EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CC0083

Conclusie van advocaat-generaal M. Szpunar van 30 januari 2018.
KP tegen LO.
Verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Protocol van Den Haag van 2007 – Recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen – Artikel 4, lid 2 – Wijziging van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser – Mogelijkheid om het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van de schuldeiser, dat overeenkomt met de lex fori, met terugwerkende kracht toe te passen – Draagwijdte van de termen ‚indien de schuldeiser [geen] […] onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen’ – Geval waarin de schuldeiser niet voldoet aan een wettelijke voorwaarde.
Zaak C-83/17.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:46

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 30 januari 2018 ( 1 )

Zaak C‑83/17

KP, vertegenwoordigd door de moeder

tegen

LO

[verzoek van het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Verzoek om een prejudiciële beslissing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Onderhoudsverplichtingen – Onmogelijkheid onderhoudsbijdragen van de onderhoudsplichtige te verkrijgen – Wijziging van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft – Toepassing van de lex fori”

I. Inleiding

1.

In het kader van de onderhavige procedure wendt het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) zich tot het Hof met een verzoek om uitlegging van de bepalingen van het Protocol van Den Haag van 2007 ( 2 ) tegen de achtergrond van een zaak waarin deze rechter twijfelde over het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

2.

In de afgelopen periode heeft het Hof al meerdere malen antwoord gegeven op prejudiciële vragen van nationale rechters in het kader van gedingen over onderhoudsverplichtingen in verband met verordening (EG) nr. 4/2009 ( 3 ). Deze prejudiciële verwijzingen hadden ofwel betrekking op de regels voor de bevoegdheid ( 4 ), ofwel op regelingen voor de tenuitvoerlegging van beslissingen ( 5 ).

3.

De tot nog toe geformuleerde verzoeken om een prejudiciële beslissing hadden echter niet rechtstreeks betrekking op de bepalingen van het Haags Protocol van 2007 noch op artikel 15 van verordening nr. 4/2009, dat – voor kwesties die verband houden met het toepasselijke recht – verwijst naar dat protocol. Deze prejudiciële verwijzing is derhalve de eerste waarin een nationale rechter zich tot het Hof wendt met een verzoek om uitlegging van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007.

II. Toepasselijke bepalingen

A. Unierecht

1.   Verordening nr. 4/2009

4.

De voorschriften voor de internationale bevoegdheid in zaken betreffende onderhoudsverplichtingen zijn opgenomen in hoofdstuk II, „Bevoegdheid”, van verordening nr. 4/2009. Onder deze voorschriften wordt een centrale rol gespeeld door artikel 3, „Algemene bepalingen”, dat luidt:

„In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

a)

het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)

het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of

c)

het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust, of

d)

het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust.”

5.

Artikel 15 van verordening nr. 4/2009, met het opschrift „Bepaling van het toepasselijke recht”, dat is opgenomen in hoofdstuk III van deze verordening, met het opschrift „Toepasselijk recht”, bepaalt:

„Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het [Haags Protocol van 2007] […] in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn.”

2.   Haags Protocol van 2007

6.

Artikel 3, artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bepalen:

Artikel 3

Algemene regel inzake toepasselijk recht

1.   Tenzij in dit protocol anders is bepaald, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.

2.   In het geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, wordt het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.

Artikel 4

Bijzondere regels ten voordele van bepaalde onderhoudsgerechtigden

1.   De volgende bepalingen zijn van toepassing in het geval van onderhoudsverplichtingen van:

a)

ouders jegens hun kinderen;

[…]

2.   Indien de schuldeiser niet op grond van het in artikel 3 bedoelde recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is de lex fori van toepassing.

[…]”

B. Duits recht

7.

In het Duitse recht is de inning van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden geregeld in § 1613 Bürgerliches Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”). Lid 1 daarvan luidt:

„Voor het verleden kan de onderhoudsgerechtigde slechts betaling dan wel een schadevergoeding wegens niet-betaling vorderen vanaf het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige, met het oog op het vorderen van levensonderhoud, is verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn inkomen en zijn vermogen, vanaf het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige in gebreke is gebleven of vanaf het tijdstip waarop de vordering tot het verstrekken van levensonderhoud aanhangig is gemaakt. […]”

C. Oostenrijks recht

8.

In het verzoek om een prejudiciële beslissing zet de verwijzende rechter uiteen dat de vordering van onderhoudsbijdragen naar Oostenrijks recht mogelijk is voor een tijdvak dat tot drie jaar terug in de tijd ligt. Volgens vaste Oostenrijkse rechtspraak is voor het vorderen van de onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden geen aanmaning van de schuldenaar tot betaling van de onderhoudsbijdragen vereist als het gaat om het onderhoud van een kind.

III. Feiten van het hoofdgeding

9.

KP, een minderjarige die als verzoekster in het hoofdgeding optreedt, heeft tot en met 27 mei 2015 met haar ouders in Duitsland gewoond. Op 28 mei 2015 is de minderjarige met haar moeder naar Oostenrijk verhuisd, waar zij sindsdien hun gewone verblijfplaats hebben.

10.

Op 18 mei 2015 heeft de minderjarige de Oostenrijkse rechter aangezocht met een verzoek om onderhoudsbijdragen van haar vader, LO. Vervolgens heeft de minderjarige bij verzoek van 18 mei 2016 haar verzoek aldus uitgebreid dat zij van haar vader met terugwerkende kracht onderhoudsbijdragen verlangt voor een tijdvak voorafgaand aan dit verzoek, namelijk vanaf 1 juni 2013 tot en met 31 mei 2015.

11.

In het hoofdgeding voert de minderjarige aan dat volgens artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 het Duitse recht van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen waarop zij recht had voor het tijdvak waarin zij haar gewone verblijfplaats in Duitsland had. Zij kan van haar vader echter geen onderhoudsbijdragen verkrijgen aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een vordering van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden krachtens § 1613 BGB. Volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 is daarom het Oostenrijkse recht – dat geen voorwaarden van deze aard met betrekking tot minderjarigen stelt – van toepassing op de onderhoudsverplichtingen voor dat tijdvak.

12.

De vader van de minderjarige voert op zijn beurt met name aan dat subsidiaire aanknoping bij de lex fori volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol 2007 kan worden overwogen als de procedure wordt aangespannen door de schuldenaar of als de autoriteit waar de zaak aanhangig is gemaakt een autoriteit is van een staat waarin noch de schuldeiser noch de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Bovendien vindt artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 geen toepassing als een schuldeiser die zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd, onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden.

13.

De rechter die de zaak in eerste aanleg heeft onderzocht, heeft het verzoek om onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden afgewezen. Deze rechter oordeelde dat krachtens artikel 3 van het Haags Protocol van 2007 het Duitse recht van toepassing was op de onderhoudsverplichtingen van de vader jegens de minderjarige in het tijdvak voorafgaand aan de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 kon echter geen toepassing vinden in geval van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden. Onderhoudsbijdragen voor het tijdvak voorafgaand aan de wijziging van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser moeten ook nadien worden beoordeeld op basis van artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007, voor zover de rechter voor dat tijdvak überhaupt bevoegd was volgens artikel 3 van verordening nr. 4/2009.

14.

De rechter in hoger beroep heeft die beslissing en de motivering van de rechter in eerste aanleg overgenomen.

15.

Het staat aan het Oberste Gerichtshof het beroep in Revision te behandelen dat door de minderjarige is ingesteld omtrent de onderhoudsbijdragen voor het tijdvak in het verleden.

IV. Prejudiciële vragen en procedure bij het Hof

16.

Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld.

„1)

Moet de subsidiariteitsregel van artikel 4, lid 2, van het [Haags Protocol van 2007] aldus worden uitgelegd dat deze regel enkel toepassing vindt wanneer de vordering waarmee de procedure inzake onderhoud wordt ingeleid, is ingediend in een andere staat dan die waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft?

Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord:

2)

Moet artikel 4, lid 2, van het [Haags Protocol van 2007] aldus worden uitgelegd dat de zinsnede ‚niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan bepaalde wettelijke voorwaarden?”

17.

Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingekomen bij de griffie van het Hof op 15 februari 2017.

18.

De Duitse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

V. Analyse

A. Inleidende opmerkingen over het Haags Protocol van 2007

19.

In het tijdvak voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 4/2009 werd de internationale bevoegdheid van rechters in zaken betreffende onderhoudsverplichtingen geregeld door de voorschriften voor de bevoegdheid in het Executieverdrag ( 6 ) en in de Brussel I-verordening ( 7 ).

20.

Verordening nr. 4/2009 bracht de voorschriften voor de bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen onder haar werkingssfeer en heeft zaken betreffende die categorie verplichtingen buiten het Brusselse stelsel geplaatst. ( 8 )

21.

In verordening nr. 4/2009 ontbreken echter bepalingen die rechtstreeks het recht aanwijzen dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Tot nog toe werd deze problematiek evenmin geregeld door andere handelingen van internationaal privaatrecht van de Unie, waarin deze categorie verplichtingen uitdrukkelijk was uitgezonderd van de werkingssfeer. ( 9 )

22.

Volgens het oorspronkelijke voorstel zouden collisieregels die het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht aanwijzen, worden opgenomen in verordening nr. 4/2009 zelf. ( 10 ) Dat zou de vaststelling van de verordening echter kunnen bemoeilijken, want enkele lidstaten waren niet genegen een verordening met collisieregels vast te stellen. Onder andere om die reden is tijdens de werkzaamheden aan de verordening erkend dat de collisieregels konden worden geharmoniseerd door middel van een verdrag, namelijk het Haags Protocol van 2007. ( 11 ) Het resultaat van de op coherentie gerichte wetgevingswerkzaamheden was, enerzijds, dat de Gemeenschap toetrad tot het Haags Protocol van 2007 ( 12 ), en anderzijds, dat in verordening nr. 4/2009 een bepaling werd opgenomen dat het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig dat protocol ( 13 ).

B. Bevoegdheid van het Hof om de bepalingen van het Haags Protocol van 2007 uit te leggen

23.

Het inhoudelijke deel van de motivering van het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt voorafgegaan door opmerkingen van de verwijzende rechter over de bevoegdheid van het Hof om de bepalingen van het Haags Protocol van 2007 uit te leggen. Deze rechter wijst erop dat artikel 15 van verordening nr. 4/2009 uitdrukkelijk verwijst naar het Haags Protocol van 2007, zodat het Hof de bepalingen van dit protocol kan uitleggen. De verwijzende rechter meent bovendien, evenals de Commissie, dat de Gemeenschap het Haags Protocol van 2007 heeft geratificeerd, wat eveneens een grond is voor de bevoegdheid van het Hof om antwoord te geven op prejudiciële vragen over deze rechtshandeling.

24.

In deze context moet er om te beginnen aan worden herinnerd dat het Hof overeenkomstig artikel 267, eerste alinea, onder b), VWEU bevoegd is om bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over onder meer de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie.

25.

Bij besluit van 30 november 2009 ( 14 ), vastgesteld krachtens onder meer artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede volzin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea, EG heeft de Raad namens de Gemeenschap het Haags Protocol van 2007 goedgekeurd.

26.

Volgens vaste rechtspraak is een door de Raad overeenkomstig artikel 300 EG gesloten overeenkomst, wat de Gemeenschap betreft, een handeling die door een van de instellingen van de Gemeenschap is verricht in de zin van de Verdragsbepalingen die de bevoegdheid van het Hof in het kader van de behandeling van verzoeken om een prejudiciële beslissing regelen. ( 15 )

27.

Tegenwoordig wordt de sluiting van internationale overeenkomsten namens de Unie geregeld door artikel 218 VWEU. De procedure die leidt tot het sluiten van een internationale overeenkomst door de Unie en de gevolgen ervan zijn niet zodanig gewijzigd dat de daaraan voorafgaande rechtspraak van het Hof over deze kwesties niet meer opgaat. Artikel 216, lid 2, VWEU – dat overeenkomt met artikel 300, lid 7, EG – bepaalt bovendien dat door de Unie gesloten overeenkomsten verbindend zijn voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten. Dat betekent dat de bepalingen van een dergelijke overeenkomst vanaf de inwerkingtreding van deze laatste een integrerend bestanddeel van de rechtsorde van de Unie vormen en het Hof in het kader van deze rechtsorde bevoegd is bij prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging ervan.

C. Eerste vraag

1.   Inleidende opmerkingen

28.

Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden in een procedure voor de rechters van de lidstaat waarin de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

29.

De verwijzende rechter merkt op dat subsidiaire aanknoping bij de lex fori krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 – volgens punt 63 van het verslag van Andrea Bonomi ( 16 ) nuttig is als de onderhoudsprocedure is aangespannen in een andere staat dan die van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser. Anders komt de lex fori overeen met het recht van de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, dat wil zeggen het recht dat – overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 – in beginsel van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Daarom kan artikel 4, lid 2, van dit protocol toepassing vinden als de procedure betreffende de onderhoudsverplichtingen is aangespannen door een schuldenaar of is aangespannen voor de instanties van een andere staat dan de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.

30.

In de aangehaalde fragmenten van het toelichtende verslag wordt er volgens de verwijzende rechter echter van uitgegaan dat de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats niet heeft gewijzigd. Het is derhalve niet zeker of artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing vindt indien de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft verplaatst naar een andere staat en bij een rechter van die staat achterstallige onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden dat voorafgaat aan de wijziging van zijn gewone verblijfplaats.

31.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen wat de voorwaarden zijn voor de toepassing van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 in omstandigheden als in het hoofdgeding. Ik geef het Hof daarom in overweging bij de beantwoording van de eerste vraag duidelijk te maken wat de voorwaarden voor de toepassing van deze bepaling zijn in een situatie waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats wijzigt en vervolgens van de schuldenaar onderhoudsbijdragen vordert voor het daaraan voorafgaande tijdvak.

2.   Standpunt van de Duitse regering

32.

De Duitse regering is van mening dat het Hof zich bij het antwoord op de eerste prejudiciële vraag niet zou moeten beperken tot een taalkundige uitlegging van artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007. De opzet en het doel van deze rechtshandeling leiden immers tot de conclusie dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 enkel toepassing kan vinden indien de rechter waarbij de schuldeiser onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden vordert, in dat tijdvak bevoegd was om een zaak over onderhoudsbijdragen te behandelen.

33.

Deze regering merkt op dat de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 vooronderstellen dat er een band moet zijn tussen de feitelijke situatie waaraan de schuldeiser zijn recht op onderhoudsbijdragen ontleent en het op de beoordeling toepasselijke recht. Een overeenkomstige premisse ligt ten grondslag aan de bevoegdheidsregels. Ook tussen de lidstaat waarvan de rechters bevoegd zijn om kennis te nemen van de zaak over de onderhoudsbijdragen en de feitelijke situatie waaraan de schuldeiser zijn recht op deze bijdragen ontleent, dient derhalve een bepaalde band te bestaan.

3.   Standpunt van de Commissie

34.

De Commissie is van mening dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden in elke procedure, waaronder een procedure die wordt gevoerd voor de rechter van een staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat geldt ook voor situaties waarin de schuldeiser onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden.

35.

Volgens de Commissie ziet punt 63 van het verslag van Bonomi – waarop de verwijzende rechter zich beroept in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing – niet op de werkingssfeer van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007, maar noemt dat de gevallen waarin deze bepaling van nut kan zijn voor de onderhoudsgerechtigde.

