)

    bij het verstrijken van de overeengekomen termijn of bij de voltooiing van het werk of de dienst waarop de overeenkomst betrekking heeft. Bij beëindiging van de overeenkomst heeft de werknemer, tenzij het ad-interimovereenkomsten of opleidingsovereenkomsten betreft, recht op een vergoeding die gelijk is aan een evenredig gedeelte van het bedrag dat overeenstemt met 12 dagen salaris per dienstjaar, of de in voorkomend geval door de specifieke regelgeving ter zake vastgelegde vergoeding;

    [...]

    i)

    in geval van collectief ontslag om economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen;

    [...]

    l)

    om objectieve en juridisch toelaatbare redenen;

    [...]”

    11

    Artikel 51, lid 1, van dat statuut bepaalt:

    „Voor de toepassing van deze wet wordt onder collectief ontslag verstaan de beëindiging van arbeidsovereenkomsten wegens economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen, wanneer deze beëindiging binnen een periode van 90 dagen ten minste:

    a)

    10 werknemers treft in ondernemingen met minder dan 100 werknemers;

    b)

    10 % van het aantal werknemers treft in ondernemingen van 100 tot en met 300 werknemers;

    c)

    30 werknemers treft in ondernemingen met meer dan 300 werknemers.

    [...]

    [...] [D]e redenen worden geacht verband te houden met de productie wanneer er met name een wijziging is in de vraag naar de producten of diensten die de onderneming op de markt wil brengen.

    [...]”

    12

    Krachtens artikel 52 van het werknemersstatuut kan de arbeidsovereenkomst onder meer worden beëindigd om een van de in artikel 51, lid 1, van dat statuut genoemde redenen.

    13

    Volgens artikel 53, lid 1, onder b), van dat statuut wordt bij de schriftelijke kennisgeving van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 52 aan de werknemer een vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar toegekend. De vergoeding wordt berekend pro rata van het aantal gewerkte maanden ingeval een periode minder dan één jaar bestrijkt, en bedraagt maximaal twaalf maandsalarissen.

    14

    Krachtens artikel 56, lid 1, van het werknemersstatuut moet de werkgever in geval van onrechtmatige beëindiging van een arbeidsovereenkomst de werknemer opnieuw in dienst nemen of een vergoeding betalen die overeenkomt met 33 dagen salaris per dienstjaar.

    Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

    15

    Op 1 augustus 2011 heeft Cobra met Unión Fenosa, een elektriciteits- en gasbedrijf, een overeenkomst gesloten voor de opname van de meterstanden van elektriciteitsmeters, de installatie en de vervanging van meters, periodieke inspecties, storingen en buitengebruikstellingen, alsook voor de maandelijkse opname van de meterstanden van gasmeters op het grondgebied van de provincie A Coruña (Spanje) (hierna: „dienstenovereenkomst”).

    16

    Cobra heeft met de belanghebbenden arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor een bepaald werk of een bepaalde dienst gesloten die gekoppeld waren aan de duur van de dienstenovereenkomst, met name voor de opname van de meterstanden van de klanten van Unión Fenosa.

    17

    Op 24 februari 2015 heeft Unión Fenosa Cobra meegedeeld dat zij de dienstenovereenkomst per 31 maart 2015 beëindigde.

    18

    Cobra deelde de belanghebbenden mee dat er als gevolg van het besluit van Unión Fenosa om de dienstenovereenkomst te beëindigen, een einde kwam aan hun arbeidsverhouding omdat de uit te voeren taak niet langer hoefde te worden verricht. Cobra heeft de belanghebbenden er ook van in kennis gesteld dat zij op de datum van beëindiging van de arbeidsverhouding met name in aanmerking zouden komen voor de vergoeding als bedoeld in artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut.

    19

    Cobra heeft ook een procedure gestart om 72 vaste medewerkers, die ook taken verrichtten in het kader van de uitvoering van de dienstenovereenkomst, collectief te ontslaan om redenen die verband hielden met de productie.

