Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0229

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 mei 2018.
    Evonik Degussa GmbH tegen Bundesrepublik Deutschland.
    Verzoek van het Verwaltungsgericht Berlin om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Milieu – Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie – Kosteloze toewijzing – Richtlijn 2003/87/EG – Artikel 10 bis – Bijlage I – Besluit 2011/278/EU – Bijlage I, punt 2 – Vaststelling van de productbenchmarks – Productie van waterstof – Systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof – Proces waarbij waterstof wordt gescheiden van een verrijkte gasstroom die reeds waterstof bevat.
    Zaak C-229/17.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:323

    ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    17 mei 2018 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Milieu – Systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie – Kosteloze toewijzing – Richtlijn 2003/87/EG – Artikel 10 bis – Bijlage I – Besluit 2011/278/EU – Bijlage I, punt 2 – Vaststelling van de productbenchmarks – Productie van waterstof – Systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof – Proces waarbij waterstof wordt gescheiden van een verrijkte gasstroom die reeds waterstof bevat”

    In zaak C‑229/17,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter in eerste aanleg Berlijn, Duitsland) bij beslissing van 11 april 2017, ingekomen bij het Hof op 2 mei 2017, in de procedure

    Evonik Degussa GmbH

    tegen

    Bundesrepublik Deutschland,

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur) en A. Arabadjiev, rechters,

    advocaat-generaal: M. Bobek,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Evonik Degussa GmbH, vertegenwoordigd door S. Altenschmidt, Rechtsanwalt,

    de Bundesrepublik Deutschland, vertegenwoordigd door G. Buchholz, Rechtsanwalt,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, J. Möller en D. Klebs als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J.‑F. Brakeland en A. C. Becker als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB 2003, L 275, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 (PB 2009, L 140, blz. 63) (hierna: „richtlijn 2003/87”), van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 (PB 2011, L 130, blz. 1) en van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87 (PB 2013, L 240, blz. 27), zoals gewijzigd bij besluit (EU) 2017/126 van de Commissie van 24 januari 2017 (PB 2017, L 19, blz. 93) (hierna: „besluit 2013/448”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Evonik Degussa GmbH en de Bundesrepublik Deutschland (Bondsrepubliek Duitsland) over de weigering van de bevoegde nationale autoriteit om aan die vennootschap kosteloos broeikasgasemissierechten (hierna: „emissierechten”) toe te wijzen in het kader van haar activiteit waarbij een proces wordt aangewend om waterstof te scheiden van een verrijkte gasstroom die reeds waterstof bevat.

    Toepasselijke bepalingen

    Richtlijn 2003/87

    3

    Overweging 8 van richtlijn 2003/87 luidt:

    „Bij de toewijzing van rechten dienen de lidstaten rekening te houden met de mogelijkheden om de uitstoot als gevolg van industriële activiteiten te verminderen.”

    4

    Artikel 1, eerste alinea, van deze richtlijn bepaalt:

    „Bij deze richtlijn wordt een Gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in [emissierechten] teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.”

    5

    In artikel 2, lid 1, van die richtlijn, met als opschrift „Toepassingsgebied”, staat te lezen:

    „Deze richtlijn is van toepassing op emissies uit de in bijlage I genoemde activiteiten en de in bijlage II genoemde broeikasgassen.”

    6

    In artikel 3, onder b), van dezelfde richtlijn wordt het begrip „emissie” omschreven als „emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door in een installatie aanwezige bronnen, of de emissie door een vliegtuig dat een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent, van de met betrekking tot die activiteit gespecificeerde gassen”. In artikel 3, onder e), wordt het begrip „installatie” gedefinieerd als „vaste technische eenheid waarin één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging”.

    7

    Artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87 bepaalt:

    „De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2010 volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Gemeenschap vast voor het toewijzen van de in de leden 4, 5, 7 en 12 bedoelde emissierechten, alsmede de maatregelen die voor een geharmoniseerde toepassing van lid 19 van dit artikel nodig mochten zijn.

    Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    De in de eerste alinea bedoelde maatregelen bevatten voor zover mogelijk voor de hele Gemeenschap geldende ex-antebenchmarks die waarborgen dat de toewijzing gebeurt op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocessen, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, energie-efficiënt hergebruik van rookgassen, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van CO2, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en zetten niet aan tot een toename van de emissie. […]

    Voor elke bedrijfstak en deeltak wordt de benchmark in principe eerder berekend op basis van het product dan op basis van de inputs, teneinde te zorgen voor een zo groot mogelijke reductie van de broeikasgasemissie en een zo groot mogelijke energiebezuiniging in het hele productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak.

    […]”

    8

    Bijlage I bij deze richtlijn bevat een tabel waarin de categorieën activiteiten worden opgesomd waarop die richtlijn van toepassing is. Tot deze activiteiten behoort de „productie van waterstof (H2) en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 t per dag”.

    Richtlijn 2009/29

    9

    In overweging 8 van richtlijn 2009/29 staat te lezen:

    „[…] Daarnaast moet er voor meer voorspelbaarheid worden gezorgd en moet de werkingssfeer van de regeling worden uitgebreid tot nieuwe bedrijfstakken en gassen teneinde een krachtiger koolstofprijssignaal te geven, dat nodig is om de nodige investeringen op gang te brengen, en door het bieden van nieuwe reductiemogelijkheden, die voor lagere algehele reductiekosten en een grotere efficiëntie van de regeling zullen zorgen.”

    Besluit 2011/278

    10

    De overwegingen 1, 2, 4, 5 en 8 van besluit 2011/278 luiden:

    „(1)

    Volgens artikel 10 bis van [richtlijn 2003/87] moeten de Uniebrede, volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten, voor zover zulks haalbaar is, ex‑antebenchmarks bevatten om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten plaatsvindt op een manier die aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en tot energiezuiniger technologieën, rekening houdend met de meest efficiënte technieken […]. Toewijzing moet voorafgaand aan de handelsperiode worden vastgesteld om een correcte werking van de markt mogelijk te maken.

    (2)

    Bij het definiëren van de beginselen voor het bepalen van de ex‑antebenchmarks in individuele bedrijfstakken of deeltakken moet het uitgangspunt de gemiddelde prestatie van de 10 % meest efficiënte installaties van een bedrijfstak of deeltak in de Europese Unie in de periode 2007‑2008 zijn. De benchmarks moeten worden berekend voor producten en niet voor inputs om de reductie van broeikasgasemissies en energiebezuinigingen van elk productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak te maximaliseren.

    […]

    (4)

    Voor zover dit haalbaar was, heeft de Commissie benchmarks ontwikkeld voor producten, alsook tussenproducten die tussen installaties worden verhandeld en die geproduceerd worden middels activiteiten opgesomd in bijlage I van [richtlijn 2003/87]. […]

    (5)

    De Commissie heeft geoordeeld dat het vaststellen van een benchmark voor een product haalbaar was wanneer, rekening houdend met de complexiteit van de productieprocessen, productdefinities en ‑classificaties voorhanden zijn die verificatie van productiegegevens en een uniforme toepassing van de productbenchmark in de hele Unie voor de toewijzing van emissierechten mogelijk maken. Er is geen onderscheid gemaakt op basis van geografische ligging of op basis van de gebruikte technologieën, grondstoffen of brandstoffen om de comparatieve voordelen van koolstofefficiëntie in de economie van de Unie niet te verstoren en om de overgangsregeling voor de kosteloze toewijzing van emissierechten beter te harmoniseren.

    […]

    (8)

    […] Bovendien heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van [richtlijn 2003/87] voor alle bedrijfstakken waarvoor in bijlage I in een productbenchmark wordt voorzien, op basis van bijkomende uit verschillende bronnen verkregen informatie en op basis van een specifieke analyse van de meest efficiënte technieken en het reductiepotentieel op Europees en internationaal niveau, onderzocht […]”.

