EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0572

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 december 2018.
Strafzaak tegen Imran Syed.
Verzoek van de Högsta domstol om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 4, lid 1 – Distributierecht – Inbreuk – Voor verkoop bestemde goederen met een auteursrechtelijk beschermd motief – Opslag voor handelsdoeleinden – Opslag gescheiden van de plaats van verkoop.
Zaak C-572/17.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:1033

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

19 december 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 4, lid 1 – Distributierecht – Inbreuk – Voor verkoop bestemde goederen met een auteursrechtelijk beschermd motief – Opslag voor handelsdoeleinden – Opslag gescheiden van de plaats van verkoop”

In zaak C‑572/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Högsta domstol (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Zweden) bij beslissing van 21 september 2017, ingekomen bij het Hof op 28 september 2017, in de strafzaak tegen

Imran Syed,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, president van de Zevende kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, K. Jürimäe (rapporteur), C. Lycourgos, E. Juhász en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

de Riksåklagar, door M. Hedström en K. Skarp als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda en K. Simonsson als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 oktober 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een door de Riksåklagar (openbaar ministerie, Zweden) ingestelde strafprocedure tegen Imran Syed wegens merkinbreuk en inbreuken op het auteursrecht op werken van letterkunde en kunst.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

De Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) heeft op 20 december 1996 te Genève het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht (hierna: „WCT”) vastgesteld, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB 2000, L 89, blz. 6) en dat, wat de Europese Unie betreft, in werking is getreden op 14 maart 2010 (PB 2010, L 32, blz. 1).

4

Artikel 6, lid 1, WCT, met als opschrift „Distributierecht”, bepaalt:

„Auteurs van werken van letterkunde en kunst hebben het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor het door verkoop of andere overgang van eigendom voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel en de exemplaren van hun werken.”

Unierecht

5

Artikel 4 van richtlijn 2001/29, met als opschrift „Distributierecht”, bepaalt in lid 1 ervan:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.”

Zweeds recht

6

De lag (1960:729) om upphovsrätt till litterära och konstnärliga verk [wet (1960:729) inzake het auteursrecht op werken van letterkunde en kunst] zet richtlijn 2001/29 om in Zweeds recht.

7

§ 53 van deze wet luidt:

„Eenieder die, door opzettelijk of grof nalatig handelen met betrekking tot een werk van letterkunde of kunst inbreuk maakt op het auteursrecht op dat werk dat een persoon heeft krachtens de hoofdstukken 1 en 2 van die wet, dan wel inbreuk maakt op een bepaling van § 41, tweede alinea, of § 50, wordt bestraft met een geldboete of een gevangenisstraf van maximaal twee jaar.”

8

Onder een dergelijk handelen valt, volgens § 2 van die wet, onder andere het zonder toestemming van de auteursrechthebbende exploiteren van het werk door het ter beschikking te stellen aan het publiek. Punt 4 van de derde alinea van dit artikel verduidelijkt dat het werk ter beschikking wordt gesteld aan het publiek, met name, wanneer exemplaren ervan te koop, te huur of te leen worden aangeboden of anderszins onder het publiek worden gedistribueerd.

9

Deze wet verbiedt niet uitdrukkelijk de opslag van beschermde goederen met het oog op de verkoop ervan.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10

Imran Syed had een detailhandelszaak in Stockholm (Zweden), waarin hij kleding en accessoires met rockmuziekmotieven verkocht. Naast de exemplaren die in die winkel te koop waren, sloeg Syed dergelijke goederen op in een magazijn dat met de winkel in verbinding stond en in een ander magazijn, gelegen in het district Bandhagen (Zweden), een buitenwijk van de gemeente Stockholm. Vast staat dat Syeds winkel regelmatig werd bevoorraad met uit die magazijnen afkomstige goederen.

11

Vastgesteld is dat de verkoop van een aantal van die goederen inbreuk maakte op merken en auteursrechten. Tegen Syed is bij de tingsrätt (rechter in eerste aanleg, Zweden) een strafprocedure ingesteld wegens merkinbreuk en overtreding van de wet (1960:729). Volgens de Åklagar (openbare aanklager, Zweden) had Syed inbreuk gepleegd op het auteursrecht van de klagers door kleding en vlaggen met auteursrechtelijk beschermde motieven wederrechtelijk ter beschikking van het publiek te stellen. Hij was dan ook van oordeel dat alle goederen met zulke motieven die zich in de winkel en in de magazijnen bevonden te koop werden gesteld of werden gedistribueerd aan het publiek en dat deze handelingen bijgevolg in strijd waren met de wet (1960:729).