    20

    De belanghebbenden hebben beroep ingesteld tegen onder meer Cobra en hun ontslag aangevochten voor de Juzgado de lo Social no 3 de Santiago de Compostela (arbeidsrechter nr. 3, Santiago de Compostela, Spanje).

    21

    Bij vonnissen van maart 2017 heeft deze rechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomsten van de belanghebbenden in strijd met de wet waren gesloten en dat er dus geen rechtsgrond was voor de beëindiging ervan, zodat sprake was van een onrechtmatig ontslag. Hij heeft Cobra gelast de betrokken werknemers opnieuw in dienst te nemen of hun arbeidsverhouding te beëindigen en hun de in artikel 56, lid 1, van het werknemersstatuut bedoelde vergoeding wegens onrechtmatig ontslag te betalen.

    22

    Cobra heeft tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van Galicië, Spanje). Zij voerde aan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd geldig waren.

    23

    De belanghebbenden stellen dat, indien hun arbeidsovereenkomsten geldig worden geacht, zij overeenkomstig clausule 4 van de raamovereenkomst en het arrest van 14 september 2016, de Diego Porras (C‑596/14, EU:2016:683), recht hebben op de collectieve ontslagvergoeding als bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut.

    24

    De verwijzende rechter merkt op dat volgens de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor een bepaald werk of een bepaalde dienst die betrekking heeft op de uitoefening van een activiteit die het voorwerp uitmaakt van een dienstenovereenkomst tussen de werkgever en zijn klant, niet impliceert dat die arbeidsovereenkomst moet worden geacht in strijd met de wet tot stand te zijn gekomen en dat de arbeidsverhouding overeenkomstig artikel 15, lid 3, van dat statuut moet worden geherkwalificeerd als een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.

    25

    Volgens de verwijzende rechter volgt uit deze rechtspraak dat de beëindiging van de dienstenovereenkomst door de klant gelijkstaat aan de voltooiing van de opdracht die het voorwerp uitmaakt van de arbeidsovereenkomst voor een bepaald werk of een bepaalde dienst in de zin van artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut en derhalve de beëindiging van deze overeenkomst met zich meebrengt.

    26

    Uit deze rechtspraak volgt volgens de verwijzende rechter ook dat de duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor een bepaald werk of een bepaalde dienst gekoppeld is aan het bestaan van de behoefte waarin deze overeenkomst voorziet en dat het in het algemeen moeilijk is om reeds bij de sluiting van de overeenkomst de precieze datum van beëindiging ervan vast te stellen. Zo heeft de Tribunal Supremo geoordeeld dat, zolang deze behoefte blijft bestaan, dat wil zeggen zolang de door de werkgever gesloten dienstenovereenkomst loopt, de arbeidsovereenkomst voor een bepaald werk of een bepaalde dienst geldig blijft, aangezien de duur van deze overeenkomst samenvalt met de behoefte waarin zij voorziet.

    27

    De verwijzende rechter merkt op dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vallen onder het begrip overeenkomst voor een bepaald werk of een bepaalde dienst, zoals uitgelegd door de Tribunal Supremo.

    28

    In casu zou de beëindiging van de dienstenovereenkomst, die heeft geleid tot de beëindiging van de arbeidsverhouding tussen Cobra en verscheidene van haar werknemers, echter werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een vergoeding van 12 dagen per dienstjaar als bedoeld in artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut opleveren, terwijl werknemers in vaste dienst die dezelfde werkzaamheden hebben verricht, een vergoeding van 20 dagen per dienstjaar als bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut zouden ontvangen.

    29

    Volgens de verwijzende rechter is er dus een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst wat betreft een van de arbeidsvoorwaarden, doordat de nationale wettelijke regeling in een verschillende ontslagvergoeding voorziet.

    30

    De verwijzende rechter merkt op dat dit verschil te verklaren is door het feit dat de beëindiging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en voor onbepaalde tijd weliswaar als gemeenschappelijke oorzaak heeft dat de dienstenovereenkomst is beëindigd, maar in het eerste geval intreedt bij het verstrijken van de termijn waarvoor de betrokken overeenkomsten zijn gesloten en in het tweede geval wegens een collectief ontslag, op grond van een reden die geen verband houdt met de duur van de arbeidsverhouding. Hij wenst te vernemen of er objectieve redenen zijn die het in het vorige punt van dit arrest uiteengezette verschil in behandeling kunnen rechtvaardigen.