    11

    Artikel 1 van dit besluit luidt:

    „Dit besluit stelt de voor de hele Unie geldende overgangsregeling vast voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten krachtens [richtlijn 2003/87] vanaf 2013.”

    12

    Artikel 3 van dat besluit bepaalt:

    „In het kader van dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

    […]

    b)

    ‚productbenchmark-subinstallatie’: de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de vervaardiging van een product waarvoor in bijlage I een benchmark is vastgesteld;

    c)

    ‚warmtebenchmark-subinstallatie’: de niet onder een productbenchmark-subinstallatie vallende inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de productie en/of de invoer uit een onder de EU‑regeling vallende installatie of andere entiteit van meetbare warmte die:

    binnen de grenzen van de installatie wordt verbruikt voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of

    wordt uitgevoerd naar een niet onder de EU‑regeling vallende installatie of andere entiteit, met uitzondering van de uitvoer voor elektriciteitsopwekking;

    […]”

    13

    In artikel 10 van hetzelfde besluit staat te lezen:

    „1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde gegevens berekenen de lidstaten overeenkomstig de leden 2 tot en met 8 voor ieder jaar het aantal emissierechten dat met ingang van 2013 kosteloos wordt toegewezen aan elke gevestigde installatie op hun grondgebied.

    2.   Voor deze berekening bepalen de lidstaten eerst als volgt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten per subinstallatie afzonderlijk:

    a)

    voor elke productbenchmark-subinstallatie stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met de waarde van deze productbenchmark zoals vermeld in bijlage I, vermenigvuldigd met het relevante productgerelateerde historische activiteitsniveau;

    […]”

    14

    Punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 heeft als opschrift „Bepaling van productbenchmarks en systeemgrenzen waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit in aanmerking wordt genomen”. De productbenchmark voor waterstof is er als volgt omschreven:

    „Productbenchmark

    Bepaling van de betrokken producten

    Bepaling van de betrokken processen en emissies (systeemgrenzen)

    […]

    Benchmarkwaarde

    (emissierechten/t)

    […]

    […]

    […]

    […]

    […]

    Waterstof

    Zuivere waterstof en mengsels van waterstof en koolmonoxide met een waterstofgehalte van ≥ 60 % […]

    Alle relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van waterstof en de scheiding van waterstof en koolmonoxide, zijn inbegrepen. […]

    […]

    8,85

    […]

    […]

    […]

    […]

    […]”

    15

    In punt 3 van bijlage I bij dit besluit worden de warmte‑ en brandstofbenchmarks vastgesteld als volgt:

    „Benchmark

    Benchmarkwaarde (emissierechten/TJ)

    Warmtebenchmark

    62,3

    Brandstofbenchmark

    56,1”

    Besluit 2013/448

    16

    In overweging 13 van besluit 2013/448 staat het volgende te lezen:

    „De Commissie merkt op dat met het oog op de toewijzing van emissierechten bij [besluit 2011/278] productbenchmarks zijn vastgesteld rekening houdend met de productomschrijvingen en de complexiteit van de productieprocessen die de verificatie van de productiegegevens en een uniforme toepassing van de productbenchmarks in de hele Unie mogelijk maken. Voor de toepassing van de productbenchmarks zijn installaties ingedeeld in subinstallaties, waarbij een productbenchmarksubinstallatie wordt omschreven als de inputs, outputs en daarmee samenhangende emissies met betrekking tot de vervaardiging van een product waarvoor in bijlage I bij [besluit 2011/278] een benchmark is vastgesteld. Benchmarks worden dus vastgesteld voor producten en niet voor processen. […]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    17

    Evonik Degussa exploiteert een installatie die waterstof produceert in een industriepark te Marl (Duitsland), waar zich ondernemingen van de chemische industrie en hun installaties bevinden. Voor de productie van zuiver waterstof past Evonik Degussa verschillende industriële processen toe. Bij een van deze processen wordt gebruikgemaakt van een stroom van „verrijkt gas” die bestaat uit afgassen die door verschillende installaties van het industriepark worden uitgestoten. Dit verrijkte gas bevat ongeveer 85 % tot 95 % waterstof, maar ook koolstofmonoxide, koolstofdioxide en gasvormige koolwaterstoffen.

