Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CC0683

    Conclusie van advocaat-generaal M. Szpunar van 2 mei 2019.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:363

     CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    M. SZPUNAR

    van 2 mei 2019 ( 1 )

    Zaak C‑683/17

    Cofemel – Sociedade de Vestuário SA

    tegen

    G-Star Raw CV

    [verzoek van de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Rechtsbescherming van modellen – Reproductierecht – Kleding”

    Inleiding

    1.

    De rechtsbescherming van werken van toegepaste kunst is bijna net zo oud als die van intellectuele eigendom in het algemeen. ( 2 ) Toch heeft zij haar plaats binnen het stelsel van het intellectuele-eigendomsrecht nog steeds niet helemaal gevonden. Dat stelsel omvat drie grote domeinen: de bescherming van uitvindingen door het octrooirecht, die van intellectuele werken door het auteursrecht en die van reputaties door het merkenrecht. Doordat werken van toegepaste kunst zowel een decoratief als een utilitair karakter hebben en zowel een artistiek als een industrieel doel dienen, lenen zij zich tot elk van deze drie beschermingsvormen, zonder evenwel volledig aan de doelstellingen of mechanismen van één specifieke vorm te beantwoorden. ( 3 ) Hoewel er met name in Europa beschermingsregelingen sui generis zijn ontwikkeld, heeft die bescherming nooit een exclusieve status: zij kan altijd worden gecumuleerd met andere soorten bescherming. ( 4 )

    2.

    De onderhavige zaak heeft meer in het bijzonder betrekking op de cumulatie van de bescherming van modellen in het kader van de regeling sui generis met de bescherming ervan als auteursrechtelijke werken. Het verband tussen beide beschermingsregelingen is vanouds een bron van twijfels, zowel bij de wetgever als in de rechtspraak, en van geschillen.

    3.

    Het utilitaire en functionele karakter van werken van toegepaste kunst en het feit dat zij gewoonlijk op industriële wijze in grote aantallen worden geproduceerd, doen twijfels rijzen over de vraag of deze werken in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming en of die bescherming wel strookt met haar axiologische grondslagen (de persoonlijke band tussen de auteur en zijn werk) en haar doelstellingen (beloning van intellectuele, creatieve inspanningen). De auteursrechtelijke bescherming van modellen houdt twee gevaren in: de uitholling van de auteursrechtelijke bescherming en de belemmering van de vrije mededinging. ( 5 ) Talrijke rechtsordes hebben daarom regelingen uitgewerkt om auteursrechtelijke bescherming voor te behouden aan modellen met een hoge artistieke waarde. Zo is er de rechtsleer van de „scindibilità” in het Italiaanse recht, de „Stufentheorie” in het Duitse recht, of de beperking van de duur van de bescherming voor op industriële schaal geproduceerde goederen in het Verenigd Koninkrijk. ( 6 )

    4.

    Anderzijds hebben bepaalde werken van toegepaste kunst onmiskenbaar een hoog gehalte aan oorspronkelijkheid. Denk maar aan de stijlen die op dit domein zijn ontwikkeld, zoals art deco of Bauhaus. Hetzelfde geldt voor de sector die in deze zaak aan de orde is, te weten de kledingsector: designerstukken kunnen net zozeer of misschien zelfs eerder beschouwd worden als kunstwerken dan als kledingstukken. Het is dan ook niet gerechtvaardigd werken van toegepaste kunst a priori uit te sluiten van auteursrechtelijke bescherming louter vanwege hun (eveneens) functionele karakter. Bovendien kunnen andere categorieën van werken, die zonder enige twijfel auteursrechtelijk kunnen worden beschermd, eveneens een praktisch nut hebben zonder dat zij daardoor ophouden eigen scheppingen te zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval voor bepaalde literaire, fotografische of muzikale werken.

    5.

    De keuze die de Uniewetgever heeft gemaakt om, in de geest van de in de Franse rechtsleer ontwikkelde theorie van de eenheid van kunst ( 7 ), de bescherming van werken van toegepaste kunst door een regeling sui generis te combineren met auteursrechtelijke bescherming, is daarom niet zonder betekenis. ( 8 ) Het is evenwel noodzakelijk de autonomie en de verwezenlijking van de respectieve doelstellingen van elke beschermingsregeling te verzekeren.

    6.

    In die context zal het Hof zich uitspreken over de vragen die de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) heeft voorgelegd in het kader van deze prejudiciële verwijzing.

    Toepasselijke bepalingen

    Internationaal recht

    7.

    Artikel 2, leden 1 en 7, van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, die op 9 september 1886 te Bern is ondertekend (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979 (hierna: „Berner Conventie”) ( 9 ) luidt:

    „1)   De term ‚werken van letterkunde en kunst’ omvat alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst, welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij, zoals [...] werken van toegepaste kunst [...].

    [...]

    7)   Het is onverminderd de bepalingen van artikel 7, vierde lid, van de Conventie[ ( 10 )] aan de wetgeving van de landen van de Unie voorbehouden om het toepassingsgebied te bepalen van hun wetten betreffende werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid alsmede betreffende de voorwaarden voor de bescherming van deze werken, tekeningen en modellen. Voor werken die in het land van oorsprong alleen als tekeningen en modellen zijn beschermd, kan in een ander land van de Unie slechts de bijzondere bescherming worden ingeroepen welke in dat land aan tekeningen en modellen wordt verleend; indien echter in dat land geen zodanige bijzondere bescherming wordt toegekend, worden deze werken beschermd als werken van kunst.

    [...]”

    8.

    Artikel 25 van de Trips-overeenkomst luidt:

    „1.   De leden voorzien in de bescherming van onafhankelijk vervaardigde tekeningen en modellen van nijverheid die nieuw of oorspronkelijk zijn. [...]

    2.   Elk lid ziet erop toe dat de vereisten voor het verkrijgen van bescherming voor tekeningen en modellen op het gebied van textiel, met name met betrekking tot kosten, onderzoek of openbaarmaking, niet op onredelijke wijze de mogelijkheid om zodanige bescherming te vragen en te verkrijgen belemmeren. Het staat de leden vrij aan deze verplichting te voldoen door middel van de wetgeving inzake tekeningen en modellen van nijverheid of de wetgeving inzake auteursrechten.”

    Unierecht

    9.

    In artikel 17 van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen ( 11 ) is het volgende bepaald:

    „Een model dat overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn in of ten aanzien van een lidstaat is ingeschreven, kan tevens beschermd worden door het auteursrecht van die lidstaat vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.”

    10.

    Artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij ( 12 ) luidt:

    „De lidstaten voorzien ten behoeve van:

    a)

    auteurs, met betrekking tot hun werken,

    [...]

    in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

    11.

    In artikel 9 van deze richtlijn is het volgende bepaald:

    „Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name octrooirechten, handelsmerken, rechten inzake tekeningen of modellen, gebruiksmodellen, topografieën van halfgeleiderproducten, lettertypes, voorwaardelijke toegang, toegang tot de kabel van omroepdiensten, de bescherming van nationaal bezit, vereisten inzake wettelijk depot, beperkende praktijken en oneerlijke concurrentie, handelsgeheimen, veiligheid, vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en persoonlijke levenssfeer, toegang tot overheidsdocumenten en het overeenkomstenrecht.”