    31

    Voor het geval dat deze vraag ontkennend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of, voor zover in de hoofdgedingen particulieren tegenover elkaar staan en het niet mogelijk zou zijn artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut in overeenstemming met richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst uit te leggen, naar analogie met de arresten van 22 november 2005, Mangold (C‑144/04, EU:C:2005:709); 19 januari 2010, Kücükdeveci (C‑555/07, EU:C:2010:21); 13 september 2011, Prigge e.a. (C‑447/09, EU:C:2011:573), en 19 april 2016, DI (C‑441/14, EU:C:2016:278), die betrekking hebben op het algemeen beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd, zou kunnen worden geoordeeld dat deze bepaling van Spaans recht buiten toepassing moet worden gelaten op grond van de overweging dat zij in strijd is met de in de artikelen 20 en 21 van het Handvest neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.

    32

    In deze omstandigheden heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

    „1)

    Moet clausule 4 van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling die naar aanleiding van een identieke situatie (beëindiging van de dienstenovereenkomst tussen de werkgever en een derde onderneming op initiatief van deze laatste) voorziet in een lagere vergoeding bij beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd voor een bepaald werk of een bepaalde dienst die samen met de dienstenovereenkomst afloopt, dan bij beëindiging van overeenkomsten voor onbepaalde tijd van vergelijkbare werknemers door collectief ontslag om productieredenen die verband houden met de beëindiging van de dienstenovereenkomst?

    2)

    Zo ja, moet de ongelijke behandeling van werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst wat de vergoeding betreft die hun wordt uitgekeerd wanneer hun overeenkomst wordt beëindigd wegens identieke feitelijke omstandigheden maar op basis van verschillende rechtsgronden, aldus worden uitgelegd dat zij een door artikel 21 van het Handvest verboden discriminatie vormt en dus in strijd is met de in de artikelen 20 en 21 ervan neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, die tot de algemene beginselen van Unierecht behoren?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    33

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin de beëindiging van de dienstenovereenkomst tussen de werkgever en een van zijn klanten enerzijds heeft geleid tot de beëindiging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst die tussen deze werkgever en bepaalde werknemers zijn gesloten, en anderzijds heeft geleid tot het collectieve ontslag, op basis van objectieve gronden, van werknemers in vaste dienst van deze werkgever, de ontslagvergoeding die aan eerstgenoemde werknemers wordt betaald, lager is dan die welke aan de werknemers in vaste dienst wordt uitgekeerd.

    34

    In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de raamovereenkomst volgens clausule 1, onder a), ervan onder meer tot doel heeft de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Zo ook wordt in de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst gepreciseerd dat deze overeenkomst „een blijk [is] van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. In overweging 14 van richtlijn 1999/70 staat ter zake te lezen dat het doel van de raamovereenkomst met name is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt verzekerd (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    35

    De raamovereenkomst, en met name clausule 4 ervan, beoogt dit beginsel toe te passen op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    36

    Gelet op de in de vorige twee punten genoemde doelstellingen van de raamovereenkomst moet clausule 4 ervan worden opgevat als de uitdrukking van een beginsel van sociaal recht van de Unie dat niet restrictief mag worden uitgelegd (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    37

    Er zij aan herinnerd dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om, wat de arbeidsvoorwaarden betreft, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

    38

    In casu moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de door de belanghebbenden aangegane arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissingen, onder de voorwaarden van artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut zijn gesloten met het oog op de vervulling van een specifieke taak, namelijk om in het kader van de uitvoering van de dienstenovereenkomst met name de meterstanden van de klanten van Unión Fenosa op te nemen, zodat de belanghebbenden „werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” zijn in de zin van clausule 4, punt 1, gelezen in samenhang met clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst.