36.

De Commissie wijst er met name op dat het ontbreken van de mogelijkheid om „op grond van het in artikel 3 [van dat protocol] bedoelde recht” onderhoud te verkrijgen, volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 een voorwaarde is voor de toepassing van de lex fori. Dat betekent dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 volgens de Commissie ziet op het recht dat als toepasselijk is aangewezen niet alleen krachtens artikel 3, lid 1, van dat protocol, maar ook krachtens artikel 3, lid 2, daarvan. Volgens de Commissie leidt een teleologische uitlegging van die bepaling tot dezelfde conclusie. Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 strekt ertoe enkele categorieën schuldeisers te bevoordelen ten opzichte van de in artikel 3 van dat protocol neergelegde oplossingen, die zien op alle onderhoudsgerechtigden als geheel.

4.   Beoordeling van de eerste vraag

a)   Taalkundige uitlegging

37.

In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat de eerste vraag op basis van een taalkundige uitlegging van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 zonder grotere problemen, in overeenstemming met het standpunt van de Commissie, kan worden beantwoord in die zin dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden in elke procedure, waaronder een procedure voor de rechter van een staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat antwoord dringt zich des te meer op als we ervan uitgaan dat uitsluitend het belang van de onderhoudsgerechtigde maatgevend is. Volgens mij berust dit standpunt echter op een te oppervlakkige lezing van het Haags Protocol van 2007, waarbij de bevindingen van de systematische en teleologische uitlegging niet in aanmerking worden genomen.

38.

De Commissie formuleert op basis van de bewoordingen van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 de conclusie dat de lex fori toepassing kan vinden in de plaats van het recht van de staat van de huidige gewone verblijfplaats van de schuldeiser en het recht van de staat van de voorafgaande gewone verblijfplaats van de schuldeiser, aangezien de frase „het in artikel 3 [van het Haags Protocol] bedoelde recht” op die manier moet worden opgevat.

39.

Ik ben er niet geheel van overtuigd dat dit argument daadwerkelijk bevestigt dat de tekst van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bepaalt hoe moet worden opgetreden indien de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats wijzigt en vervolgens onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden dat voorafgaat aan de wijziging van zijn gewone verblijfplaats. Hoewel artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 zelf geen aanwijzingen bevat op grond waarvan een eenduidig standpunt in deze zaak kan worden ingenomen, wekt de analyse van de resterende onderdelen van artikel 4 van dat protocol in dat opzicht zekere twijfels.

40.

Als de schuldeiser bijvoorbeeld de schuldenaar dagvaardt voor een orgaan van de staat waarin deze schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft, schrijft artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol van 2007 voor dat primair de lex fori wordt toegepast. Indien de schuldeiser krachtens dit recht geen onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is „het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft”, van toepassing, en niet het recht van de in artikel 3 van dit protocol bedoelde staat, zoals artikel 4, lid 2, van het protocol bepaalt. Ik twijfel of aan de hand van een taalkundige uitlegging, waarop de Commissie haar opvatting baseert, in dat geval moet worden voorbijgegaan aan artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 en uitsluitend het recht moet worden toegepast van de staat waarin de schuldeiser op dat moment zijn gewone verblijfplaats heeft, zelfs als de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd.

41.

Overigens kan krachtens artikel 4, lid 4, van het Haags Protocol van 2007 het recht worden toegepast van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen bij de onderhoudsverplichting indien de schuldeiser niet op grond van het recht bedoeld in artikel 3 en artikel 4, leden 2 en 3, van het Haags Protocol van 2007 onderhoud kan verkrijgen. Deze regel bepaalt evenmin hoe moet worden opgetreden als de schuldeiser onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak waarin de schuldenaar het staatsburgerschap heeft verworven dat de schuldeiser al eerder had. A fortiori ontbreekt het antwoord op de vraag of het verlies van staatsburgerschap door de schuldenaar terugwerkende kracht heeft, dat wil zeggen dat de schuldeiser zich zelfs voor het tijdvak waarin de schuldeiser en de schuldenaar een gemeenschappelijke nationaliteit hadden, niet kan beroepen op artikel 4, lid 4, van het Haags Protocol van 2007. ( 17 )

42.

Ik ben er niet van overtuigd dat dit soort problemen uitsluitend aan de hand van een taalkundige uitlegging kan worden opgelost.

43.

De twijfels over de argumenten van de Commissie die aanhaken bij de taalkundige uitlegging zijn des te meer gerechtvaardigd als we bedenken dat het standpunt van de Commissie kan leiden tot een situatie waarin onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden worden beoordeeld op basis van een recht dat in dat tijdvak krachtens de collisieregels van het Haags Protocol van 2007 in wezen niet had kunnen worden toegepast op die bijdragen. Dat kon immers een recht zijn dat op geen enkele manier in verband staat met de gezinssituatie van de partijen bij de onderhoudsverplichting in dat tijdvak. De partijen bij de verbintenis hadden in dat tijdvak ook niet kunnen voorzien dat dat recht van toepassing zou zijn.

44.

De omstandigheden van het hoofdgeding illustreren deze situatie. Er zijn immers geen aanwijzingen dat het Oostenrijkse recht – als de minderjarige haar gewone verblijfplaats niet had gewijzigd en de Oostenrijkse rechters als gevolg daarvan niet bevoegd waren geworden in de zaak ( 18 ) – in het tijdvak van 1 juni 2013 tot en met 27 mei 2015 van toepassing zou kunnen zijn bij de beoordeling van de onderhoudsverplichtingen van de vader jegens de minderjarige. ( 19 ) Het lijkt er ook niet op dat het Oostenrijkse recht door de partijen gekozen zou kunnen worden als recht dat van toepassing is op de litigieuze onderhoudsbijdragen. ( 20 )

45.

Volgens mij moet de eerste prejudiciële vraag in het licht van de bovenstaande opmerkingen worden onderzocht en moet daarbij gebruik worden gemaakt van andere uitleggingsmethoden dan de taalkundige uitlegging.

46.

Ik denk ook niet dat we het kunnen laten bij een onderzoek van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 los van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009. Deze wijzen immers aan van welke staat de rechter of rechters rechtsmacht hebben om kennis te nemen van een bepaalde zaak. De regels voor de bevoegdheid wijzen derhalve indirect de lex fori in de zin van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 aan.

b)   Systematische uitlegging

1) Werkingssfeer van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 in de context van de andere regels van dat protocol

47.

In het licht van de opmerkingen in de punten 39 tot en met 42 supra bevat de tekst van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 geen enkele aanwijzing krachtens welke eenduidig kan worden vastgesteld in welke situaties deze bepaling van toepassing is. Deze aanwijzingen komen pas naar voren bij het onderzoek van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 in het licht van de andere regels van dat protocol en van verordening nr. 4/2009.

48.

Enerzijds kan artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 geen toepassing vinden als de schuldeiser onderhoudsbijdragen vordert voor de rechter van de staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Deze situaties vallen binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol van 2007. Anderzijds komt de lex fori, als de onderhoudszaak wordt gevoerd voor de rechters van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, overeen met het recht van de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, dat wil zeggen het recht dat – overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 – in beginsel van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. In dergelijke gevallen is subsidiaire toepassing van de lex fori op basis van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 niet aan de orde.

49.

Dat betekent dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 een betrekkelijk beperkte werkingssfeer heeft. Deze bepaling komt aan de orde als de onderhoudszaak wordt beslecht door een rechter van een andere staat dan de staat waarin de schuldenaar (in dat geval wordt artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol van 2007 toegepast) of de schuldeiser (in dat geval zou toepassing van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 niet doelmatig zijn, want de lex fori is het recht van de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft) zijn gewone verblijfplaats heeft.

2) Aanknopingscriteria van de regels voor de rechtsmacht in verordening nr. 4/2009

50.