    18

    Evonik Degussa hydrogeneert het verrijkte gas en verwerkt het vervolgens in het kader van een drukwisseladsorptieproces. Aldus scheidt zij de waterstof van de andere stoffen die het verrijkte gas bevat, teneinde een gas te verkrijgen met een volume aan waterstof van ten minste 99,95 %.

    19

    Bij besluit van 17 februari 2014 hebben de Duitse autoriteiten besloten om Evonik Degussa emissierechten voor de jaren 2013‑2020 toe te wijzen. In dit besluit wordt gepreciseerd dat de activiteit die bestaat in de winning van waterstof uit verrijkt gas, bij de toewijzing niet in aanmerking is genomen.

    20

    Bij besluit van 25 augustus 2015 hebben de Duitse autoriteiten hun initiële besluit bevestigd, met name op grond dat de waterstof reeds aanwezig is in de stroom van het verrijkte gas en dus niet het resultaat is van productie door Evonik Degussa. Het in punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 vervatte productbenchmarksysteem voor waterstof, op grond waarvan de toe te wijzen emissierechten kunnen worden vastgesteld, ziet volgens die autoriteiten enkel op waterstof die wordt geproduceerd door reforming, door gedeeltelijke oxidatie, door water-gas-shift-reactie of door andere processen van transformatie in waterstof.

    21

    In het kader van het beroep dat Evonik Degussa tegen dat besluit heeft ingesteld bij de verwijzende rechter, het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter in eerste aanleg Berlijn, Duitsland), voert zij in essentie aan dat de productie van waterstof door zuivering van de verrijkte gassen in aanmerking had moeten worden genomen bij de toewijzing van emissierechten. Hiervoor beroept zij zich met name op de bewoordingen van de productbenchmark voor waterstof en de omschrijving van dit product in punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278. Uit deze omschrijving blijkt namelijk niet dat het gas in kwestie enkel als „waterstof” in de zin van die benchmark kan worden beschouwd indien het voortkomt uit een directe chemische reactie en niet uit een adsorptie‑ of zuiveringsproces.

    22

    Deze uitlegging vindt volgens Evonik Degussa steun in overweging 13 van besluit 2013/448 en overweging 5 van besluit 2011/278, waaruit blijkt dat de productbenchmarks worden vastgesteld voor een bepaald product en niet naargelang van de processen die worden toegepast om dat product te verkrijgen. Evenzo wordt volgens haar in een document dat afkomstig is van de diensten van de Commissie, aangegeven dat de processen voor de adsorptie en zuivering van gassen binnen de grenzen vallen van het systeem dat voortvloeit uit de productbenchmark in punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278. De techniek van drukwisseladsorptie die Evonik Degussa gebruikt om waterstof te winnen uit een mengsel van verrijkt gas, moet dan ook worden aangemerkt als een proces dat vergelijkbaar is met de chemische synthese van waterstof.

    23

    Voorts stelt Evonik Degussa dat waterstof bij elk proces voor de productie daarvan reeds in de chemische uitgangsstoffen aanwezig is. Niettemin staat dit gegeven niet in de weg aan de toewijzing van emissierechten voor de productie van waterstof, aangezien enkel het zuivere product bepalend is voor de toepassing van de betreffende productbenchmark, zodat een dubbele toewijzing voor het ingaande product, te weten het verrijkte gas, en het uitgaande product, te weten waterstof, uitgesloten is.

