This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CA0630
Case C-630/17: Judgment of the Court (Second Chamber) of 14 February 2019 (request for a preliminary ruling from the Općinski sud u Rijeci — Croatia) — Anica Milivojević v Raiffeisenbank St. Stefan-Jagerberg-Wolfsberg eGen (Reference for a preliminary ruling — Articles 56 and 63 TFEU — Freedom to provide services — Free movement of capital — National legislation providing that credit agreements featuring international elements concluded with a non-authorised lender are invalid — Regulation (EU) No 1215/2012 — Article 17(1) — Credit agreement concluded by a natural person with a view to the provision of tourist accommodation services — Concept of ‘consumer’ — Article 24, point 1 — Exclusive jurisdiction in matters relating to rights in rem in immovable property — Action for invalidity of a credit agreement and seeking the removal from the land register of the entry of a security interest)
Zaak C-630/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski Sud u Rijeci — Kroatië) — Anica Milivojević/Raiffeisenbank St. Stefan-Jagerberg-Wolfsberg eGen (Prejudiciële verwijzing — Artikelen 56 en 63 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Vrij verkeer van kapitaal — Nationale regeling die voorziet in de nietigheid van met een onbevoegde kredietgever gesloten kredietovereenkomsten met internationale aspecten — Verordening (EU) nr. 1215/2012 — Artikel 17, lid 1 — Kredietovereenkomst die door een natuurlijke persoon is gesloten met het oog op het aanbieden van accommodatie aan toeristen — Begrip „consument” — Artikel 24, punt 1 — Exclusieve bevoegdheden inzake zakelijke rechten op onroerende goederen — Vordering tot nietigheid van een kredietovereenkomst en tot doorhaling van een zakelijke zekerheid in het kadaster)
Zaak C-630/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski Sud u Rijeci — Kroatië) — Anica Milivojević/Raiffeisenbank St. Stefan-Jagerberg-Wolfsberg eGen (Prejudiciële verwijzing — Artikelen 56 en 63 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Vrij verkeer van kapitaal — Nationale regeling die voorziet in de nietigheid van met een onbevoegde kredietgever gesloten kredietovereenkomsten met internationale aspecten — Verordening (EU) nr. 1215/2012 — Artikel 17, lid 1 — Kredietovereenkomst die door een natuurlijke persoon is gesloten met het oog op het aanbieden van accommodatie aan toeristen — Begrip „consument” — Artikel 24, punt 1 — Exclusieve bevoegdheden inzake zakelijke rechten op onroerende goederen — Vordering tot nietigheid van een kredietovereenkomst en tot doorhaling van een zakelijke zekerheid in het kadaster)
PB C 131 van 8.4.2019, p. 11–12
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
8.4.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 131/11 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski Sud u Rijeci — Kroatië) — Anica Milivojević/Raiffeisenbank St. Stefan-Jagerberg-Wolfsberg eGen
(Zaak C-630/17) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 56 en 63 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Vrij verkeer van kapitaal - Nationale regeling die voorziet in de nietigheid van met een onbevoegde kredietgever gesloten kredietovereenkomsten met internationale aspecten - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 17, lid 1 - Kredietovereenkomst die door een natuurlijke persoon is gesloten met het oog op het aanbieden van accommodatie aan toeristen - Begrip „consument” - Artikel 24, punt 1 - Exclusieve bevoegdheden inzake zakelijke rechten op onroerende goederen - Vordering tot nietigheid van een kredietovereenkomst en tot doorhaling van een zakelijke zekerheid in het kadaster)
(2019/C 131/13)
Procestaal: Kroatisch
Verwijzende rechter
Općinski Sud u Rijeci
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Anica Milivojević
Verwerende partij: Raiffeisenbank St. Stefan-Jagerberg-Wolfsberg eGen
Dictum
1) |
Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, die met name tot gevolg heeft dat de kredietovereenkomsten en de daarop gebaseerde rechtshandelingen, die zijn gesloten op het grondgebied van die lidstaat tussen een kredietnemer en een in een andere lidstaat gevestigde kredietgever die niet beschikt over een door de bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor het uitoefenen van zijn activiteit op het grondgebied daarvan, nietig zijn vanaf de datum van sluiting ervan, zelfs indien zij vóór de inwerkingtreding van die regeling zijn gesloten. |
2) |
Artikel 4, lid 1, en artikel 25 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, verzetten zich tegen een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, volgens welke bij geschillen die verband houden met kredietovereenkomsten met internationale aspecten die binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, de kredietnemer de kredietgever aan wie de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat geen vergunning hebben verstrekt om zijn activiteit op het grondgebied van deze lidstaat uit te oefenen, kan dagen hetzij voor een rechter van de staat waar die kredietgever zijn maatschappelijke zetel heeft, hetzij voor een rechter van de plaats waar de kredietnemer zijn woonplaats of maatschappelijke zetel heeft, en alleen de rechter van de staat waar de kredietnemer zijn woonplaats heeft, kennis mag nemen van de vordering die de onbevoegde kredietgever instelt tegen de kredietnemer, ongeacht of deze laatste een consument dan wel een onderneming is. |
3) |
Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat een kredietnemer die een kredietovereenkomst heeft gesloten om een onroerend goed waarin hij woont te renoveren, met name om er accommodatie aan toeristen aan te bieden, niet kan worden aangemerkt als „consument” in de zin van die bepaling, tenzij deze overeenkomst, gelet op de context van de verrichting — in haar totaliteit beschouwd — waarvoor zij is gesloten, dermate losstaat van die beroepsactiviteit dat het evident is dat die overeenkomst in de eerste plaats voor privédoeleinden is gesloten, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan. |
4) |
Artikel 24, punt 1, eerste alinea, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat een vordering tot doorhaling in het kadaster van een hypotheek die op een onroerend goed rust, een vordering inzake „zakelijke rechten op onroerende goederen” in de zin van die bepaling is, maar een vordering tot nietigheid van een kredietovereenkomst en van een notariële akte betreffende een hypotheek die is gevestigd tot zekerheid van de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting, niet onder dat begrip valt. |