    12.

    Artikel 96, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen ( 13 ) luidt:

    „Een model dat wordt beschermd door een gemeenschapsmodel, kan tevens worden beschermd door het auteursrecht van lidstaten vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.”

    Portugees recht

    13.

    Richtlijn 2001/29 is omgezet in het Portugese recht in de Código do Direito de Autor e dos Direitos Conexos (Portugees wetboek van het auteursrecht en de naburige rechten; hierna „CDADC”), waarvan artikel 2, lid 1, de categorieën van auteursrechtelijk beschermde werken bevat, in de volgende bewoordingen:

    „1.   Intellectuele werken van letterkunde, wetenschap en kunst, ongeacht het genre, de wijze van uitdrukking, de kwaliteit, de wijze van communicatie en het doel ervan, omvatten in het bijzonder:

    [...]

    i)

    werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken die een artistieke creatie vormen, onafhankelijk van de bescherming van de industriële eigendom;

    [...]”

    Hoofdgeding, procedure en prejudiciële vragen

    14.

    G-Star Raw CV (hierna: „G-Star”) is een vennootschap naar Nederlands recht die zich bezighoudt met het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van kledingstukken. G-Star exploiteert op grond van exclusieve licentieovereenkomsten de merken G-Star, G-Star Raw, G-Star Denim Raw, GS‑Raw, G-Raw en Raw. Tot de kledingstukken die onder die merken in de handel worden gebracht, behoren meer in het bijzonder spijkerbroeken van het model Arc en sweaters en T-shirts van het model Rowdy.

    15.

    Cofemel – Sociedade de Vestuário SA (hierna: „Cofemel”) is een vennootschap naar Portugees recht die zich bezighoudt met het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van modellen van spijkerbroeken, sweaters en T-shirts van het merk Tiffosi.

    16.

    Op 30 augustus 2013 heeft G-Star bij een Portugese rechter in eerste aanleg een vordering ingesteld die hoofdzakelijk tot doel had Cofemel te gelasten een einde te maken aan alle inbreuken op haar auteursrechten en alle handelingen die oneerlijke mededinging jegens haar inhouden en de door die handelingen veroorzaakte schade te vergoeden en, in het geval van een nieuwe inbreuk, haar een dwangsom te betalen per dag dat de inbreuk voortduurt. In het kader van die vordering heeft G-Star in het bijzonder aangevoerd dat bepaalde modellen van spijkerbroeken, sweaters en T-shirts die door Cofemel in de handel werden gebracht, een ontwerp hadden dat identiek was aan dat van haar modellen Arc en Rowdy. G-Star heeft er eveneens op gewezen dat die laatste oorspronkelijke intellectuele scheppingen en als zodanig echte werken van design zijn die auteursrechtelijk beschermd zijn.

    17.

    De aangezochte rechter heeft de door G-Star ingestelde vorderingen in zijn vonnis gedeeltelijk toegewezen. Cofemel heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal), die het vonnis heeft bekrachtigd.

    18.

    De Supremo Tribunal de Justiça, waarbij door Cofemel cassatieberoep is ingesteld, acht het ten eerste bewezen dat de door Cofemel gekopieerde modellen van kledingstukken van G-Star ontworpen zijn door ontwerpers die hetzij bij G‑Star werkten, hetzij voor G-Star werkten en hun auteursrechten contractueel aan G-Star hebben overgedragen. Ten tweede zijn deze kledingmodellen het resultaat van ontwerpen en fabricageprocédés die in de modewereld als innovatief zijn erkend. Ten derde worden de modellen gekenmerkt door een reeks specifieke elementen (driedimensionale vorm, plaatsing van bepaalde onderdelen, de manier waarop ze in elkaar worden gezet, de kleurencombinaties enzovoort), die gedeeltelijk zijn overgenomen in de kledingmodellen van Cofemel. Gezien deze situatie vraagt de Supremo Tribunal de Justiça zich af hoe artikel 2, lid 1, onder i), CDADC moet worden uitgelegd. In dat verband merkt de verwijzende rechter op dat hoewel werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken die een artistieke creatie vormen in deze bepaling duidelijk zijn opgenomen in de lijst van auteursrechtelijk beschermde werken, in de bepaling niet is gespecificeerd welk gehalte van oorspronkelijkheid nodig is opdat deze werken een dergelijke bescherming zouden genieten.

    19.

    In die omstandigheden heeft de Supremo Tribunal de Justiça de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „1)

    Staat de door het Hof gegeven uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 in de weg aan een bepaling van nationaal recht – in de onderhavige zaak artikel 2, lid 1, onder i), [CDADC] – die auteursrechtelijke bescherming verleent aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken die, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, vanuit esthetisch oogpunt een eigen en onderscheidend visueel effect opwekken, waarbij de oorspronkelijkheid van het werk het fundamentele criterium is voor de verlening van auteursrechtelijke bescherming?

    2)

    Staat de door het Hof gegeven uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 in de weg aan een bepaling van nationaal recht – in de onderhavige zaak artikel 2, lid 1, onder i), CDADC – die aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken auteursrechtelijke bescherming verleent indien zij na een zeer grondige beoordeling van het artistieke karakter ervan en rekening houdend met de heersende ideeën in culturele en institutionele kringen de kwalificatie ‚artistieke creatie’ of ‚kunstwerk’ verdienen?”

    20.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend bij het Hof op 6 december 2017. De Portugese, de Tsjechische en de Italiaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. De partijen in het hoofdgeding, de Portugese, de Tsjechische en de Italiaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie waren vertegenwoordigd op de terechtzitting van 12 december 2018.

    Analyse

    21.

    Met zijn twee prejudiciële vragen, die mijns inziens samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29, zoals uitgelegd door het Hof, zich ertegen verzet dat industriële tekeningen en modellen ( 14 ) slechts auteursrechtelijk worden beschermd indien zij een sterker artistiek karakter vertonen dan normaliter wordt geëist van andere categorieën van werken.

    22.

    Het antwoord op deze vraag vergt een analyse van de rechtspraak van het Hof met betrekking tot het begrip „werk” in het auteursrecht van de Unie en van de argumenten van met name de Italiaanse regering, de Tsjechische regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, die stellen dat modellen in de regeling van het Unierecht een speciaal statuut hebben.

    Rechtspraak van het Hof met betrekking tot het begrip „werk”

    23.

    Artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29, dat door de verwijzende rechter wordt aangehaald, bevat zelf geen definitie van wat als werk kan worden beschouwd. In deze bepaling wordt aan auteurs alleen het exclusieve recht toegekend om reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden. Het begrip „werk” wordt overigens in geen enkele bepaling van de richtlijn gedefinieerd. Waarschijnlijk kon er, zoals de Tsjechische regering in haar opmerkingen stelt, vanwege de al te grote verschillen tussen de auteursrechtelijke regelingen van de lidstaten geen definitie worden gevonden die voor iedereen aanvaardbaar was. In dat verband zij erop gewezen dat het zelfs op nationaal niveau bijzonder moeilijk of zelfs onmogelijk is om een abstracte definitie te bedenken die het mogelijk maakt om het vele uiteenlopende materiaal te dekken waaraan auteursrechtelijke bescherming kan worden verleend en tegelijkertijd dat materiaal uit te sluiten dat niet auteursrechtelijk kan worden beschermd. Hooguit kan een – noodzakelijkerwijs niet-uitputtende – lijst worden opgesteld van de creatieve sectoren waarin het auteursrecht kan worden toegepast, zoals is gebeurd in artikel 2, lid 1, van de Berner Conventie.

    24.

    Een dergelijke leemte kon echter niet blijven voortbestaan. Het begrip „werk” vormt immers de hoeksteen van elke auteursrechtelijke regeling, aangezien het de materiële werkingssfeer van dergelijke regelingen bepaalt. Een gelijkvormige uitlegging van dit begrip is dan ook absoluut noodzakelijk in het kader van de harmonisering van het bij het Unierecht ingestelde auteursrecht. Het zou immers geen zin hebben de verschillende rechten die auteurs genieten te harmoniseren indien het de lidstaten vrij zou staan om, via wetgeving of rechtspraak, specifiek materiaal op te nemen in of uit te sluiten van deze bescherming. Het Hof moest noodzakelijkerwijs vroeg of laat worden gevraagd deze leemte op te vullen aan de hand van prejudiciële vragen van rechters die zich afvragen of de richtlijnen inzake het auteursrecht in bepaalde specifieke gevallen van toepassing zijn.

    25.

    Aangezien richtlijn 2001/29 zelf geen definitie bevat van het begrip „werk” en niet verwijst naar het recht van de lidstaten voor een definitie, gaat het om een autonoom Unierechtelijk begrip. ( 15 ) Zo moet materiaal, teneinde als „werk” in de zin van het auteursrecht te worden aangemerkt, volgens de rechtspraak van het Hof „oorspronkelijk [zijn] in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan”. ( 16 ) Deze voorwaarde voor de toepasselijkheid van het door het Unierecht en met name bij richtlijn 2001/29 geharmoniseerde auteursrecht heeft het Hof afgeleid uit de systematiek van die richtlijn en van de Berner Conventie. Dit wil niet zeggen dat deze voorwaarde van Unierechtelijke oorsprong is. Zij maakt immers deel uit van het nationale auteursrecht van de meeste lidstaten – in ieder geval in de continentale rechtsstelsels ( 17 ) – en behoort dus in zekere zin tot de rechtstradities van de lidstaten.

    26.

    De categorie „eigen intellectuele schepping van de auteur” is het belangrijkste bestanddeel van de definitie van „werk”. Die definitie is vervolgens ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof, dat heeft geoordeeld dat een intellectuele schepping een eigen schepping van de auteur is wanneer zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen. ( 18 ) Daarentegen is niet aan het oorspronkelijkheidscriterium voldaan wanneer de uitdrukking van de onderdelen van het betrokken voorwerp door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee concreet vorm te geven dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan. In een dergelijk geval kan de auteur onmogelijk uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een eigen intellectuele schepping vormt. ( 19 ) Enkel werken die een eigen intellectuele schepping van de auteur zijn, in de zin zoals hierboven omschreven, kunnen worden aangemerkt als werken die auteursrechtelijk kunnen worden beschermd. Aspecten zoals de intellectuele inspanningen en de deskundigheid van de auteur kunnen als zodanig de auteursrechtelijke bescherming van het betrokken voorwerp niet rechtvaardigen, indien die inspanningen en die deskundigheid geen enkele oorspronkelijkheid tot uitdrukking brengen. ( 20 ) Tot slot moet het voorwerp van de auteursrechtelijke bescherming voldoende nauwkeurig en objectief kunnen worden geïdentificeerd. ( 21 ) ( 22 )

    Toepassing van deze rechtspraak op tekeningen en modellen

    27.

    In tegenstelling tot wat de Tsjechische regering in haar schriftelijke opmerkingen stelt, is de definitie van een werk als eigen intellectuele schepping van de auteur niet beperkt tot de domeinen waarvoor specifieke Unierechtelijke regelingen gelden waarin dat criterium uitdrukkelijk is opgenomen, te weten databanken, foto’s en computerprogramma’s. ( 23 )

    28.

    De eerste keer dat het Hof dit criterium heeft toegepast, had namelijk betrekking op een literair werk dat bescherming genoot op grond van richtlijn 2001/29. Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft het Hof dit criterium afgeleid uit de algemene opzet van zowel het internationale auteursrecht als het auteursrecht van de Unie. Het Hof heeft dit criterium vervolgens toegepast op materiaal dat onder specifieke Unierechtelijke regelingen valt, zoals foto’s, maar die toepassing was niet gebaseerd op de desbetreffende regeling, maar op de eerdere rechtspraak van het Hof. ( 24 )

    29.

    Daaruit volgt mijns inziens duidelijk dat het criterium van de eigen intellectuele schepping van de auteur, zoals ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof, kan worden toegepast op alle categorieën van werken. Dat blijkt ook uit het feit dat richtlijn 2001/29 eenvormig moet worden toegepast op het gehele grondgebied van de Unie. Elk verschil tussen de nationale regelingen van de lidstaten op het gebied van de werkingssfeer van de auteursrechtelijke bescherming zou die eenvormige toepassing immers in het gedrang brengen. ( 25 ) Ik zie derhalve geen reden om dit criterium niet, althans in principe, toe te passen op industriële tekeningen en modellen voor wat de auteursrechtelijke bescherming ervan betreft.

    30.

    Ik ben evenmin overtuigd van het argument dat de Tsjechische regering ter terechtzitting heeft aangevoerd, dat het criterium van de eigen intellectuele schepping van de auteur inherent zou zijn aan elk werk en zich niet zou verzetten tegen striktere eisen die uit hoofde van het nationale recht zouden worden opgelegd aan bepaalde categorieën van werken, zoals werken van toegepaste kunst.

    31.

    Het criterium van de eigen intellectuele schepping van de auteur maakt het stellig mogelijk om een onderscheid te maken tussen materiaal dat auteursrechtelijk kan worden beschermd en materiaal dat niet onder die bescherming valt ( 26 ), maar daarnaast vormt dat criterium, dat door het Hof eveneens het oorspronkelijkheidscriterium wordt genoemd ( 27 ), tevens de maximumeis die de lidstaten kunnen opleggen voor het verlenen van auteursrechtelijke bescherming, ongeacht het niveau van artistieke schepping van het materiaal in kwestie. Het Hof heeft dat in zijn arrest Panier heel duidelijk gemaakt door te oordelen dat in het geval van een portretfoto de door artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 verleende bescherming niet geringer kan zijn dan de bescherming die andere werken, andere fotografische werken daaronder begrepen, genieten. ( 28 ) Niets in richtlijn 2001/29 of in een andere op het betrokken gebied toepasselijke richtlijn wettigt immers de conclusie dat de omvang van een dergelijke bescherming zou worden bepaald door eventuele verschillen in de mogelijkheden tot artistieke schepping bij de totstandbrenging van diverse categorieën werken. ( 29 ) Aangezien de omvang van de bescherming op die grond niet mag worden beperkt, mag a fortiori niet worden aangenomen dat deze bescherming volledig uitgesloten zou zijn.

