EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CA0531

Zaak C-531/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 14 februari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Vetsch Int. Transporte GmbH (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 143, lid 1, onder d) — Vrijstellingen van btw bij invoer — Invoer gevolgd door een intracommunautaire overbrenging — Daaropvolgende intracommunautaire levering — Belastingfraude — Weigering van vrijstelling — Voorwaarden)

PB C 131 van 8.4.2019, p. 8–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 131/8


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 14 februari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Vetsch Int. Transporte GmbH

(Zaak C-531/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 143, lid 1, onder d) - Vrijstellingen van btw bij invoer - Invoer gevolgd door een intracommunautaire overbrenging - Daaropvolgende intracommunautaire levering - Belastingfraude - Weigering van vrijstelling - Voorwaarden)

(2019/C 131/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partij in het hoofdgeding

Vetsch Int. Transporte GmbH

in tegenwoordigheid van: Zollamt Feldkirch Wolfurt

Dictum

Artikel 143, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en artikel 143, lid 1, onder d), van deze richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69/EG van de Raad van 25 juni 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat de in deze bepalingen bedoelde toepassing van de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde bij invoer niet mag worden ontzegd aan de importeur die is aangewezen of erkend als de tot voldoening van deze belasting gehouden persoon in de zin van artikel 201 van richtlijn 2006/112, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin ten eerste de ontvanger van de op die invoer volgende intracommunautaire overbrenging fraude pleegt ten aanzien van een handeling die dateert van na die overbrenging waarmee zij geen verband houdt, en ten tweede niets erop wijst dat de importeur wist of behoorde te weten dat die latere handeling deel uitmaakte van door de ontvanger gepleegde fraude.


(1)  PB C 412 van 4.12.2017.


Top