    39

    In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat een vergoeding zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die aan de werknemer wordt toegekend wegens de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever, onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst valt (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    40

    In de derde plaats zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het non-discriminatiebeginsel, waarvan clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een bijzondere uitdrukking is, verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    41

    Om te beoordelen of de betrokken personen hetzelfde of soortgelijk werk verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst te worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C 619/17, EU:C:2018:936, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    42

    In casu staat het aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen, om na te gaan of de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die in het kader van overeenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst voor Cobra werkten, zich in een situatie bevonden die vergelijkbaar is met die van werknemers die tijdens dezelfde periode voor onbepaalde tijd in dienst waren bij dezelfde werkgever (zie naar analogie arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    43

    Uit de gegevens waarover het Hof beschikt, blijkt dat de betrokken personen, toen zij in het kader van deze contracten bij Cobra in dienst waren, dezelfde taken uitvoerden als die welke waren opgedragen aan werknemers in vaste dienst die collectief zijn ontslagen.

    44

    Bijgevolg moet, onder voorbehoud van de definitieve beoordeling van alle relevante elementen door de verwijzende rechter, worden vastgesteld dat de situatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals de belanghebbenden vergelijkbaar was met die van werknemers in vaste dienst die door Cobra waren aangeworven om dezelfde taken uit te voeren als die welke aan de eerstgenoemde werknemers werden toevertrouwd.

    45

    Bijgevolg moet in de vierde en laatste plaats worden nagegaan of er een objectieve reden is die rechtvaardigt dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij de beëindiging van hun overeenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst, die rechtstreeks voortvloeit uit de beëindiging van de dienstenovereenkomst, een lagere vergoeding krijgen dan die welke de werknemers in vaste dienst ontvangen wanneer zij na beëindiging van dezelfde dienstenovereenkomst worden ontslagen om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut bedoelde redenen.

    46

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst volgens vaste rechtspraak van het Hof verlangt dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten, en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    47

    In casu voert de Spaanse regering aan dat de context waarin de in artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut bedoelde vergoeding wordt betaald, verschilt van die waarin de in artikel 53, lid 1, onder b), van dat statuut bedoelde vergoeding wordt betaald. De eerstgenoemde vergoeding is verschuldigd wanneer de taak waarvoor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, zoals de overeenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst die in het hoofdgeding aan de orde zijn, is voltooid, terwijl de laatstgenoemde, hogere vergoeding wordt betaald in geval van ontslag om een van de in artikel 52 van het statuut genoemde redenen, zoals economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen die specifiek zijn voor de werkgever. Zij benadrukt in wezen dat de eerstgenoemde vergoeding wordt uitbetaald naar aanleiding van een gebeurtenis die de werknemer had kunnen voorzien toen hij zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd sloot. De laatstgenoemde vergoeding is daarentegen bedoeld als compensatie voor de teleurstelling van een werknemer, gelet op de gewettigde verwachtingen die hij ten aanzien van de voortzetting van de arbeidsverhouding zou kunnen hebben, waarbij deze teleurstelling het gevolg is van zijn ontslag om een van de in artikel 52 genoemde redenen. Deze verschillende context rechtvaardigt dat de omvang van de vergoeding die aan de werknemer wordt toegekend bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst niet in beide gevallen gelijk is.

    48

    Dienaangaande zij erop gewezen dat de betaling van een vergoeding zoals die welke Cobra verschuldigd is naar aanleiding van de beëindiging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst, ten aanzien waarvan reeds bij de sluiting ervan was bepaald dat zij ten einde zouden komen bij de voltooiing van de werkzaamheden waarvoor zij waren gesloten, vanuit juridisch oogpunt plaatsvindt in een wezenlijk andere context dan die waarin de arbeidsovereenkomst van een vergelijkbare werknemer in vaste dienst wordt beëindigd om redenen die verband houden met de productie in de zin van de artikelen 51 en 52 van het werknemersstatuut, zelfs indien deze twee gebeurtenissen hun oorsprong vinden in dezelfde omstandigheid, namelijk, in casu, de beëindiging van de dienstenovereenkomst.