    24

    De verwijzende rechter is van oordeel dat het door Evonik Degussa ingestelde beroep in wezen de vraag doet rijzen of de in bijlage I bij richtlijn 2003/87 bedoelde activiteit „productie van waterstof” zich mede uitstrekt tot de verhoging van het relatieve aandeel van waterstof in een gasmengsel met het oog op de verkrijging van een verhandelbaar product. Zo ja, dan moet het beroep van Evonik Degussa gegrond worden verklaard en moeten aan die onderneming extra emissierechten worden toegewezen.

    25

    Een dergelijke extra toewijzing dient volgens de verwijzende rechter ook plaats te vinden indien aan twee andere voorwaarden is voldaan, namelijk ten eerste dat de toepassing van een proces dat bestaat in de „scheiding van waterstof en koolmonoxide” in de zin van bijlage I bij besluit 2011/278, als zodanig onder de omschrijving van de processen valt waarop de productbenchmark voor waterstof betrekking heeft, en ten tweede dat een dergelijk proces de zuivering van de verrijkte gassen door drukwisseladsorptie omvat.

    26

    Mocht de productbenchmark voor waterstof van toepassing zijn op de productie van waterstof door de zuivering van de verrijkte gassen, dan zou moeten worden bepaald hoeveel extra emissierechten aan Evonik Degussa dienen te worden toegewezen. In dit verband zouden vragen rijzen met betrekking tot de toepassing van de uniforme transsectorale correctiefactor waarin artikel 10 bis, lid 5, van richtlijn 2003/87 voorziet (hierna: „correctiefactor”).

    27

    Tegen deze achtergrond heeft het Verwaltungsgericht Berlin de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is enkel sprake van ‚productie van waterstof’ in de zin van punt 2 van bijlage I bij [besluit 2011/278] wanneer uit twee waterstofatomen H door middel van chemische synthese een waterstofmolecule […] wordt geproduceerd, of strekt het begrip ‚productie’ zich mede uit tot het geval waarin bij een waterstofhoudend gasmengsel – zonder synthese – het relatieve aandeel waterstof […] in het mengsel toeneemt doordat de overige bestanddelen van het gas – ongeacht of dit langs natuurkundige dan wel langs scheikundige weg plaatsvindt – worden verwijderd om, zoals het in punt 2 van bijlage I bij [besluit 2011/278] is geformuleerd, een ‚product, uitgedrukt als verkoopbare (netto)productie, en naar een 100 % zuivere substantie’ te verkrijgen?

    2)

    Indien de eerste vraag aldus wordt beantwoord dat het begrip ‚productie’ zich niet mede uitstrekt tot de verhoging van het relatieve aandeel van waterstof […] in een gasmengsel, dient de volgende vraag te worden gesteld:

    Dient de formulering ‚relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van waterstof en de scheiding van waterstof en koolmonoxide’ aldus te worden uitgelegd dat alleen beide elementen samen (‚en’) binnen de in punt 2 van bijlage I bij [besluit 2011/278] omschreven systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof vallen, of kan het proceselement ‚scheiding van waterstof en koolmonoxide’ ook geïsoleerd, op zichzelf beschouwd, als enig proceselement binnen de systeemgrenzen liggen?

    3)

    Indien de tweede vraag aldus wordt beantwoord dat het proceselement ‚scheiding van waterstof en koolmonoxide’ ook geïsoleerd, op zichzelf beschouwd, als enig proceselement binnen de systeemgrenzen kan liggen, dient de volgende vraag te worden gesteld:

    Is slechts sprake van een proceselement ‚scheiding van waterstof en koolmonoxide’ wanneer waterstof […] uitsluitend van koolmonoxide […] wordt gescheiden, of is er ook sprake van een proceselement ‚scheiding van waterstof en koolmonoxide’ wanneer de waterstof niet alleen van koolmonoxide wordt gescheiden, maar daarnaast ook van andere stoffen, bijvoorbeeld koolstofdioxide […]?

