EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0640

Zaak C-640/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2016 door Greenpeace Energy eG tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2016 in zaak T-382/15, Greenpeace Energy eG/Europese Commissie

PB C 38 van 6.2.2017, p. 19–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 38/19


Hogere voorziening ingesteld op 9 december 2016 door Greenpeace Energy eG tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 26 september 2016 in zaak T-382/15, Greenpeace Energy eG/Europese Commissie

(Zaak C-640/16 P)

(2017/C 038/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Greenpeace Energy eG (vertegenwoordigers: D. Fouquet, S. Michaels, J. Nysten, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van 26 september 2016 in zaak T-382/15, Greenpeace Energy eG, vernietigen, voor zover deze rekwirante betreft;

de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht, en

verwerende partij verwijzen in alle kosten, met inbegrip van advocaat- en reiskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert ter ondersteuning van haar hogere voorziening vijf middelen aan:

1.

Het Gerecht is kennelijk van oordeel, dat artikel 263, vierde alinea, derde geval, VWEU bepaalt dat regelgevingshandelingen die op grond van die bepaling kunnen worden bestreden, een algemene strekking moeten hebben. Een dergelijke rechtsopvatting dient echter juist met het oog op zowel de tekst als de ontstaansgeschiedenis van de bepaling, onder andere de wil van de Uniewetgever, als onjuist te worden beschouwd.

2.

Het Gerecht lijkt ervan uit te gaan, dat het bij de eis van een rechtstreekse geraaktheid door regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen, om twee afzonderlijke criteria gaat die los van elkaar dienen te worden onderzocht. In casu is dit echter niet zo, aangezien er enerzijds geen verdere uitvoeringsmaatregelen in de zin van deze bepaling nodig zijn — niet door het Verenigd Koninkrijk en evenmin door de Europese Commissie — en anderzijds de steunverlening onmiddellijk gevolgen voor de markt teweegbrengt, dat wil zeggen dat rekwirante onmiddellijk de effecten op de mededinging ondervindt.

3.

Het Gerecht verwijt rekwirante dat zij haar rechtstreekse en individuele geraaktheid ontoereikend heeft aangetoond. Daarmee is het echter voorbijgegaan aan de voorgelegde informatie of heeft het deze minstens onvoldoende beoordeeld.

4.

Het Gerecht lijkt van opvatting te zijn, dat de individualiseerbaarheid in de zin van artikel 263, vierde alinea, tweede geval, VWEU in navolging van de rechtspraak in de zaak Plaumann reeds dan moeten worden afgewezen wanneer er andere ondernemingen kunnen zijn die net als rekwirante worden geraakt door de mededingingseffecten van de steunverlening. Gelet op de rechtspraak in met name zaak C-309/89, Codorniu, lijkt dit echter een rechtens onjuiste en bovendien beperkte uitlegging te zijn. Voorts verwijst rekwirante naar de uiteenzetting van de feiten in haar verzoekschrift, waaruit duidelijk wordt dat sprake is van een toereikende individualiseerbaarheid, maar waarmee door het Gerecht kennelijk niet of niet voldoende rekening is gehouden.

5.

Het Gerecht lijkt ervan uit te gaan, dat een effectieve rechtsbescherming tegen een besluit van de Commissie tot goedkeuring van steunverlening kan worden gewaarborgd door nationale rechters. Dit zou betekenen, dat de Uniewetgever met de verplichting aan de lidstaten om in passende rechtsmiddelen te voorzien (artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU) de controle op individuele handelingen van instellingen van de Unie, zoals de Europese Commissie, aan de rechterlijke instanties van de lidstaten zou willen overlaten. Dit standpunt moet echter zowel wegens de rechtspraak van het Hof inzake Uniehandelingen en bestaande beroepsmogelijkheden als in het bijzonder wegens de bevoegdheidsverdeling tussen nationale rechterlijke instanties en de Europese Commissie in het staatssteunrecht worden verworpen, en is dus rechtens onjuist.


Top