12

De tingsrätt heeft Syed schuldig bevonden aan merkinbreuk met betrekking tot alle vermelde goederen. Die rechtbank heeft hem eveneens veroordeeld wegens overtreding van de wet (1960:729) met betrekking tot de goederen met een auteursrechtelijk beschermd motief die zich in de door hem geëxploiteerde winkel bevonden, evenals met betrekking tot de in de twee betrokken magazijnen opgeslagen goederen, voor zover deze identiek waren aan die welke in de winkel werden verkocht. De tingsrätt heeft, om Syed ook te kunnen veroordelen ten aanzien van die laatste goederen, geoordeeld dat het begrip „te koop aanbieden” van goederen die inbreuk maken op het auteursrecht van de klagers niet alleen toepasselijk was op goederen die zich op een gegeven moment in Syeds winkel bevonden maar ook op identieke goederen die waren opgeslagen in de magazijnen. Die rechtbank heeft geoordeeld dat de overige in die magazijnen opgeslagen goederen echter niet konden worden beschouwd als te koop aangeboden. De tingsrätt heeft Syed voor al deze inbreuken veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van 80 dagvergoedingen.

13

In hoger beroep heeft de Svea hovrätt, Patent- och marknadsöverdomstol (rechter in tweede aanleg, Zweden; bijzondere rechter voor intellectuele eigendoms-, mededingings- en consumentenzaken), geoordeeld dat Syed slechts in strijd met de wet (1960:729) had gehandeld voor wat betreft de goederen die zich in zijn winkel bevonden en niet met betrekking tot de in de magazijnen opgeslagen goederen. Die rechterlijke instantie was van oordeel dat Syed die goederen wel had opgeslagen om ze te verkopen. Daarentegen kon niet worden geoordeeld dat die goederen te koop werden aangeboden of werden gedistribueerd aan het publiek. Evenmin vormde de behandeling van de goederen in de magazijnen, volgens deze beroepsinstantie, een poging tot of een voorbereidingshandeling op een overtreding van de wet (1960:729). Syeds straf werd verminderd daar hij werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van 60 dagvergoedingen.

14

Voor de Högsta domstol, verwijzende rechter in onderhavige zaak, heeft de riksåklagaren de veroordeling van Syed gevorderd voor dezelfde goederen als die welke door de tingsrätt waren aangeduid als grondslag voor de overtreding van de wet (1960:729). Tevens heeft hij de Högsta domstol verzocht om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof om zich uit te spreken over de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29.

15

Voor de verwijzende rechter heeft Syed aangevoerd dat uit de rechtspraak van het Hof voortvloeit dat inbreuk op het distributierecht van een auteursrechthebbende door het te koop aanbieden vereist dat er sprake is van actieve handelingen die tot het grote publiek zijn gericht met als doel elk specifiek artikel over te dragen. Verkoop en opslag van goederen kunnen niet worden geacht onder dergelijke actieve handelingen te vallen. Een dergelijke uitlegging zou leiden tot een uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid wat indruist tegen het legaliteitsbeginsel.

16

De verwijzende rechter stelt vast dat de opslag met het oog op de verkoop van goederen met een auteursrechtelijk beschermd motief noch door de wet (1960:729), noch door richtlijn 2001/29 uitdrukkelijk wordt verboden. Hij vervolgt dat uit het arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca (C‑516/13, EU:C:2015:315), volgt dat er sprake kan zijn van een inbreuk op het in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 neergelegde distributierecht door maatregelen of handelingen die voorafgaan aan de uitvoering van een verkoopovereenkomst. Niettemin rijst de vraag of goederen met een beschermd motief die door een persoon in magazijnen worden opgeslagen, kunnen worden beschouwd als te koop aangeboden wanneer die persoon identieke goederen te koop aanbiedt in een detailhandelszaak die hij exploiteert.

17

In deze omstandigheden heeft de Högsta domstol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Kan er, indien goederen met een beschermd motief wederrechtelijk in een winkel te koop worden aangeboden, tevens sprake zijn van een inbreuk op het uitsluitende distributierecht van de auteur op grond van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 met betrekking tot goederen met identieke motieven die door de persoon die de goederen te koop aanbiedt, worden opgeslagen?

2)

Doet het ter zake of de goederen worden opgeslagen in een magazijn dat met de winkel in verbinding staat dan wel op een andere locatie?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

18

Met zijn vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 in die zin moet worden uitgelegd dat de opslag door een handelaar van goederen met een motief dat op het grondgebied van de lidstaat van opslag auteursrechtelijk is beschermd, een inbreuk kan vormen op het uitsluitende distributierecht van de houder van dat recht in de zin van die bepaling, wanneer die handelaar zonder toestemming van de houder van dat auteursrecht, in een winkel goederen te koop aanbiedt die identiek zijn aan die welke hij zonder toestemming van die houder opslaat. De verwijzende rechter vraagt het Hof eveneens te preciseren of in dat verband rekening moet worden gehouden met de afstand tussen de opslagplaats en de verkoopplaats.