    4)

    Voor het geval dat de rechter aan [Evonik Degussa] een recht op extra kosteloze toewijzing van emissierechten zou moeten toekennen, rijst de vraag of punt 3 van het dictum van het arrest van 28 april 2016, Borealis Polyolefine e.a. (C‑191/14, C‑192/14, C‑295/14, C‑389/14 en C‑391/14–C‑393/14, EU:C:2016:311), in die zin moet worden uitgelegd,

    a)

    dat de [correctiefactor] als bedoeld in artikel 4 van [besluit 2013/448] en in bijlage II bij dit besluit, in de oorspronkelijke versie ervan, van toepassing is op toewijzingen voor de jaren 2013‑2020 die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat vóór 1 maart 2017 zijn vastgesteld, alsook

    b)

    dat de [correctiefactor] als bedoeld in artikel 4 van [besluit 2013/448] en in bijlage II bij dit besluit, in de oorspronkelijke versie ervan, van toepassing is op de door de rechter na 1 maart 2017 toegekende extra toewijzingen voor de jaren 2013‑2017, en

    c)

    dat de [correctiefactor] als bedoeld in artikel 4 van [besluit 2013/448] en in bijlage II bij dit besluit, in de versie [ervan] die geldt vanaf 1 maart 2017, van toepassing is op de door de rechter na 1 maart 2017 toegekende extra toewijzingen voor de jaren 2018‑2020?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste en tweede vraag

    28

    Met zijn eerste en zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 aldus moet worden uitgelegd dat een proces binnen de systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof valt als het niet de mogelijkheid biedt om waterstof te produceren door chemische synthese, maar enkel om deze reeds in een gasmengsel vervatte stof af te zonderen.

    29

    Opgemerkt dient te worden dat de Commissie besluit 2011/278, zoals met name blijkt uit artikel 1 ervan, heeft vastgesteld om overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87 te voorzien in de voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde toewijzing van emissierechten. Dat de aldus vastgestelde maatregelen, zoals in die bepaling wordt vermeld, ertoe strekken niet-essentiële elementen van richtlijn 2003/87 te wijzigen door haar aan te vullen, neemt niet weg dat de Commissie in deze context gehouden was het bij die richtlijn aldus tot stand gebrachte juridische kader te eerbiedigen (zie in die zin arrest van 26 juli 2017, Tsjechië/Commissie, C‑696/15 P, EU:C:2017:595, punt 51), waaronder met name haar werkingssfeer. Hieruit volgt tevens dat de bepalingen van besluit 2011/278 moeten worden uitgelegd in het licht van de vereisten die uit richtlijn 2003/87 voortvloeien.

    30

    Artikel 10 bis, lid 1, van deze richtlijn bepaalt dat de benchmark voor elke bedrijfstak en deeltak in principe eerder wordt berekend op basis van het product dan op basis van de inputs, teneinde te zorgen voor een zo groot mogelijke reductie van de broeikasgasemissies en een zo groot mogelijke energiebezuiniging in het hele productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak.

    31

    De Commissie heeft dan ook, zoals blijkt uit overweging 4 van besluit 2011/278, voor zover dit haalbaar was, benchmarks ontwikkeld voor producten. Zoals in die overweging wordt gepreciseerd, zien die benchmarks op producten „die geproduceerd worden middels activiteiten opgesomd in bijlage I van [richtlijn 2003/87]”.

    32

    Deze benadering is in overeenstemming met de vereisten van richtlijn 2003/87. Deze richtlijn is namelijk volgens artikel 2, lid 1, van toepassing op emissies uit de in bijlage I ervan genoemde activiteiten. Zoals blijkt uit artikel 3, onder b) en e), van richtlijn 2003/87, vallen binnen haar werkingssfeer ook emissies uit activiteiten die rechtstreeks samenhangen en technisch in verband staan met een activiteit als bedoeld in voormelde bijlage I.

    33

    De productie van waterstof wordt in bijlage I bij richtlijn 2003/87 omschreven als de „[p]roductie van waterstof (H2) […] door reforming of gedeeltelijke oxidatie”. Daaruit volgt dat zij enkel van toepassing is op de productie van waterstof door middel van die processen en – overeenkomstig artikel 3, onder b) en e), van die richtlijn – op activiteiten die rechtstreeks samenhangen met die wijze van productie van waterstof, mits zij daarmee technisch in verband staan.