    32.

    Ik zie in richtlijn 2001/29 ook geen enkel element op grond waarvan een onderscheid kan worden gemaakt in het beschermingsniveau van werken van toegepaste kunst naargelang van hun artistieke waarde. De Italiaanse regering, de Tsjechische regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, die in deze zaak schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, zijn echter van mening dat een dergelijk element voorkomt in andere bepalingen van het Unierecht, te weten artikel 17 van richtlijn 98/71 en artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002. Dat aspect zal ik daarom thans analyseren.

    Belang van artikel 17 van richtlijn 98/71 en artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002

    33.

    In artikel 17 van richtlijn 98/71 is het beginsel van gelijktijdige bescherming van modellen door zowel het modellenrecht als het auteursrecht vastgelegd. Volgens de tweede zin van dat artikel worden de omvang en de voorwaarden van de auteursrechtelijke bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid, door elke lidstaat bepaald. Een soortgelijke formulering is gebruikt in artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002.

    34.

    Volgens de Italiaanse regering, de Tsjechische regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk laten die bepalingen de lidstaten vrij in het bepalen van de voorwaarden om auteursrechtelijke bescherming te verlenen aan modellen, en dat ondanks de vaststelling van richtlijn 2001/29. Deze regeringen stellen dan ook dat artikel 17 van richtlijn 98/71 een lex specialis vormt ten opzichte van de bepalingen van richtlijn 2001/29 zoals uitgelegd door het Hof. In de literatuur wordt een soortgelijk standpunt bepleit. ( 30 )

    35.

    Ik ben het niet eens met dat standpunt en zal hierna de verschillende argumenten voor dat standpunt analyseren, die ik weinig overtuigend vind.

    36.

    In de eerste plaats heeft artikel 17 van richtlijn 98/71, zoals duidelijk blijkt uit de eerste zin van dat artikel, uitsluitend betrekking op ingeschreven modellen. De eventuele vrijheid die aan de lidstaten zou worden gelaten, zou dus alleen betrekking hebben op die categorie van modellen. De meeste modellen in de Europese Unie zijn echter niet ingeschreven. ( 31 ) Zoals blijkt uit de gegevens die zijn verstrekt in de prejudiciële verwijzing, geldt dat meer in het bijzonder voor de modellen die aan de orde zijn in het hoofdgeding. Het lijkt mij dan ook relevanter om uit te gaan van artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002. In die verordening is immers voorzien in een bescherming van maximaal drie jaar voor alle modellen in de Europese Unie, voor zover zij nieuw zijn en een eigen karakter vertonen, zonder dat zij hoeven te zijn ingeschreven.

    37.

    Artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002 lijkt, gelet op de bewoordingen ervan, de lidstaten weliswaar een ruime beoordelingsmarge te laten bij de vaststelling van de voorwaarden om auteursrechtelijke bescherming te verlenen aan modellen, maar die beoordelingsmarge wordt hun verleend onder voorbehoud van de harmonisatie van het auteursrecht op het niveau van de Unie, wat wordt bevestigd door overweging 32 van de verordening, die luidt: „Bij gebreke van een volledige harmonisatie van het auteursrecht is het belangrijk het beginsel vast te leggen dat de bescherming uit hoofde van het gemeenschapsmodel en die uit hoofde van het auteursrecht kunnen worden gecumuleerd, waarbij het de lidstaten vrijstaat de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen.” ( 32 ) Uit de toelichting bij verordening nr. 6/2002 ( 33 ) blijkt nog duidelijker dat de oplossing waarvoor is gekozen in het huidige artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002 een voorlopige oplossing is, in afwachting van de harmonisatie van het auteursrecht.

    38.

    Mijns inziens is het dus duidelijk dat zodra die harmonisatie is uitgevoerd, met name middels richtlijn 2001/29, zoals uitgelegd door het Hof, de beoordelingsmarge die in artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aan de lidstaten is verleend, wordt beperkt door de verplichtingen die krachtens die richtlijn op hen rusten. Het zou immers merkwaardig zijn dat elke verwijzing in een tekst van Unierecht naar het recht van de lidstaten diezelfde lidstaten zou ontslaan van hun verplichtingen die, op het domein waarop de verwijzing betrekking heeft, voortvloeien uit andere handelingen van de Unie, ongeacht of het gaat om eerdere of latere handelingen. Met een dergelijke verwijzing wordt noodzakelijkerwijs gerefereerd aan het nationale recht, gezien in samenhang met de negatieve en positieve verplichtingen die voortvloeien uit het Unierecht.

    39.

    In dat verband ben ik niet overtuigd door het argument van de regering van het Verenigd Koninkrijk dat verordening nr. 6/2002 later is vastgesteld dan richtlijn 2001/29. De verordening is inderdaad pas op 12 december 2001 aangenomen, terwijl richtlijn 2001/29 op 22 mei van datzelfde jaar is aangenomen. De tekst van het huidige artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002, stond echter, zij het in andere bewoordingen, al in het eerste voorstel van de Commissie voor die verordening, dat dateerde van 3 december 1993, lang voor het eerste voorstel voor richtlijn 2001/29. ( 34 ) Daarna zijn de wetgevingswerkzaamheden met betrekking tot deze twee teksten gelijktijdig verlopen. De omzettingstermijn van richtlijn 2001/29 is ook pas verstreken op 22 december 2002, terwijl verordening nr. 6/2002 begin maart van datzelfde jaar in werking is getreden. Bij de inwerkingtreding van de verordening was de harmonisatie van het auteursrecht bij richtlijn 2001/29 dus nog niet voltooid, aangezien de lidstaten de bepalingen van die richtlijn nog niet moesten hebben omgezet. Dat verordening nr. 6/2002 formeel op richtlijn 2001/29 volgt, verandert dan ook niets aan het verband tussen beide handelingen: de beoordelingsmarge die uit hoofde van artikel 96, lid 2, van de verordening aan de lidstaten wordt verleend, wordt beperkt door de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn 2001/29.

    40.

    Ik ben evenmin overtuigd door het argument dat wordt ontleend aan de wetsgeschiedenis van richtlijn 98/71 of verordening nr. 6/2002. ( 35 ) Hoewel de Commissie ambitieuzere doelstellingen had en uiteindelijk is beslist dat het destijds niet dienstig was het auteursrecht van de lidstaten te harmoniseren middels wetgevingshandelingen inzake modellen, betekent dat niet dat de auteursrechtelijke bescherming van die modellen voor altijd een uitzondering moet vormen wanneer die harmonisering voltooid is. De wetsgeschiedenis van Unierechtelijke handelingen kan uiteraard nuttige informatie verschaffen over de redenen voor de keuze van de Uniewetgever, maar die informatie mag niet prevaleren boven de tekst en de opzet van de desbetreffende bepalingen. Zo is het weinig dienstig uit de wetsgeschiedenis van een tekst (richtlijn 98/71 of verordening nr. 6/2002) conclusies te trekken inzake de uitlegging of de werkingssfeer van een andere tekst (richtlijn 2001/29).