19

Volgens artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 voorzien de lidstaten ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van zijn werk of van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

20

Er zij aan herinnerd dat het begrip „distributie” in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 6, lid 1, WCT, aangezien met richtlijn 2001/29 wordt beoogd in de Unie te voldoen aan de verplichtingen die met name krachtens het WCT op de Unie rusten, en de bepalingen van Unierecht volgens vaste rechtspraak zo veel mogelijk tegen de achtergrond van het volkenrecht moeten worden uitgelegd, in het bijzonder wanneer dergelijke bepalingen juist strekken tot tenuitvoerlegging van een door de Unie gesloten internationale overeenkomst (arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

Het begrip „distributie onder het publiek […] door verkoop” in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 heeft dus dezelfde betekenis als de woorden „door verkoop […] voor het publiek beschikbaar stellen” in artikel 6, lid 1, WCT (arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22

Rekening houdend met deze context heeft het Hof aldus vastgesteld dat distributie onder het publiek bestaat uit een reeks handelingen die in ieder geval gaat van de sluiting van een verkoopovereenkomst tot de uitvoering ervan door levering aan een lid van het publiek. Een handelaar is dus aansprakelijk voor elke door hemzelf of voor zijn rekening verrichte handeling die leidt tot „distributie onder het publiek” in een lidstaat waar de gedistribueerde goederen auteursrechtelijk worden beschermd (arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

Uit deze rechtspraak, en met name de door het Hof gebezigde woorden „in ieder geval”, komt naar voren dat niet is uitgesloten dat aan de sluiting van een koopovereenkomst voorafgaande verrichtingen of handelingen eveneens kunnen vallen onder het begrip „distributie” en uitsluitend zijn voorbehouden aan houders van het auteursrecht (arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 26).

24

Indien in dat verband distributie onder het publiek bewezen moet worden geacht bij sluiting van een overeenkomst tot verkoop en verzending, is dit eveneens het geval bij een aanbod tot sluiting van een koopovereenkomst dat bindend is voor de aanbieder aangezien een dergelijk aanbod naar zijn aard een aan de totstandkoming van de verkoop voorafgaande handeling vormt (arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 27).

25

Het Hof heeft tevens geoordeeld dat, kort samengevat, een dergelijke handeling een inbreuk op het in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 neergelegde uitsluitende distributierecht kan vormen zelfs als na die handeling geen eigendomsoverdracht van het beschermde werk of van de kopie ervan aan een koper plaatsvindt (zie in die zin arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 32).

26

Een aan de totstandkoming van de verkoop van een auteursrechtelijk beschermd werk of een kopie ervan voorafgaande, zonder toestemming van de houder van dat recht gestelde handeling met het doel om een dergelijk object te verkopen, kan aldus een inbreuk vormen op het distributierecht zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 (zie in die zin arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punt 28).

27

Indien de totstandkoming van de verkoop niet vereist is om een inbreuk op het distributierecht te kenmerken, dient echter te worden bewezen dat de betrokken goederen daadwerkelijk bestemd zijn om in de Unie zonder de toestemming van de houder van dat recht te worden gedistribueerd, onder meer door het te koop aanbieden ervan in een lidstaat waar het betrokken werk wordt beschermd (zie naar analogie arrest van 13 mei 2015, Dimensione Direct Sales en Labianca, C‑516/13, EU:C:2015:315, punten 29 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

In het hoofdgeding heeft Syed goederen met auteursrechtelijk beschermde motieven opgeslagen en heeft hij zonder toestemming van de houders van die rechten in een winkel identieke goederen verkocht.

29

Bepaald moet worden of een dergelijke opslag kan worden beschouwd als een aan de totstandkoming van de verkoop voorafgaande handeling die een inbreuk kan vormen op het uitsluitende distributierecht, zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29.

30

In dat verband dient te worden opgemerkt dat de opslag van goederen met auteursrechtelijk beschermde motieven kan worden beschouwd als een dergelijke handeling indien is bewezen dat die goederen daadwerkelijk bestemd zijn om te worden verkocht aan het publiek zonder de toestemming van de auteursrechthebbende.

31

Het feit dat een persoon die in een winkel goederen verkoopt waarop zonder toestemming van de rechthebbende auteursrechtelijk beschermde motieven zijn aangebracht, identieke goederen opslaat kan erop wijzen dat de opgeslagen goederen ook bestemd zijn om te worden verkocht in die winkel, zodat die opslag een aan de totstandkoming van de verkoop voorafgaande handeling kan vormen die een inbreuk op het distributierecht van die rechthebbende kan uitmaken.