    34

    Zoals met name voortvloeit uit punt 29 van dit arrest, kan de in punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 vastgestelde productbenchmark voor waterstof zich niet uitstrekken tot andere processen dan die welke binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/87 vallen.

    35

    In dit verband zij eraan herinnerd dat die benchmark ziet op „relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van waterstof en de scheiding van waterstof en koolmonoxide”.

    36

    Wat ten eerste de „productie van waterstof” betreft, dit begrip dient in het licht van de bewoordingen van bijlage I bij richtlijn 2003/87 aldus te worden uitgelegd dat het zich uitstrekt tot de productie van waterstof door reforming of gedeeltelijke oxidatie.

    37

    Wat ten tweede de „scheiding van waterstof en koolmonoxide” betreft, een dergelijk proces bestaat niet in de productie van waterstof door chemische synthese, maar enkel in de winning van waterstof die al in een gasmengsel zit.

    38

    Derhalve valt dat proces op zich niet onder de productbenchmark voor waterstof die is vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278. Het valt echter wel onder de productbenchmark voor waterstof als het samenhangt met de „productie van waterstof” – in de zin van bijlage I bij richtlijn 2003/87 en punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 – en technisch met die productie in verband staat.

    39

    Hieruit volgt met name dat een activiteit als die van verzoekster in het hoofdgeding, voor zover zij enkel behelst dat waterstof wordt gescheiden van een verrijkt gasmengsel – dat ongeveer 85 % tot 95 % waterstof bevat – niet kan worden aangemerkt als „productie van waterstof” in de zin van bijlage I bij richtlijn 2003/87 en punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278.

    40

    Een dergelijke activiteit – waarbij een verrijkt gasmengsel dat niet is verkregen door middel van een proces van „productie van waterstof” in de zin van die bepalingen, wordt gezuiverd om er waterstof uit te winnen – hangt bovendien niet samen met de „productie van waterstof”, maar vormt een onderscheiden activiteit die bijgevolg niet valt onder de productbenchmark voor waterstof als bedoeld in punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278.

    41

    Deze uitlegging van punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 vindt steun in het in artikel 1 van richtlijn 2003/87 vermelde doel van de regeling voor de handel in emissierechten, te weten het verminderen van de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze.

    42

    Zoals blijkt uit overweging 8 van richtlijn 2003/87, overweging 8 van richtlijn 2009/29 en overweging 8 van besluit 2011/278, impliceert de verwezenlijking van dat doel namelijk dat die regeling van toepassing is op activiteiten met enig potentieel om de emissies van broeikasgassen te verminderen. Zoals wordt bevestigd door alle bij het Hof ingediende opmerkingen, heeft de „productie van waterstof” in de zin van bijlage I bij richtlijn 2003/87 een dergelijk potentieel ten gevolge van de intensiteit van de broeikasgasemissies die deze activiteit veroorzaakt. Dat is daarentegen niet het geval als het gaat om een proces waarbij waterstof wordt afgezonderd die zich in een verrijkt gasmengsel bevindt, zoals het proces dat in het hoofdgeding aan de orde is, dat enkel ertoe strekt een hoger aandeel waterstof te verkrijgen dat zich in een gasmengsel bevindt.

    43

    Overigens zou de toepassing van de productbenchmark voor waterstof op een proces waarbij waterstof wordt gescheiden van een verrijkte gasstroom die reeds waterstof bevat, zoals het proces dat in het hoofdgeding aan de orde is, ertoe leiden dat te veel emissierechten worden toegewezen. Zoals onder meer blijkt uit de punten 31 tot en met 34 van dit arrest, is die benchmark immers vastgesteld op basis van de emissies die verband houden met de productie van waterstof door reforming of gedeeltelijke oxidatie. Als de Commissie het standpunt had willen innemen dat een dergelijk proces van scheiding op zichzelf beschouwd een proces is waarbij waterstof wordt geproduceerd en dat binnen de grenzen van deze regeling valt, dan had zij voor de productbenchmark een aanzienlijk lagere waarde moeten vaststellen, zoals de Bondsrepubliek Duitsland in haar schriftelijke opmerkingen aanvoert.