    41.

    Ter staving van haar standpunt voert de regering van het Verenigd Koninkrijk vervolgens artikel 9 van richtlijn 2001/29 aan, waarin is bepaald dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan Unierechtelijke bepalingen betreffende met name tekeningen en modellen, met inbegrip van artikel 17 van richtlijn 98/71. ( 36 ) Naar mijn oordeel kan deze bepaling van richtlijn 2001/29 evenmin worden gebruikt om de stelling van de regering te onderbouwen. Het spreekt vanzelf dat richtlijn 2001/29, die betrekking heeft op het auteursrecht, geen afbreuk mag doen aan bepalingen op andere domeinen, zoals het modellenrecht. Net als artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002, is artikel 17 van richtlijn 98/71 echter geen modellenrechtelijke, maar een auteursrechtelijke bepaling. Een andere uitlegging zou betekenen dat de auteursrechtelijke bescherming van werken van toegepaste kunst afhangt van het modellenrecht, terwijl beide domeinen op zich staan. Artikel 9 van richtlijn 2001/29 mag dan ook niet aldus worden uitgelegd dat het een grond vormt om tekeningen en modellen uit te sluiten van de met richtlijn 2001/29 beoogde harmonisatie.

    42.

    Hoe dan ook zou de Uniewetgever, indien hij een dergelijke belangrijke uitzondering op het geharmoniseerde auteursrecht had willen maken, dat niet impliciet hebben gedaan in verschillende Unierechtelijke handelingen, maar wel duidelijk en expliciet, bijvoorbeeld in artikel 1 van richtlijn 2001/29, waar de werkingssfeer van die richtlijn wordt gedefinieerd.

    43.

    De Tsjechische regering voegt hieraan toe dat richtlijn 2001/29, zoals de titel aangeeft, uitsluitend „bepaalde aspecten van het auteursrecht” harmoniseert „in de informatiemaatschappij”. Ik zie echter niet in hoe die vaststelling de standpunten die zij heeft ontwikkeld ten aanzien van de bescherming van werken van toegepaste kunst zou ondersteunen.

    44.

    Bepaalde belangrijke aspecten van het auteursrecht vallen inderdaad buiten de werkingssfeer van richtlijn 2001/29: de morele rechten, het collectieve beheer van die rechten, de verdediging van die rechten (met uitzondering van de bijzonder algemene bepaling in artikel 8) enzovoort. G-Star heeft zich in het hoofdgeding echter beroepen op het uitsluitende recht van de auteur om de reproductie van zijn werk toe te staan of te verbieden, dat uitputtend is geharmoniseerd bij richtlijn 2001/29. Het klopt eveneens dat richtlijn 2001/29, in het bijzonder in de Angelsaksische literatuur, vaak de „richtlijn betreffende de informatiemaatschappij” (Information Society Directive) wordt genoemd. Bepaalde auteurs lijken aan die informele benaming conclusies te verbinden die niet alleen te ver gaan, maar ook onjuist zijn. Hoewel in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/29 inderdaad een „bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij” wordt gelegd, blijft het een feit dat de bepalingen van die richtlijn in elke omgeving kunnen worden toegepast, ongeacht of die tot de informatiemaatschappij behoort. Het feit dat modellen gewoonlijk zijn verwerkt in tastbare voorwerpen in de „reële” wereld ( 37 ), betekent dan ook hoegenaamd niet dat zij uitgesloten zouden zijn van de bescherming die deze richtlijn biedt.

    45.

    De stelling van deze regeringen wordt evenmin ondersteund door het internationale recht. Het klopt dat artikel 2, lid 7, van de Berner Conventie de ondertekenende landen de vrijheid laat om te bepalen hoe zij het auteursrecht toepassen op tekeningen en modellen. Deze Conventie is evenwel van toepassing onverminderd de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Unierecht. Indien dat recht de vrije keuze van de lidstaten beperkt, kan een facultatieve bepaling van de Berner Conventie die beperking derhalve niet tegengaan. Elke andere conclusie zou indruisen tegen artikel 351, tweede alinea, VWEU. Dezelfde overwegingen gelden voor artikel 25 van de Trips-overeenkomst.

    46.

    Indien artikel 2, lid 7, van de Berner Conventie moest worden gezien als een uitzondering op de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van richtlijn 2001/29, zou bovendien ook de tweede zin van dat lid moeten worden toegepast, waarin het beginsel van wederkerigheid tussen de ondertekenende landen bij de bescherming van tekeningen en modellen is vastgelegd. Volgens die bepaling kan voor werken die in het land van oorsprong alleen als tekeningen en modellen zijn beschermd, in een ander land slechts de bijzondere bescherming worden ingeroepen welke in dat land aan tekeningen en modellen wordt verleend, tenzij in dat land geen zodanige bijzondere bescherming wordt toegekend, in welk geval deze materialen auteursrechtelijk worden beschermd. De schrapping van dat beginsel van wederkerigheid, dat aanleiding gaf tot discriminatie in strijd met de regels van de interne markt, in de betrekkingen tussen lidstaten was nu net een van de doelstellingen van artikel 96, lid 2, verordening nr. 6/2002. ( 38 )

    47.

    Ten slotte is het argument dat artikel 17 van richtlijn 98/71 de lidstaten de mogelijkheid biedt om af te wijken van de bepalingen van het auteursrecht van de Unie ontkracht door de rechtspraak van het Hof inzake de uitlegging van deze bepaling. In het arrest Flos ( 39 ), dat betrekking heeft op de duur van de auteursrechtelijke bescherming van tekeningen en modellen, heeft het Hof geoordeeld dat de bevoegdheid van de lidstaten om de omvang en de voorwaarden van deze bescherming te bepalen, geen betrekking kan hebben op de duur van de bescherming, aangezien deze duur reeds op het niveau van de Unie is geharmoniseerd bij richtlijn 93/98/EEG. ( 40 ) Dezelfde redenering kan worden gevolgd ten aanzien van richtlijn 2001/29: aangezien die richtlijn, zoals uitgelegd door het Hof, de vermogensrechten van auteurs heeft geharmoniseerd, met inbegrip van het begrip „werk”, dat van essentieel belang is voor de eenvormige toepassing van die rechten, vallen deze kwesties niet onder de bevoegdheid die krachtens artikel 17 van richtlijn 98/71 en, naar analogie, krachtens artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aan de lidstaten is verleend. Ik sluit me wat dat betreft aan bij het standpunt dat de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen kenbaar heeft gemaakt.

    48.

    Artikel 17 van richtlijn 98/71 en artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002 moeten dan ook worden uitgelegd als een bevestiging van het beginsel van gelijktijdige bescherming: een werk van toegepaste kunst mag niet worden uitgesloten van auteursrechtelijke bescherming op de loutere grond dat het bescherming sui generis kan genieten als tekening of model. Deze bepalingen mogen daarentegen niet worden uitgelegd als zouden zij afwijken van de bepalingen van richtlijn 2001/29 of van andere teksten van de Unie betreffende auteursrechten.