In zaken betreffende onderhoudsverplichtingen wordt de internationale bevoegdheid van rechters bepaald door de regels voor de bevoegdheid in verordening nr. 4/2009.

51.

Artikel 3, aanhef en onder a) en b), van verordening nr. 4/2009 bepaalt dat de rechter of rechters van de gewone verblijfplaats van de verweerder bevoegd zijn, ongeacht of dat de schuldeiser of de schuldenaar is, en de rechters van de gebruikelijke verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. De rechterlijke instanties van die staten zijn namelijk beter in staat om de behoeften van de schuldeiser en de middelen van de schuldenaar te beoordelen, zoals vereist door artikel 14 van het Haags Protocol van 2007.

52.

Naast de rechters van de staat waar een van de partijen bij de onderhoudsverbintenis haar gewone verblijfplaats heeft, kent artikel 3, aanhef en onder c) en d), van verordening nr. 4/2009 de mogelijkheid dat zaken betreffende onderhoudsverplichtingen worden behandeld door de rechters die volgens het recht van de staat van hun vestigingsplaats bevoegd zijn om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen respectievelijk de ouderlijke verantwoordelijkheid, „indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust”. ( 21 )

53.

Voorts bepaalt artikel 7 van verordening nr. 4/2009 dat de rechters van een lidstaat waarmee het geschil „voldoende nauw verbonden” is, noodzakelijke rechtsmacht hebben, als geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van die verordening bevoegd is. In overweging 16 van verordening nr. 4/2009 wordt verduidelijkt dat de in het licht van artikel 7 vereiste band zich kan voordoen als een van de partijen de nationaliteit van de staat van die rechter heeft. Artikel 6 van verordening nr. 4/2009 kent een vergelijkbare regeling. Indien namelijk geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van die verordening bevoegd is, en indien geen enkel gerecht van een staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, maar die geen lidstaat is, op grond van de bepalingen van dat verdrag bevoegd is, zijn de gerechten van de lidstaat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen bevoegd.

54.

Tegen de achtergrond van verordening nr. 4/2009 hebben de partijen weliswaar de mogelijkheid om de rechter te kiezen die bevoegd is om geschillen over onderhoudsverplichtingen te beslechten, maar volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 4/2009 is die forumkeuze beperkt van aard en ziet zij in wezen op de rechter of rechters van die lidstaten die op een bepaalde manier verbonden zijn met de persoon van de schuldeiser of schuldenaar.

55.

In het geval van een forumkeuze door de partijen hoeven we verder niet bang te zijn dat krachtens de collisieregels van de staat waar deze rechter zijn vestigingsplaats heeft, een recht aan de orde komt waarvan een van de partijen de toepassing niet kon voorzien. Als de schuldeiser en de schuldenaar overeenkomen om zaken over onderhoudsverplichtingen aan een bepaalde rechter toe te vertrouwen, aanvaarden zij daarmee immers de mogelijkheid dat het recht wordt toegepast dat wordt aangewezen door de collisieregels die gelden in de staat waar deze rechter zijn vestigingsplaats heeft. Datzelfde argument kan worden toegepast met betrekking tot artikel 5 van verordening nr. 4/2009, dat ziet op de bevoegdheid op de grond dat de verweerder voor de rechter verschijnt en proceshandelingen verricht.

56.

Volgens mij berusten de regels voor de bevoegdheid van verordening nr. 4/2009 op de veronderstelling dat er een band is tussen de onderhoudsbijdragen waarop een bepaalde zaak betrekking heeft en de staat waarvan de rechter bevoegd is ze te beslechten. Deze band moet ten minste zo nauw zijn dat beide partijen bij de onderhoudsverplichting kunnen voorzien voor de rechters van welke staat zaken betreffende deze onderhoudsbijdragen kunnen worden aangebracht. ( 22 )

57.

Dat betekent dat de lex fori, die krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden, dankzij de regels voor de bevoegdheid van verordening nr. 4/2009 het recht is van die staat die op een bepaalde manier verbonden is met de onderhoudsbijdrage in een procedure.

3) Aanknopingscriteria van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007

58.

In beginsel worden onderhoudsverplichtingen volgens artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat is het recht van de staat die nauw verbonden is met de onderhoudsverplichting aangezien dat met name de levensomstandigheden van de onderhoudsgerechtigde op de plaats waar de onderhoudsbijdragen in zijn behoeften moeten voorzien, in aanmerking neemt. Ik onderschrijf in zoverre het standpunt van de Duitse regering, die stelt dat ook artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 erop wijst dat er een band is tussen het toepasselijke recht en de situatie waaruit het recht van de schuldeiser op onderhoudsbijdragen voortvloeit. Als de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats wijzigt, veranderen ook de factoren die van invloed zijn op de behoeften waarin de onderhoudsbijdragen moeten voorzien. Dankzij artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 wordt de wijziging van deze factoren weerspiegeld bij het aanwijzen van het recht dat van toepassing is op de onderhoudsverplichting.

59.

Een onderzoek van artikel 4, leden 3 en 4, van het Haags Protocol van 2007 leidt tot een vergelijkbare conclusie. Deze leden wijzen respectievelijk het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar en van het gemeenschappelijke persoonlijke recht van de schuldeiser en schuldenaar (criterium van de nationaliteit) als toepasselijk recht aan. De staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft, is ten minste in zoverre verbonden met de levenssituatie van de partijen bij de onderhoudsverplichting waar het gaat om het voorzien in de behoeften van de schuldeiser door de schuldenaar. Het in artikel 4, lid 4, van het Haags Protocol van 2007 genoemde recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen hoeft niet verbonden te zijn met de actuele levenssituatie van de partijen. Het wordt echter nog steeds aangewezen als toepasselijk omdat het bij de nationaliteit gaat om een zekere permanente omstandigheid die gewoonlijk bekend is bij beide partijen bij de onderhoudsverplichting en in verband staat met hun gezinssituatie.

60.

Ook de keuze van het toepasselijke recht op basis van artikel 8 van het Haags Protocol van 2007 is beperkt tot het recht van staten die op een bepaalde manier verbonden zijn met de gezinssituatie van de partijen bij de onderhoudsverplichting. ( 23 ) Als het toepasselijke recht wordt gekozen, is er echter geen risico dat een recht wordt toegepast dat de partijen niet konden voorzien. In het geval van de keuze van het toepasselijke recht hoeft deze band dus niet zo nauw te zijn als de band waarop de collisieregels van de artikelen 3 en 4 van het Haags Protocol van 2007 zijn gebaseerd.

61.

Een systematische uitlegging van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 leidt derhalve tot de conclusie dat zij – net als de regels voor de bevoegdheid van verordening nr. 4/2009 – zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen moet worden aangewezen aan de hand van omstandigheden die in zekere zin verbonden zijn met de feitelijke situatie van bepaalde onderhoudsbijdragen, zodat het voor de partijen bij de onderhoudsverplichting voorzienbaar is dat dit recht wordt toegepast.

c)   Teleologische uitlegging

62.

In het vervolg moet antwoord worden gegeven op de vraag of de toepassing van het recht van een staat die niet wezenlijk verbonden is met het feitencomplex van de onderhoudsbijdragen niet in strijd is met het doel van de bevoegdheidsregels en de collisieregels die zien op onderhoudsverplichtingen.

1) Bevordering van een goede rechtsbedeling als doel van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009

63.

Volgens overweging 15 van verordening nr. 4/2009 dienden de bevoegdheidsregels van die verordening ertoe de regels van het Brusselse stelsel toe te passen en aldus de belangenbehartiging van onderhoudsgerechtigden te waarborgen en een goede rechtsbedeling in de Europese Unie te bevorderen.

64.