    44

    Voor zover Evonik Degussa in haar schriftelijke opmerkingen aanvoert dat zij emissierechten dient te ontvangen voor haar activiteit waarbij het in het hoofdgeding aan de orde zijnde proces wordt toegepast dat bestaat in de scheiding van waterstof, omdat de van de waterstof in het verrijkte gas gescheiden stoffen in een oven worden verbrand, zij bovendien erop gewezen dat de aldus veroorzaakte emissies mogelijkerwijs reeds onder een benchmark vallen. Dat zou met name het geval zijn als die oven de voor de „productie van waterstof” benodigde warmte zou leveren of nog indien een warmtebenchmark in de zin van artikel 3, onder c), en van bijlage I, punt 3, bij besluit 2011/278 zou moeten worden toegepast. In een dergelijk geval zou de toewijzing van emissierechten aan een proces waarbij waterstof wordt gescheiden, tot een dubbele toewijzing leiden.

    45

    Het Hof heeft echter al geoordeeld dat moet worden vermeden dat de emissies van een installatie, bij de toewijzing van emissierechten tweemaal in aanmerking worden genomen, omdat richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 eraan in de weg staan dat er emissies dubbel worden geteld en dat dubbele toewijzingen van emissierechten plaatsvinden (zie in die zin arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punten 7073).

    46

    Het zou hoe dan ook in strijd zijn met de bedoelding van de Uniewetgever om bij de vaststelling van productbenchmarks enkel rekening te houden met bepaalde vormen van efficiënte terugwinning van energie uit afgassen, indien op die grond emissierechten werden toegewezen aan een installatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

    47

    Gelet op een en ander moet punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278 aldus worden uitgelegd dat een proces dat, zoals het proces dat in het hoofdgeding aan de orde is, niet de mogelijkheid biedt om waterstof te produceren door chemische synthese, maar enkel om deze reeds in een gasmengsel aanwezige stof af te zonderen, niet binnen de systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof valt. Dit ligt alleen anders indien dit proces samenhangt met de „productie van waterstof”, in de zin van bijlage I bij richtlijn 2003/87 en daarmee technisch in verband staat.

    Derde vraag

    48

    Gelet op het antwoord dat op de eerste en de tweede vraag is gegeven, hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

    Vierde vraag

    49

    Met zijn vierde vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van het arrest van 28 april 2016, Borealis Polyolefine e.a. (C‑191/14, C‑192/14, C‑295/14, C‑389/14 en C‑391/14–C‑393/14, EU:C:2016:311), voor het geval dat het Hof zou erkennen dat verzoekster in het hoofdgeding recht heeft op extra emissierechten.

    50

    In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat alleen extra emissierechten aan Evonik Degussa zouden moeten worden toegewezen indien een proces als het proces dat in het hoofdgeding aan de orde is, dat enkel bestaat in de scheiding van waterstof die zich in een verrijkt gasmengsel bevindt, binnen de systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof zou vallen.

    51

    Gelet op het antwoord op de eerste en de tweede vraag, behoeft de vierde vraag dan ook niet te worden beantwoord.

    Kosten

    52

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    Punt 2 van bijlage I bij besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat een proces dat, zoals het proces dat in het hoofdgeding aan de orde is, niet de mogelijkheid biedt om waterstof te produceren door chemische synthese, maar enkel om deze reeds in een gasmengsel aanwezige stof af te zonderen, niet binnen de systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof valt. Dit ligt alleen anders indien dit proces samenhangt met de „productie van waterstof”, in de zin van bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, en daarmee technisch in verband staat.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top