    Tussenconclusie

    49.

    In deze fase dient het antwoord op de prejudiciële vragen derhalve te luiden dat artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29, zoals uitgelegd door het Hof, zich ertegen verzet dat industriële tekeningen en modellen slechts auteursrechtelijk worden beschermd indien zij een sterker artistiek karakter vertonen dan normaliter wordt geëist van andere categorieën van werken.

    Slotopmerkingen inzake de auteursrechtelijke bescherming van modellen

    50.

    Dat gezegd zijnde, wil ik niet de indruk wekken de bezorgdheid te negeren of te onderschatten die is geuit door de regeringen die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend in deze zaak en door bepaalde rechtsgeleerden ( 41 ) ten aanzien van de nadelige gevolgen van een buitensporige auteursrechtelijke bescherming van modellen.

    51.

    Een bescherming sui generis van modellen, zoals opgenomen in verordening nr. 6/2002, is goed aangepast aan de specifieke kenmerken van het materiaal dat wordt beschermd, te weten dagelijkse gebruiksvoorwerpen die op grote schaal worden geproduceerd maar die toch ook bepaalde oorspronkelijke esthetische kenmerken kunnen hebben die bescherming verdienen. Deze bescherming is van voldoende lange duur om de investering die gepaard gaat met de ontwikkeling van een ontwerp of model te laten renderen ( 42 ), zonder de concurrentie echter al te zeer te belemmeren. De voorwaarden voor het verkrijgen van deze bescherming, die stoelen op oorspronkelijkheid en nieuwheid, en het criterium dat wordt gebruikt om te bepalen of er sprake is van inbreuken, te weten de algemene indruk ( 43 ), zijn eveneens aangepast aan de realiteit van de markten waarop dit materiaal wordt verkocht.

    52.

    Als het evenwel te eenvoudig is om voor hetzelfde materiaal auteursrechtelijke bescherming te krijgen, waarvoor geen formaliteiten gelden en die van toepassing is vanaf de schepping van het materiaal en zonder dat de voorwaarde van nieuwheid moet zijn vervuld, en waarvan de duur nagenoeg onbeperkt is gezien het nut van een model voor de eigenaar ervan ( 44 ), zou de auteursrechtelijke regeling de regeling sui generis voor modellen kunnen verdringen. Een dergelijke verdringing zou meerdere nadelige effecten hebben: uitholling van het auteursrecht, dat zou worden aangevraagd om scheppingen te beschermen die eigenlijk eerder banaal zijn, verstoring van de mededinging vanwege de buitensporige duur van de bescherming, of rechtsonzekerheid, aangezien concurrenten niet zouden kunnen voorzien of een model waarvan de bescherming sui generis is verstreken niet tevens auteursrechtelijk beschermd is.

    53.

    Deze bezorgdheid verklaart waarom de auteursrechtelijke bescherming van werken van toegepaste kunst in de nationale intellectuele-eigendomsregelingen op verschillende manieren is ingeperkt, zoals ik aan het begin van deze conclusie heb aangegeven. Zoals ik in mijn antwoord op de prejudiciële vragen reeds heb uitgelegd, bevat het auteursrecht van de Unie daarentegen geen rechtsgrond voor een dergelijke beperking, aangezien werken van toegepaste kunst beschermd zijn als eigen intellectuele scheppingen van de maker, net zoals andere categorieën van werken.

    54.

    Het lijkt mij echter dat een strikte toepassing van het auteursrecht door de nationale rechters een oplossing zou kunnen bieden voor veel nadelen die voortvloeien uit de cumulatie van dit soort bescherming met de bescherming sui generis van modellen. Het is immers niet de bedoeling om de bescherming van modellen middels het auteursrecht uit te breiden tot zeventig jaar na de dood van de auteur, maar wel om de specifieke doelstellingen van het auteursrecht te verwezenlijken ten aanzien van werken van toegepaste kunst middels de bepalingen van dat recht.

    55.

    Het auteursrecht en het modellenrecht beogen verschillende doelstellingen. Het laatste beschermt de investering in het scheppen van modellen tegen namaak van die modellen door concurrenten. Het auteursrecht daarentegen is niet gericht op deze bescherming tegen concurrentie. Integendeel, dialoog, inspiratie en herformulering zijn inherent aan de intellectuele schepping en het auteursrecht is niet bedoeld om ze te belemmeren. ( 45 ) Wat het auteursrecht beschermt, ten minste via de vermogensrechten, is de mogelijkheid van een onbelemmerde economische exploitatie van het werk als dusdanig.

    56.

    Die verschillende doelstellingen gaan gepaard met verschillende beschermingsmechanismen en -beginselen.

    57.

    Ten eerste is de oorspronkelijkheidsdrempel die in het auteursrecht is vastgesteld gewoonlijk niet erg hoog, maar ook niet onbestaande. Om bescherming te kunnen genieten, moet de inspanning van de auteur vrij en creatief zijn. Oplossingen die uitsluitend door het technische resultaat worden bepaald, kunnen geen bescherming krijgen ( 46 ), net als werken waarbij geen enkele creativiteit komt kijken ( 47 ). In die zin hoeft van gebruiksvoorwerpen geen bijzonder hoge artistieke waarde te worden geëist in vergelijking met andere categorieën van werken, maar volstaat het dat het criterium van de eigen intellectuele schepping van de auteur strikt wordt toegepast. Elk gebruiksvoorwerp heeft een bepaald visueel effect, dat het resultaat is van het werk van de ontwerper ervan. Dat betekent echter niet dat elk visueel effect auteursrechtelijk zal worden beschermd.

    58.

    Ten tweede is het auteursrecht gebaseerd op een onderscheid tussen het idee en de uitdrukking van dat idee, waarbij alleen de uitdrukking bescherming geniet. Voor werken van toegepaste kunst kan dat onderscheid naar mijn oordeel de concurrentieverstorende effecten van de auteursrechtelijke bescherming van die werken afzwakken. Laat mij het materiaal in het hoofdgeding als voorbeeld gebruiken om mijn standpunt te illustreren.

    59.

    Volgens de verwijzingsbeslissing vraagt de verzoekster in het hoofdgeding om bescherming voor:

    „de [...]modellen [...] sweaters en T-shirts, [die] een reeks elementen in hun samenstelling [bevatten], in het bijzonder een op de voorkant van de sweater gedrukte afbeelding, een combinatie van kleuren, de plaatsing van een zak boven de onderbuik, en de applicaties op de zak” en

    „het model [spijkerbroek dat] wordt gekenmerkt door de wijze waarop elk van drie afzonderlijke delen worden gesneden en aan elkaar gestikt. Door gebruik te maken van delen van ongelijke lengte en vorm ontstaat een broekspijp met [...] 3D-effect, die naar binnen en naar achteren draait, en die het been van de gebruiker omhult (‚schroevendraaiereffect’). Andere elementen die bijdragen aan het ‚schroevendraaiereffect’ zijn de pijltjes (darts) die in het model zijn opgenomen ter hoogte van de knie, een op elk been.”