32

Uit de enkele vaststelling dat de opgeslagen goederen en de in betrokkenes winkel verkochte goederen identiek zijn, kan echter niet worden afgeleid dat de opslag een handeling is die is verricht met het oog op de totstandkoming van een verkoop op het grondgebied van een lidstaat waarin die goederen auteursrechtelijk zijn beschermd.

33

In de omstandigheden als die van het hoofdgeding kan niet worden uitgesloten dat alle of een deel van de opgeslagen goederen niet bestemd zijn om te worden verkocht op het grondgebied van de lidstaat waarin het op die goederen aangebrachte werk beschermd is, zelfs als zij identiek zijn aan de in de winkel van de handelaar te koop aangeboden goederen.

34

In een dergelijke hypothese zou een benadering zoals hierboven in punt 32 beschreven, ertoe leiden dat geen rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke bestemming van de betrokken goederen en dat alle opgeslagen goederen zonder onderscheid worden behandeld, ook al kunnen zij in beginsel verschillende bestemmingen hebben.

35

Een dergelijke benadering zou dus neerkomen op een uitbreiding van de door het uitsluitende distributierecht geboden bescherming tot buiten het door de Uniewetgever ingestelde kader.

36

Bijgevolg staat het aan de verwijzende rechter om in het licht van het bewijsmateriaal waarover hij beschikt te oordelen of alle goederen die identiek zijn aan die welke in de betrokken winkel werden verkocht, bestemd zijn om in dat lokaal te worden verhandeld, dan wel of dat slechts geldt voor een deel van die goederen.

37

In dat verband acht het Hof het nuttig om volgende aanwijzingen te geven.

38

Aangaande de bepaling van de bestemming van de betrokken goederen moet rekening worden gehouden met alle elementen die kunnen aantonen dat de betrokken goederen zijn opgeslagen met het oog op de verkoop ervan, zonder toestemming van de auteursrechthebbende, in de lidstaat op het grondgebied waarvan de op de goederen aangebrachte motieven auteursrechtelijk zijn beschermd.

39

Hoewel onder die elementen de afstand tussen de opslagplaats en de verkoopplaats een aanwijzing kan zijn om vast te stellen dat de betrokken goederen bestemd zijn voor de verkoop in die verkoopplaats, kan die aanwijzing als zodanig niet beslissend zijn. Zij kan wel in aanmerking worden genomen bij de concrete analyse van het geheel van elementen die relevant kunnen zijn, zoals onder meer de regelmatige bevoorrading van de winkel met goederen uit de betrokken magazijnen, boekhoudkundige gegevens, het aantal verkopen en bestellingen in verhouding tot het aantal opgeslagen goederen, of de lopende verkoopovereenkomsten.

40

Gelet op bovenstaande overwegingen, dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 in die zin moet worden uitgelegd dat de opslag door een handelaar van goederen met een motief dat op het grondgebied van de lidstaat van opslag auteursrechtelijk is beschermd, een inbreuk kan vormen op het uitsluitende distributierecht in de zin van die bepaling, wanneer die handelaar zonder toestemming van de houder van dat auteursrecht in een winkel goederen te koop aanbiedt die identiek zijn aan die welke hij opslaat, op voorwaarde dat die opgeslagen goederen daadwerkelijk bestemd zijn voor de verkoop op het grondgebied van de lidstaat waarin dit motief beschermd is. De afstand tussen de opslagplaats en de verkoopplaats kan als zodanig geen beslissende factor zijn om te bepalen of de opgeslagen goederen bestemd zijn voor de verkoop op het grondgebied van die lidstaat.

Kosten

41

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet in die zin worden uitgelegd dat de opslag door een handelaar van goederen met een motief dat op het grondgebied van de lidstaat van opslag auteursrechtelijk is beschermd, een inbreuk kan vormen op het uitsluitende distributierecht in de zin van die bepaling, wanneer die handelaar zonder toestemming van de houder van dat auteursrecht in een winkel goederen te koop aanbiedt die identiek zijn aan die welke hij opslaat, op voorwaarde dat die opgeslagen goederen daadwerkelijk bestemd zijn voor de verkoop op het grondgebied van de lidstaat waarin dit motief beschermd is. De afstand tussen de opslagplaats en de verkoopplaats kan als zodanig geen beslissende factor zijn om te bepalen of de opgeslagen goederen bestemd zijn voor de verkoop op het grondgebied van die lidstaat.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Zweeds.

Top