In het arrest Sanders en Huber ( 24 ) had het Hof al gelegenheid nader te bepalen dat de doelstelling van een goede rechtsbedeling niet alleen moet worden benaderd vanuit de invalshoek van een optimalisering van de rechterlijke organisatie, maar ook vanuit het belang van de partijen, ongeacht of het dat van de verzoeker of dat van de verweerder betreft, die met name eenvoudig toegang tot de rechter moeten kunnen hebben en in staat moeten zijn de bevoegdheidsregels te voorzien.

65.

Noch eenduidiger in dit opzicht was het standpunt van advocaat-generaal Jääskinen in het deel van zijn conclusie waarnaar het Hof in het hierboven aangehaalde fragment van zijn arrest verwees. De advocaat-generaal was namelijk van mening dat het belang van de procespartijen vergt dat de voorspelbaarheid van de bevoegdheid wordt gewaarborgd dankzij een nauwe band tussen het gerecht en de vordering. ( 25 )

66.

Indirect heeft het Hof zich ook in het arrest A ( 26 ) uitgesproken over de noodzaak van een band tussen de feitelijke situatie die de achtergrond vormt van een bepaalde onderhoudszaak en de vaststelling van de bevoegdheid. Bij de beslissing of een vordering betreffende onderhoudsverplichtingen jegens een kind moet worden onderzocht door de rechter van de lidstaat die oordeelt in de procedure over de scheiding of de verbreking van de huwelijksband tussen de ouders van dat kind, of bij een rechter in een andere lidstaat die oordeelt in de procedure betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hetzelfde kind, heeft het Hof zich uitgesproken voor de tweede optie. In zijn motivering van dit oordeel heeft het Hof erop gewezen dat de rechter die oordeelt over de ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot een minderjarige, het beste bekend is met de omstandigheden die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van zijn vordering van onderhoudsbijdragen. ( 27 )

67.

De regels voor de bevoegdheid in verordening nr. 4/2009 berusten ogenschijnlijk – ook in het licht van de conclusies uit de teleologische uitlegging – op de veronderstelling dat zaken betreffende onderhoudsbijdragen behandeld zouden moeten worden door de rechter of rechters van de staat waarmee een bepaalde zaak een zodanige band heeft dat de partijen bij de onderhoudsverplichting de internationale bevoegdheid kunnen voorzien.

2) Doel van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007

68.

Een van de fundamentele doelen van de collisieregels is waarborgen dat voorzienbaar is welk recht op een bepaald feitencomplex van toepassing is. Deze regels kunnen met name aan deze eis voldoen als het recht van een bepaalde staat als toepasselijk wordt aangewezen aan de hand van omstandigheden die een bepaalde band met de feitelijke situatie hebben.

69.

Het opschrift van artikel 4 van het Haags Protocol van 2007 laat geen twijfel over de rol van deze bepaling binnen het stelsel van collisieregels in het protocol. Deze bepaling heeft namelijk het opschrift „Bijzondere regels ten voordele van bepaalde schuldeisers”. Zij is enkel van toepassing met betrekking tot enkele onderhoudsverplichtingen ( 28 ), waaronder onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen. Het doel van artikel 4 van het Haags Protocol van 2007 was derhalve ongetwijfeld het waarborgen dat sommige schuldeisers de mogelijkheid hebben onderhoud te verkrijgen hoewel het recht dat in beginsel van toepassing is op de beoordeling van dit onderhoud daarin niet voorziet.

70.

Enkele bepalingen van het Haags Protocol van 2007 wijzen echter duidelijk op het streven een evenwicht te bewaren tussen de belangen van de partijen bij de onderhoudsverplichting. Hoewel deze regelingen in beginsel geen betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen, vinden zij niettemin toepassing met betrekking tot de overige, in artikel 4, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 genoemde bevoorrechte schuldeisers. De uitlegging van artikel 4, lid 2, van het protocol van 2007 die door het Hof is gegeven, is ook op die gevallen van toepassing. Ik denk dan ook niet dat bij de uitlegging van artikel 4, lid 2, van het protocol uitsluitend de context van het hoofdgeding in aanmerking genomen moet worden.

71.

Krachtens artikel 6 van het Haags Protocol van 2007 kan de schuldenaar bijvoorbeeld de vordering van de schuldeiser betwisten op de grond dat noch het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, noch in voorkomend geval het recht van de staat van de nationaliteit van de partijen in een dergelijke verplichting voorziet. Artikel 8, lid 5, van het Haags Protocol van 2007 bepaalt voorts dat het aangewezen recht niet van toepassing is indien de toepassing ervan zou leiden tot voor een van de partijen kennelijk onbillijke of onredelijke gevolgen, tenzij de partijen op het tijdstip van de aanwijzing ten volle kennis en besef hebben van de gevolgen van hun keuze.

72.

Ik denk dus niet dat het Haags Protocol van 2007 berust op de veronderstelling dat de schuldeiser in elk geval bevoorrecht zou moeten worden ten opzichte van de schuldenaar, ongeacht de gevolgen van een dergelijke handelwijze. Dientengevolge lijkt het standpunt van de Commissie in het licht van een teleologische uitlegging niet gegrond.

d)   Historische uitlegging

73.

De argumenten die ervoor pleiten dat een band vereist is tussen de levenssituatie en het daarop toepasselijke recht vinden ook bevestiging in de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 4/2009.

74.

Een van de doelstellingen van de werkzaamheden aan verordening nr. 4/2009 was – naast vereenvoudiging voor de burgers en waarborging van een doeltreffende tenuitvoerlegging van onderhoudsbijdragen – de rechtszekerheid versterken. ( 29 ) Verondersteld werd dat collisieregels aldus moeten worden opgesteld dat rechters beslissen op grond van de materieelrechtelijke regels die „de nauwste banden hebben met de zaak”, en niet „door toepassing van recht waarmee de betrokken familiale situatie geen voldoende band heeft”. ( 30 )

75.

Deze veronderstelling werd weerspiegeld in het voorstel voor verordening nr. 4/2009 dat – bijna tot aan het einde van de wetgevingsprocedure – collisieregels omvatte die aanknoopten bij de idee van een nauwe band tussen een bepaald feitencomplex en de staat waarvan het recht van toepassing zou zijn op de beoordeling ervan. ( 31 )

76.

Uiteindelijk werd afgezien van collisieregels in verordening nr. 4/2009 zelf en besloten deze te harmoniseren door middel van een verdrag. Ik denk echter niet dat de wetgever van de Unie is afgestapt van de oorspronkelijke veronderstellingen en besloten heeft het Haags Protocol van 2007 in te voegen in het Uniestelsel van collisieregels, hoewel het protocol niet berust op de veronderstelling dat er een nauwe band is tussen het feitencomplex waaraan de schuldeiser zijn recht op onderhoudsbijdragen ontleent en de staat waarvan het recht van toepassing is op de beoordeling ervan. De wetgever van de Unie was eerder van mening dat het Haags Protocol van 2007 beantwoordde aan die verwachtingen. In punt 22 supra heb ik immers uiteengezet dat de wetgever van de Unie er in principe toe was gekomen om zich van een verdrag te bedienen vanwege de problemen bij de onderhandelingen over en de vaststelling van een verordening met collisieregels voor onderhoudsverplichtingen.

e)   Conclusie met betrekking tot de eerste vraag

77.

In het licht van het bovenstaande betoog, de onbevredigende resultaten van de taalkundige uitlegging en de eenduidige conclusies van de systematische uitlegging (ondersteund door de historische uitlegging), die niet worden weerlegd door de teleologische uitlegging, ben ik van mening dat de collisieregels van het Haags Protocol van 2007 stoelen op de veronderstelling dat op de beoordeling van onderhoudsbijdragen het recht van die staat toepasselijk moet zijn dat ten minste in die mate verbonden is met het feitencomplex waarop deze bijdragen betrekking hebben, dat de schuldeiser en de schuldenaar kunnen verwachten dat dit recht van toepassing zal zijn op de onderhoudsverplichting.