    60.

    Het staat uiteraard aan de nationale rechter om te beoordelen of de materialen in kwestie moeten worden beschouwd als werken die in aanmerking komen voor bescherming en of er sprake is van eventuele namaak, aangezien het om louter feitelijke gegevens gaat. Kenmerken zoals de „specifieke samenstelling op basis van vormen, kleuren, woorden en getallen”, de „combinatie van kleuren”, de „plaatsing van een zak boven de onderbuik” of het „aan elkaar stikken van de drie delen”, waarvan Cofemel wordt beschuldigd ze te hebben gereproduceerd, zouden moeten worden beschouwd als ideeën die verschillende uitdrukkingen kunnen hebben of als functionele oplossingen ( 48 ), en zouden niet onder de auteursrechtelijke bescherming mogen vallen.

    61.

    Door het (destijds) innovatieve en unieke karakter aan te voeren van haar model G-Star Elwood, dat in 1996 werd geïntroduceerd, lijkt G-Star bovendien haar reputatie en het onderscheidend vermogen van haar producten auteursrechtelijk te willen laten beschermen, terwijl die bescherming normaliter verzekerd wordt door het merkenrecht.

    62.

    Om van een schending van het auteursrecht te kunnen spreken, hoeft het werk niet altijd in zijn geheel gereproduceerd te zijn. De delen van een werk worden ook beschermd, op voorwaarde dat zij bepaalde van de bestanddelen bevatten die de uitdrukking vormen van de intellectuele schepping van de auteur van dit werk. ( 49 ) Dan nog mag het niet gaan om bestanddelen die louter geïnspireerd zijn op de ideeën die het werk tot uitdrukking brengt, maar moet het gaan om delen die uit het werk zijn overgenomen. Of dat het geval is, moet voor elk geval afzonderlijk worden beoordeeld door de feitenrechter. Bij die beoordeling moet de rechter eveneens nagaan of het voorwerp van de gevraagde bescherming voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd. ( 50 )

    63.

    Ten derde en ten slotte verschilt het auteursrecht van het modellenrecht wat de beoordeling van de inbreuk op de beschermde exclusieve rechten betreft. Zoals bepaald in artikel 10, lid 1, van verordening nr. 6/2002, wordt uit hoofde van het modellenrecht bescherming verleend voor „elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt”. Dat begrip „algemene indruk” komt in het auteursrecht niet voor.

    64.

    Het auteursrecht beschermt een concreet werk en niet een werk dat een bepaald visueel effect heeft. ( 51 ) Twee foto’s waarop dezelfde scène is vastgelegd, op hetzelfde moment, kunnen beelden opleveren die geen verschillende algemene indruk wekken. In het modellenrecht zou diegene die zijn foto het eerst heeft verspreid, zich kunnen verzetten tegen de verspreiding van de foto van de andere. In het auteursrecht kan dat niet: parallelle schepping, voor zover zij werkelijk oorspronkelijk is, is niet alleen toegestaan, maar geniet zelfs volwaardige bescherming als afzonderlijk werk. Hetzelfde geldt voor scheppingen die zijn geïnspireerd op eerdere werken. Voor zover een dergelijke schepping geen ongeoorloofde reproductie omvat van oorspronkelijke bestanddelen van een werk van een ander, is er geen sprake van een schending van het auteursrecht, ongeacht of de schepping een andere algemene indruk wekt of niet.

    65.

    Uit hoofde van het auteursrecht kan de maker van een model zich derhalve alleen verzetten tegen de verspreiding en het gebruik van een model dat geen andere algemene indruk wekt indien hij kan aantonen dat oorspronkelijke bestanddelen van zijn model zijn gereproduceerd.

    66.

    Bij een verzoek om auteursrechtelijke bescherming van een model moet de rechter deze elementen in aanmerking nemen om te bepalen wat eventueel onder de modellenbescherming sui generis valt en wat onder de auteursrechtelijke bescherming valt, om zo verwarring tussen beide beschermingsregelingen te vermijden.

    Conclusie

    67.

    In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in de overweging de vragen van de Supremo Tribunal de Justiça als volgt te beantwoorden:

    „1)

    Artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, zoals uitgelegd door het Hof, verzet zich ertegen dat industriële tekeningen en modellen slechts auteursrechtelijk worden beschermd indien zij een sterker artistiek karakter vertonen dan normaliter wordt geëist van andere categorieën van werken.

    2)

    Bij een verzoek om auteursrechtelijke bescherming van een industriële tekening of een industrieel model moet de nationale rechter rekening houden met de specifieke doelstellingen en mechanismen van het auteursrecht, zoals de bescherming, niet van ideeën, maar van de uitdrukkingen ervan, en de criteria om van een inbreuk op de exclusieve rechten te kunnen spreken. De nationale rechter mag de specifieke criteria die voor de modellenbescherming gelden niet toepassen op de auteursrechtelijke bescherming.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

    ( 2 ) Een van de eerste rechtshandelingen ter zake was de Franse wet van 18 maart 1806 tot vaststelling van een college van lekenrechters in arbeidszaken in Lyon, die bescherming verleende aan de ontwerpen van zijdeproducenten in Lyon.

    ( 3 ) Zie Fischman Afori, O., „Reconceptualizing Property in Designs”, Cardozo Arts & Entertainment Law Journal, nr. 3, 2008, blz. 1105‑1178.

    ( 4 ) Zie wat de cumulatie van modellenbescherming met het intellectuele-eigendomsrecht betreft in het bijzonder Derclaye, E., Leistner, M., Intellectual Property Overlaps: A European Perspective, Hart Publishing, Oxford, 2011; en Tischner, A., Kumulatywna ochrona wzornictwa przemysłowego w prawie własności intelektualnej, C.H. Beck, Warschau, 2015.

    ( 5 ) Zie voor die uitholling van de bescherming ten koste van de mededinging door het industrial copyright naar Brits recht in het bijzonder Bently, L., „The Return of Industrial Copyright?”, European Intellectual Property Review, 2012, blz. 654‑672.

    ( 6 ) Zie meer in het bijzonder Derclaye, E., Leistner, M., op. cit., blz. 200 en 283; Marzano, P., „Une protection mal conçue pour un produit bien conçu: l’Italie et sa protection des dessins et modèles industriels par le droit d’auteur”, Revue internationale du droit d’auteur, 2014, blz. 118, en Tischner, A., op. cit., blz. 159‑170.

    ( 7 ) Zie met name Pollaud-Dulian, F., Propriété intellectuelle. Le Droit d’auteur, Economica, Parijs, 2014, blz. 190‑194; en Vivant, M., Bruguière, J.‑M., Droit d’auteur et droits voisins, Dalloz, Parijs, 2016, blz. 255‑257.

    ( 8 ) Hoewel het beginsel van gelijktijdige bescherming volgens sommige auteurs aangeeft dat het intellectuele-eigendomsstelsel niet in staat is zijn eigen overontwikkeling in de hand te houden (Tischner, A., „The role of unregistred rights – a European perspective on design protection”, Journal of Intellectual Property Law & Practice, nr. 4, 2018, blz. 303‑314).

