EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CN0180

Zaak C-180/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 7 april 2017 — X, Y tegen Staatsscretaris van Veiligheid en Justitie

PB C 202 van 26.6.2017, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 202/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 7 april 2017 — X, Y tegen Staatsscretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-180/17)

(2017/C 202/18)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: X, Y

Verweerder: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 13 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98; de „Terugkeerrichtlijn”, gelezen in samenhang met de artikelen 4, 18, 19, tweede lid, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het Unierecht ertoe dwingt dat een rechtsmiddel van hoger beroep, indien nationaal recht daarin voorziet in procedures tegen een besluit waarin een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 2008/115/EG is vervat, automatisch schorsende werking heeft wanneer de derdelander stelt dat de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit leidt tot een ernstig risico op schending van het beginsel van non-refoulement? Met andere woorden, dient in een dergelijk geval uitzetting van de betrokken derdelander achterwege te blijven gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep, of als hoger beroep is ingesteld, tot op dat hoger beroep is beslist, zonder dat de betrokken derdelander daartoe een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen?

2)

Moet artikel 46 van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 60), gelezen in samenhang met de artikelen 4, 18, 19, tweede lid, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het Unierecht ertoe dwingt dat een rechtsmiddel van hoger beroep, indien nationaal recht daarin voorziet in procedures over de afwijzing van een verzoek om toekenning van internationale bescherming, automatisch schorsende werking heeft? Met andere woorden, dient in een dergelijk geval uitzetting van een verzoeker achterwege te blijven gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep, of als hoger beroep is ingesteld, tot op dat hoger beroep is beslist, zonder dat die verzoeker daartoe een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen?

3)

Is het voor het bestaan van automatisch schorsende werking als voormeld nog relevant of het verzoek om internationale bescherming, dat aanleiding was voor de procedures van beroep en vervolgens hoger beroep, is afgewezen op een van de gronden zoals genoemd in artikel 46, zesde lid, van richtlijn 2013/32/EU? Of geldt het vereiste voor alle categorieën van asielbesluiten, zoals genoemd in die richtlijn?


Top