78.

Als artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bepaalt dat de lex fori van subsidiaire toepassing is, moet dat het recht zijn van die staat die verbonden is of (in het geval van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden die worden gevorderd na wijziging van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser) was met het feitencomplex waaraan de schuldeiser zijn recht op onderhoudsbijdragen ontleent. Voor die rol komt het recht in aanmerking van die staat waarvan de rechters bevoegd waren kennis te nemen van zaken betreffende onderhoudsbijdragen in het tijdvak waarop deze bijdragen betrekking hebben.

79.

Hoewel het toepasselijke recht enkel aan de hand van het begrip „lex fori” wordt bepaald, staat daarmee niet direct vast dat dat recht een band heeft met een bepaald feitencomplex. De noodzaak van een dergelijke band vloeit evenwel voort uit de toepasselijke bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009. Deze bevoegdheidsregels berusten, zoals ik al heb betoogd, op de veronderstelling dat zaken betreffende onderhoudsbijdragen worden beslecht door de rechters van die staat waarmee die onderhoudsbijdragen zijn verbonden.

80.

Op die manier wordt ten eerste het recht toegepast dat het dichtst bij de levenssituatie staat waarin de onderhoudsbijdragen in de behoeften van de onderhoudsgerechtigde moeten voorzien. Dat recht is de getrouwste afspiegeling van de wezenlijke omstandigheden in de context van de onderhoudsverplichting, met name van de levensomstandigheden van de onderhoudsgerechtigde en de in die omstandigheden ontstane behoeften, de middelen van de onderhoudsplichtige of – meer in het algemeen – de gezinssituatie van de partijen bij die verbintenis. De gegrondheid van de vordering van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden moet in beginsel in zekere zin retrospectief worden beoordeeld, tegen de achtergrond van de omstandigheden in het tijdvak waarin de onderhoudsbijdragen in de behoeften van de onderhoudsgerechtigde hadden moeten voorzien. Of dat inderdaad gebeurt, beslist uiteindelijk echter het op de onderhoudsverplichting toepasselijke recht en de formeelrechtelijke bepalingen die gelden in de zittingsplaats van de oordelende rechter.

81.

Ten tweede wordt op deze wijze het fundamentele doel van de collisieregels bereikt, namelijk waarborgen dat voorzienbaar is welk recht op een bepaald feitencomplex van toepassing is.

82.

Derhalve geef ik het Hof in overweging, gelet op mijn voorstel de eerste prejudiciële vraag opnieuw te formuleren, als volgt te antwoorden op deze vraag: artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de lex fori van toepassing is indien de schuldeiser van de schuldenaar onderhoudsbijdragen verlangt voor een tijdvak in het verleden, mits: 1) de procedure betreffende de onderhoudsbijdragen is ingeleid door deze schuldeiser in een andere staat dan de staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft; 2) de schuldeiser niet op grond van het recht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, dat is aangewezen door artikel 3, leden 1 en 2, van het Haags Protocol van 2007, onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen; 3) de lex fori het recht is van die staat waarvan de rechters bevoegd waren om een zaak over onderhoudsbijdragen te behandelen in het tijdvak waarop deze bijdragen betrekking hebben. Het is aan de nationale rechter om deze omstandigheden vast te stellen.

D. Tweede vraag

83.

Met zijn tweede prejudiciële vraag, die is gesteld voor het geval het Hof een ontkennend antwoord geeft op de eerste vraag, wenst de verwijzende rechter te vernemen hoe artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet worden uitgelegd voor zover daarin is bepaald dat de lex fori van toepassing is indien de schuldeiser „niet op grond van het in artikel 3 [van dat protocol] bedoelde recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen”.

84.

De hiernavolgende overwegingen kunnen van belang zijn voor de verwijzende rechter als het Hof de tweede prejudiciële vraag beantwoordt.

85.

In de context van de tweede vraag geeft de verwijzende rechter aan dat het naar Duits recht in beginsel ontoelaatbaar is onderhoudsbijdragen te vorderen voor een tijdvak dat voorafgaat aan het tijdstip waarop de vordering van onderhoudsbijdragen bij de rechter aanhangig wordt gemaakt. De uitzonderingen op deze regel worden in § 1613 BGB omschreven. Volgens lid 1 behoort tot deze uitzonderingen de situatie waarin de onderhoudsplichtige, met het oog op het vorderen van levensonderhoud, is verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn inkomen en zijn vermogen, hij in gebreke is gebleven of de vordering tot het verstrekken van levensonderhoud aanhangig is gemaakt. In het hoofdgeding bestaat volgens de door de verwijzende rechter verstrekte preciseringen wel recht op een onderhoudsbijdrage, maar heeft de onderhoudsgerechtigde geen aanmaning tot de onderhoudsplichtige gericht en deze dus niet in gebreke gesteld.

86.

De Duitse regering en de Commissie stellen zich, met een beroep op het verslag van Bonomi, op hetzelfde standpunt en spreken zich uit voor een ruime uitlegging van de voorwaarde in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 dat de schuldeiser niet onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen.

87.

In punt 61 van het verslag van Bonomi wordt uiteengezet dat de formulering „niet […] onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen” niet alleen de gevallen bestrijkt waarin het in beginsel toepasselijke recht in het geheel niet voorziet in onderhoudsverplichtingen, maar ook gevallen waarin geen onderhoud kan worden verkregen omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden. In het verslag wordt dat geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van een bepaling op grond waarvan onderhoudsverplichtingen eindigen wanneer het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

88.

Vermelding verdient dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 overeenstemt met de regeling van het Verdrag van Den Haag van 1973 ( 32 ). Ook artikel 6 van dat verdrag maakte het mogelijk de lex fori toe te passen wanneer de onderhoudsgerechtigde niet op grond van het recht van zijn gewone verblijfplaats of op grond van het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen onderhoud van de onderhoudsplichtige kon verkrijgen.

89.

In de preambule van het Haags Protocol van 2007 wordt overigens verwezen naar het Verdrag van Den Haag van 1973. Ten minste tot op zekere hoogte hebben de bepalingen van dit verdrag dus als inspiratiebron gediend voor de regeling van het Haags Protocol van 2007.

90.

In punt 145 van het toelichtend verslag bij het Verdrag van Den Haag van 1973, dat is opgesteld door Michel Verwilghen ( 33 ), is aangegeven dat de lex fori overeenkomstig artikel 6 van dat verdrag kan worden toegepast als niet is voldaan aan een van de wettelijke voorwaarden die worden gesteld door het toepasselijke recht. Die algemene opmerking werd toegelicht aan de hand van het voorbeeld van een geval waarin een geadopteerd kind naar het toepasselijke recht geen onderhoud kan verkrijgen tenzij het de banden met zijn biologische familie heeft verbroken.

91.

Bonomi en Verwilghen nemen in hun verslagen beiden aan dat de onderhoudsverplichting aan de hand van de lex fori kan worden beoordeeld als niet is voldaan aan een wettelijke voorwaarde waarvan afhankelijk is gesteld of daadwerkelijk onderhoudsbijdragen kunnen worden gevorderd van de onderhoudsplichtige.

92.

Een ruime uitlegging van de voorwaarde „niet […] onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen” strookt derhalve met de ratio legis van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007, te weten het voorkomen van situaties waarin een schuldeiser die tot een van de in lid 1 van die bepaling genoemde categorieën behoort, geen middelen van onderhoud kan verkrijgen.

93.

In het hoofdgeding is de onmogelijkheid om naar Duits recht onderhoudsbijdragen te verkrijgen het gevolg ervan dat de schuldeiser een bepaalde handeling die een wettelijke voorwaarde vormt voor het vorderen van deze bijdragen voor een tijdvak in het verleden, niet heeft verricht. Niets wijst er echter op dat gevallen van passiviteit van de schuldeiser niet door artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bestreken zouden worden, zodat het mogelijk is, in zekere zin, een sanctie te stellen op het verzuim van de schuldeiser om bepaalde handelingen te verrichten die volgens het in beginsel op de onderhoudsverplichting toepasselijke recht vereist zijn.