    ( 9 ) De Europese Unie is geen partij bij de Berner Conventie, maar wel bij de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die als bijlage 1C is gehecht aan de op 15 april 1994 te Marrakesh ondertekende Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie en die is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1; hierna: „Trips-overeenkomst”), waarvan artikel 9, lid 1, voorschrijft dat de verdragsluitende partijen de artikelen 1 tot en met 21 van de Berner Conventie naleven.

    ( 10 ) Artikel 7, lid 4, van de Berner Conventie heeft betrekking op de duur van de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid.

    ( 11 ) PB 1998, L 289, blz. 28.

    ( 12 ) PB 2001, L 167, blz. 10.

    ( 13 ) PB 2002, L 3, blz. 1.

    ( 14 ) De verwijzende rechter neemt in zijn vragen de bewoordingen van het Portugese recht over: „werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken”. Volgens mij zijn die drie termen echter in wezen synoniemen. Hoe dan ook verwijs ik in deze conclusie naar materiaal dat, net als het materiaal dat aan de orde is in het hoofdgeding, modellenbescherming kan genieten in de zin van richtlijn 98/71 of verordening nr. 6/2002.

    ( 15 ) Zie laatstelijk arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo (C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 33).

    ( 16 ) Arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 37).

    ( 17 ) Dat is met name het geval in het Duitse recht, waar in artikel 2, lid 2, van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht en naburige rechten) van 9 september 1965 is bepaald dat „enkel eigen intellectuele scheppingen werken [zijn] in de zin van deze wet”. Dit concept komt tot uiting in het begrip „oorspronkelijkheid”’ in het Franse auteursrecht [arrest van de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk), voltallige zitting, van 7 maart 1986, Babolat c/ Pachot, nr. 83‑10477, zoals gepubliceerd in het Franse staatsblad], en in het Poolse recht [artikel 1, lid 1, van de ustawa o prawie autorskim i prawach pokrewnych (wet op het auteursrecht en de naburige rechten) van 4 februari 1994] en het Spaanse recht [artikel 10 van de Ley de Propiedad Intelectual (wet inzake intellectuele eigendom) van 24 april 1996]. In de copyright-stelsels in de Angelsaksische landen is dat anders.

    ( 18 ) Arrest van 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 88 en 89).

    ( 19 ) Arrest van 22 december 2010, Bezpečnostní softwarová asociace (C‑393/09, EU:C:2010:816, punten 49 en 50).

    ( 20 ) Arrest van 1 maart 2012, Football Dataco e.a. (C‑604/10, EU:C:2012:115, punt 33).

    ( 21 ) Arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo (C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 40).

    ( 22 ) Voor de omschrijving van deze rechtspraak heb ik me grotendeels laten inspireren door de punten 17 en 18 van mijn conclusie in de zaak Funke Medien NRW (C‑469/17, EU:C:2018:870).

    ( 23 ) Het gaat om richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB 1996, L 77, blz. 20), artikel 3, lid 1; richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PB 2006, L 372, blz. 12), artikel 6, en richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB 2009, L 111, blz. 16), artikel 1, lid 3.

    ( 24 ) Zie arresten van 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 87), en 7 augustus 2018, Renckhoff (C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 14).

    ( 25 ) Zie in dat verband arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo (C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 45).

    ( 26 ) Zie met name arrest van 22 december 2010, Bezpečnostní softwarová asociace (C‑393/09, EU:C:2010:816, punten 4648).

    ( 27 ) Arrest van 22 december 2010, Bezpečnostní softwarová asociace (C‑393/09, EU:C:2010:816, punten 48 en 49).

    ( 28 ) Arrest van 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 98).

    ( 29 ) Arrest van 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 97).

    ( 30 ) Zie Bently, L., op. cit.

    ( 31 ) Zie Tischner, A., „The role of unregistred rights – a European perspective on design protection”, Journal of Intellectual Property Law & Practice, nr. 4, 2018, en de aldaar aangehaalde werken.

    ( 32 ) Een soortgelijke formulering is te vinden in overweging 8 van richtlijn 98/71.

    ( 33 ) COM(93) 342 def. van 3 december 1993, blz. 53‑55.

    ( 34 ) COM(97) 628 def. van 21 januari 1998.

    ( 35 ) Dit argument wordt vermeld in de literatuur, zie in het bijzonder Bently, L., op. cit.

    ( 36 ) Hetzelfde geldt, mijns inziens, voor artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002.

    ( 37 ) In tegenstelling tot de virtuele wereld.

    ( 38 ) Zie de toelichting bij deze verordening [COM(93) 342 def., blz. 56].

    ( 39 ) Arrest van 27 januari 2011 (C‑168/09, EU:C:2011:29, punt 39).

    ( 40 ) Richtlijn van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PB 1993, L 290, blz. 9), vervangen door richtlijn 2006/116.

    ( 41 ) Zie in het bijzonder Bently, L., op. cit., en Tischner, A., „The role of unregistred rights – a European perspective on design protection”, Journal of Intellectual Property Law & Practice, nr. 4, 2018.

    ( 42 ) Volgens verordening nr. 6/2002 bedraagt die duur drie jaar voor niet-ingeschreven modellen en vijf jaar, verlengbaar met een of meer tijdvakken van vijf jaar tot een totale termijn van vijfentwintig jaar, voor ingeschreven modellen, hetgeen volstaat, aangezien een model in de kledingsector slechts gedurende ongeveer vier jaar of zelfs minder (een of twee seizoenen) commerciële waarde heeft (zie Tischner, A., „The role of unregistred rights – a European perspective on design protection”, en Van Keymeulen, E., „Copyrighting couture or counterfeit chic? Protecting fashion design: a comparative EU-US perspective”, Journal of Intellectual Property Law & Practice, nr. 10, 2012, blz. 728‑737).

    ( 43 ) Zie artikelen 4 en 10 van verordening nr. 6/2002.

    ( 44 ) De auteursrechtelijke bescherming beslaat immers de gehele levensduur van de auteur alsook een periode van zeventig jaar na diens dood.

    ( 45 ) Voor bepaalde naburige rechten kan dat anders zijn, bijvoorbeeld voor fonogrammen, waarbij moeilijk van inspiratie kan worden gesproken (zie mijn conclusie in de zaak Pelham e.a., C‑476/17, EU:C:2018:1002, EU:C:2018:1002).

    ( 46 ) Arrest van 22 december 2010, Bezpečnostní softwarová asociace (C‑393/09, EU:C:2010:816, punten 49 en 50).

    ( 47 ) Arrest van 1 maart 2012, Football Dataco e.a. (C‑604/10, EU:C:2012:115, punt 33).

    ( 48 ) Een zak op de achterzijde van een sweater zou weinig nut hebben.

    ( 49 ) Arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 39).

    ( 50 ) Arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo (C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 40).

    ( 51 ) Markiewicz, R., Ilustrowane prawo autorskie, Wolters Kluwer, Warschau, 2018, blz. 79.

    Top