    49

    Uit de definitie van het begrip „arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst volgt immers dat een dergelijke overeenkomst voor de toekomst geen rechtsgevolgen meer sorteert na het daarin vastgestelde einde, dat kan samenhangen met het bereiken van een bepaalde datum, het intreden van een bepaalde gebeurtenis of, zoals in casu, de voltooiing van een specifieke taak. De partijen bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kennen dus vanaf het sluiten ervan de datum of de gebeurtenis die bepalend is voor het einde van deze overeenkomst. Dit einde beperkt de duur van de arbeidsverhouding, zonder dat de partijen na het sluiten van de overeenkomst hierover hun wil te kennen hoeven te geven (zie in die zin arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    50

    Daarentegen is de opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door de werkgever om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen het gevolg van omstandigheden die bij het sluiten ervan niet waren voorzien en die het normale verloop van de arbeidsverhouding verstoren (arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals blijkt uit de in punt 47 van het onderhavige arrest weergegeven toelichting van de Spaanse regering, is het juist ter compensatie van de onvoorziene beëindiging van de arbeidsverhouding om een dergelijke reden, en dus van de teleurstelling ten aanzien van de rechtmatige verwachtingen die de werknemer bij de sluiting van de arbeidsovereenkomst mocht hebben met betrekking tot de stabiliteit van die verhouding, dat artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut in dat geval verlangt dat aan die ontslagen werknemer een vergoeding van 20 dagen salaris per dienstjaar wordt betaald.

    51

    Voorts zij opgemerkt dat, wanneer arbeidsovereenkomsten worden beëindigd om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen, het Spaanse recht geen onderscheid maakt in de behandeling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst, aangezien artikel 53, lid 1, onder b), van dat statuut voorziet in een wettelijke vergoeding van 20 dagen salaris per dienstjaar in de onderneming ten gunste van de werknemer, ongeacht of het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

    52

    Zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt, staat het aan de verwijzende rechter om te onderzoeken of, gelet op het feit dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst gekoppeld waren aan de duur van de dienstenovereenkomst en dat deze voortijdig is beëindigd, moet worden vastgesteld dat deze arbeidsovereenkomsten vóór het verstrijken van de daarin vastgestelde termijn zijn beëindigd om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut bedoelde redenen en of bijgevolg de in artikel 53, lid 1, onder b), van dat statuut bedoelde vergoeding aan de belanghebbenden moet worden toegekend.

    53

    In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat het specifieke doel van de ontslagvergoeding waarin artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut voorziet, en de bijzondere context waarin de betaling van deze vergoeding plaatsvindt, een objectieve reden vormen die het in de hoofdgedingen aan de orde zijnde verschil in behandeling rechtvaardigt (arresten van 5 juni 2018, Montero Mateos, C‑677/16, EU:C:2018:393, punt 63; 5 juni 2018, Grupo Norte Facility, C‑574/16, EU:C:2018:390, punt 60, en 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 74).

    54

    Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin de beëindiging van de dienstenovereenkomst tussen de werkgever en een van zijn klanten enerzijds heeft geleid tot de beëindiging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst die tussen deze werkgever en bepaalde werknemers zijn gesloten, en anderzijds heeft geleid tot het collectieve ontslag, op basis van objectieve gronden, van werknemers in vaste dienst van deze werkgever, de ontslagvergoeding die aan eerstgenoemde werknemers wordt betaald, lager is dan die welke aan de werknemers in vaste dienst wordt uitgekeerd.

    Tweede vraag

    55

    Blijkens de verwijzingsbeslissingen is de tweede vraag slechts gesteld voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord. Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    56

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

     

    Clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999, die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin de beëindiging van de dienstenovereenkomst tussen de werkgever en een van zijn klanten enerzijds heeft geleid tot de beëindiging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaald werk of een bepaalde dienst die tussen deze werkgever en bepaalde werknemers zijn gesloten, en anderzijds heeft geleid tot het collectieve ontslag, op basis van objectieve gronden, van werknemers in vaste dienst van deze werkgever, de ontslagvergoeding die aan eerstgenoemde werknemers wordt betaald, lager is dan die welke aan de werknemers in vaste dienst wordt uitgekeerd.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Top