94.

Bovendien kan een ruime uitlegging van de in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 neergelegde voorwaarde dat de schuldeiser geen onderhoud kan verkrijgen moeilijk worden gezien als een te vergaande bevoorrechting van de schuldeiser. Voor dit standpunt pleiten twee argumenten.

95.

Ten eerste is handhaving van het evenwicht tussen de belangen van beide partijen op dit punt mogelijk op grond van artikel 6 van het Haags Protocol van 2007. Krachtens deze bepaling kan de schuldenaar de vordering van de schuldeiser betwisten op de grond dat noch het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, noch in voorkomend geval het recht van de staat van de nationaliteit van de partijen „in een dergelijke verplichting voorziet”, behalve indien het gaat om een verbintenis jegens kinderen op basis van een betrekking ouder-kind. ( 34 ) Ongeacht de categorische formulering van deze bepaling, die uitsluitend lijkt te zien op gevallen waarin geen sprake is van onderhoudsverplichtingen, wordt in punt 108 van het verslag van Bonomi verduidelijkt dat deze voorwaarde op dezelfde manier moet worden opgevat als de voorwaarde in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007. Aangezien de voorwaarde van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 ruim zal worden uitgelegd, moet de voorwaarde van artikel 6 van dat protocol eveneens ruim worden uitgelegd.

96.

Ten tweede wordt de mogelijkheid om misbruik te maken van de ruime uitlegging van de voorwaarde betreffende het ontbreken van de mogelijkheid om onderhoud te verkrijgen van de schuldenaar ook beperkt door het door mij voorgestelde antwoord op de eerste prejudiciële vraag. Als de schuldeiser op een bepaalde manier handelt om te bewerkstelligen dat de rechter of rechters van een bepaalde staat bevoegd zijn zodat vervolgens krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 het recht van die staat wordt toegepast, bereikt hij namelijk niet het gewenste resultaat, voor zover het niet gaat om de rechter of rechters die tot dan toe bevoegd waren om kennis te nemen van de zaak.

97.

In het licht van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging om – mocht het de tweede prejudiciële vraag behandelen – deze vraag als volgt te beantwoorden: artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de zinsnede „niet […] onderhoud […] kan verkrijgen” in die bepaling ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats van de schuldeiser geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan een wettelijke voorwaarde als is neergelegd in § 1613, lid 1, BGB.

VI. Conclusie

98.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het Oberste Gerichtshof te beantwoorden als volgt:

„1)

Artikel 4, lid 2, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, dat als bijlage is gehecht aan besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de lex fori van toepassing is indien de schuldeiser van de schuldenaar onderhoudsbijdragen verlangt voor een tijdvak in het verleden, mits: 1) de procedure betreffende de onderhoudsbijdragen is ingeleid door deze schuldeiser in een andere staat dan de staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft; 2) de schuldeiser niet op grond van het recht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, dat is aangewezen door artikel 3, leden 1 en 2, van het Haags Protocol van 2007, onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen; 3) de lex fori het recht is van die staat waarvan de rechters bevoegd waren om een zaak over onderhoudsbijdragen te behandelen in het tijdvak waarop deze bijdragen betrekking hebben. Het is aan de nationale rechter om deze omstandigheden vast te stellen.

2)

Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de zinsnede ‚niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ in die bepaling ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats van de schuldeiser geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan bepaalde wettelijke voorwaarden.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Pools.

( 2 ) De tekst van het protocol is gehecht aan besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 331, blz. 17) (hierna: „Haags Protocol van 2007”).

( 3 ) Verordening van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1, met rectificaties in PB 2011, L 131, blz. 26, en PB 2013, L 8, blz. 19).

( 4 ) Zie arresten van 18 december 2014, Sanders en Huber (C‑400/13 en C‑408/13, EU:C:2014:2461), en 16 juli 2015, A (C‑184/14, EU:C:2015:479). Zie ook arrest van 15 februari 2017, W en V (C‑499/15, EU:C:2017:118).

( 5 ) Arrest van 9 februari 2017, S (C‑283/16, EU:C:2017:104).

( 6 ) Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32).

( 7 ) Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

( 8 ) Zie artikel 68, lid 1, van verordening nr. 4/2009 en overweging 44 van deze verordening.

( 9 ) Zie artikel 1, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6) en artikel 1, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB 2007, L 199, blz. 40), waarbij respectievelijk verbintenissen uit overeenkomst en niet-contractuele verbintenissen „die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen en uit betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen” van hun werkingssfeer worden uitgesloten. Ook bij het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1) (hierna: „Verdrag van Rome”), waarvan de materiële werkingssfeer in beginsel samenviel met die van de Rome I-verordening, worden verbintenissen uit overeenkomst betreffende „rechten en verplichtingen uit familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en kinderen, uit bloedverwantschap, huwelijk en aanverwantschap, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen jegens onwettige kinderen” [artikel 1, lid 2, onder b), derde streepje, van het Verdrag van Rome] uitdrukkelijk van de werkingssfeer uitgesloten.

( 10 ) Het voorstel van de Commissie van 15 december 2005 voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen [COM(2005) 649 def., procedure 2005/0259 (CNS)] (hierna: „voorstel voor verordening nr. 4/2009”) omvatte een hoofdstuk III, met het opschrift „Toepasselijk recht”, waarin een reeks bepalingen was opgenomen over de kwestie van het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht (artikelen 12‑21 van het voorstel voor verordening nr. 4/2009).

( 11 ) M. Župan, „Innovations of the 2007 Hague Maintenance Protocol”, in: P. Beaumont, B. Hess, L. Walker, S. Spancken (red.), The Recovery of Maintenance in the EU and Worldwide, Oxford – Portland, Hart Publishing, 2014, blz. 313. Doordat de regels voor de bevoegdheid en de collisieregels in twee verschillende rechtshandelingen werden opgenomen, konden sommige lidstaten instemmen met verordening nr. 4/2009 zonder dat zij zich hoefden te verbinden tot toepassing van de collisieregels van het Haags Protocol van 2007 (zie P. Beaumont, „International Family Law in Europe – the Maintenance Project, the Hague Conference and the EC: A Triumph of Reverse Subsidiarity”, Rabels Zeitschrift für ausländisches und internationales Privatrecht, 2009, vol. 73, nr. 3, blz. 514). Dat was bijvoorbeeld het geval met het Verenigd Koninkrijk, dat uiteindelijk instemde met verordening nr. 4/2009, maar nog steeds geen partij is bij het Haags Protocol van 2007.

( 12 ) Zie punt 25 infra.

( 13 ) Zie artikel 15 van verordening nr. 4/2009. Uitgebreider over de koppeling van de verdragsbepalingen aan het stelsel van collisieregels van de Unie: P.A. de Miguel Asensio, J.S. Bergé, „The Place of International Agreements and European Law in a European Code of Private International Law”, in: M. Fallon, P. Lagarde, S. Poillot Peruzzetto (red.), Quelle architecture pour un code européen de droit international privé?, Frankfurt am Main, Peter Lang, 2011, blz. 187 e.v.

( 14 ) Zie voetnoot 2 supra.

( 15 ) Zie arrest van 22 oktober 2009, Bogiatzi (C‑301/08, EU:C:2009:649, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 16 ) Toelichtend verslag opgesteld door Andrea Bonomi over het Haags Protocol van 2007, Actes et documents de la Vingt et unième session de la Conférence de La Haye (2007), dat ook elektronisch beschikbaar is via https://www.hcch.net/fr/publications-and-studies/details4/?pid=4898&dtid=3

( 17 ) Daarbij mag niet worden vergeten dat de veronderstelling dat de verwerving of het verlies van een staatsburgerschap door de schuldenaar of schuldeiser terugwerkende kracht heeft, kan leiden tot oplossingen die ongunstig uitpakken voor de schuldeiser. Krachtens artikel 6 van het Haags Protocol van 2007 kan de schuldenaar immers de vordering van de schuldeiser betwisten op de grond dat noch het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, noch in voorkomend geval het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen „in een dergelijke verplichting voorziet”. Indien een wijziging van de omstandigheden aan de hand waarvan een van de in deze bepaling genoemde toepasselijke rechten is aangewezen, ook terug zou werken, zou de schuldenaar door zijn gewone verblijfplaats of staatsburgerschap te wijzigen, de vorderingen van de schuldeiser voor het tijdvak voorafgaand aan die wijziging kunnen blokkeren.

( 18 ) Terzijde wijs ik erop dat de verwijzende rechter aangeeft dat de schuldeiser bij verzoekschrift van 18 mei 2015 een procedure betreffende onderhoudsverplichtingen heeft ingeleid voor de Oostenrijkse rechter, hoewel zij pas vanaf 28 mei 2015 haar gewone verblijfplaats in Oostenrijk had. Het is derhalve niet zeker op welke grondslag de Oostenrijkse rechter zichzelf internationaal bevoegd achtte. Deze omstandigheid is echter van beperkte betekenis tegen de achtergrond van de onderhavige procedure, want pas bij verzoekschrift van 18 mei 2016 – en dus al na de wijziging van haar gewone verblijfplaats – heeft de schuldeiser haar vordering uitgebreid tot onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden, waarop de twee prejudiciële vragen betrekking hebben. Als de schuldeiser derhalve afzonderlijke procedures zou inleiden voor onderhoudsverplichtingen voor het tijdvak uit het verleden, zouden de Oostenrijkse rechters – als rechters van de staat waarin de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats heeft – zonder twijfel krachtens artikel 3, aanhef en onder a), van verordening nr. 4/2009 bevoegd zijn om kennis te nemen van deze zaak.

( 19 ) Zie de punten 58 en 59 infra, waar de aanknopingscriteria van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 aan de hand waarvan het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht wordt aangewezen, kort besproken zullen worden.

( 20 ) Zie punt 60 infra, waar de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 krachtens welke het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht kan worden gekozen, besproken zullen worden.

( 21 ) De bevoegdheid in dergelijke zaken wordt bepaald op basis van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1). De rechterlijke bevoegdheid voor de staat van personen (echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk) is overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003 verdeeld op basis van criteria die hoofdzakelijk rekening houden met de huidige of eerdere verblijfplaats van de echtgenoten of van een van hen, terwijl de bevoegdheidsregels op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid, volgens overweging 12 van die verordening, zodanig zijn opgezet dat zij in het belang van het kind zijn, en met name beantwoorden aan het criterium van de nauwe verbondenheid. Zie arrest van 16 juli 2015, A (C‑184/14, EU:C:2015:479, punt 37). De aanknopingscriteria waarop de internationale bevoegdheid van de rechters in zaken betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigheid van het huwelijk en in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid berust, geven derhalve uitdrukking aan het beginsel dat de rechters bevoegd zijn van die lidstaat die in zekere zin verbonden is met de levenssituatie van de partijen.

( 22 ) In punt 60 van het verslag van Bonomi wordt verduidelijkt dat de toepassing van de lex fori bewerkstelligt dat de rechter het recht kan toepassen waarmee hij het best bekend is, wat uit het oogpunt van de schuldeiser betekent dat mogelijk sneller en goedkoper uitspraak wordt gedaan. Deze opmerkingen hebben echter geen betrekking op de onderbouwing van de toepassing van de lex fori als zodanig, zoals ook de Commissie heeft opgemerkt, maar op het voordeel van het aanknopingscriterium van de gewone verblijfplaats ten opzichte van het aanknopingscriterium van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen. De lex fori heeft ten opzichte van het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen ook het voordeel – aldus de doctrine – dat deze beter aansluit bij de levensomstandigheden van de partijen bij de onderhoudsverplichting. Zie L. Walker, Maintenance and Child Support in Private International Law, Oxford – Portland, Hart Publishing, 2015, blz. 81.

( 23 ) In omstandigheden als in de procedure voor de verwijzende rechter voorkomt artikel 8, lid 3, van het Haags Protocol van 2007 sowieso dat een recht wordt gekozen. Dat sluit namelijk uit dat een rechtskeuze wordt gedaan in geval van „onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die jonger is dan 18 jaar”. De optie om de lex fori aan te wijzen als het recht dat op een specifieke procedure van toepassing is, neergelegd in artikel 7 van het Haags Protocol van 2007, is verder beperkt door de voorschriften van verordening nr. 4/2009, waarin is omschreven welke instanties bevoegd zijn in een bepaalde procedure. Krachtens artikel 5 van verordening nr. 4/2009 is overigens het gerecht van elke lidstaat bevoegd waarvoor de verweerder verschijnt. Ik twijfel erover welke gevolgen op het vlak van het conflictenrecht deze erkenning van bevoegdheid van een rechter van een lidstaat heeft als het recht van die lidstaat vervolgens moet worden toegepast op basis van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007. Daarnaast is de toepassing van de lex fori krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 na verschijnen van de verweerder in omstandigheden als in het hoofdgeding in zekere zin in strijd met het verbod van een rechtskeuze dat in artikel 8, lid 3, van dat protocol is neergelegd.

( 24 ) Arrest van 18 december 2014 (C‑400/13 en C‑408/13, EU:C:2014:2461, punt 29).

( 25 ) Conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de gevoegde zaken Sanders en Huber (C‑400/13 en C‑408/13, EU:C:2014:2171, punt 69).

( 26 ) Arrest van 16 juli 2015 (C‑184/14, EU:C:2015:479).

( 27 ) Arrest van 16 juli 2015, A (C‑184/14, EU:C:2015:479, punt 44).

( 28 ) Zie artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), van het Haags Protocol van 2007.

( 29 ) Toelichting bij het voorstel voor verordening nr. 4/2009 (zie voetnoot 10 supra), punt 1.2.2, blz. 5.

( 30 ) Toelichting bij het voorstel voor verordening nr. 4/2009, punt 1.2.2, blz. 6.

( 31 ) Ik zal op deze plaats niet ingaan op de verdere lotgevallen van de collisieregels die in de verordening zouden worden opgenomen, maar ik noem enkel artikel 13, lid 3, van het voorstel voor verordening nr. 4/2009. Deze bepaling voorzag in subsidiaire toepassing van het recht van een staat waarmee de onderhoudsverplichting nauwe banden heeft als de schuldeiser geen alimentatie van de schuldenaar kon ontvangen op grond van het volgens de overige collisieregels als toepasselijk aangewezen recht.

( 32 ) Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Nederlandse tekst van het verdrag elektronisch beschikbaar op het adres https://www.hcch.net/en/dutch) (hierna: „Verdrag van Den Haag van 1973”).

( 33 ) M. Verwilghen, Rapport explicatif sur les Conventions-Obligations alimentaires de 1973, Actes et documents de la Douzième session de la Conférence de La Haye (1972), deel IV, Obligations alimentaires, blz. 384‑465 (Engelse en Franse versie elektronisch beschikbaar op het adres https://www.hcch.net/fr/publications-and-studies/details4/?pid=2946).

( 34 ) Artikel 6 van het Haags Protocol van 2007 is ook niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten, voormalige echtgenoten of partijen bij een nietig verklaard huwelijk. Een eigen recht van verzet voor partijen bij deze categorie verplichtingen is neergelegd in artikel 5 van het Haags Protocol van 2007.

Top