EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0466

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 februari 2019.
Raad van de Europese Unie tegen Marquis Energy LLC.
Hogere voorziening – Dumping – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 157/2013 – Invoer van bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika – Definitief antidumpingrecht – Dumpingmarge die voor het gehele land geldt – Beroep tot nietigverklaring – Producent die geen exporteur is – Procesbevoegdheid – Rechtstreekse geraaktheid.
Zaak C-466/16 P.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:156

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

28 februari 2019 ( *1 )

„Hogere voorziening – Dumping – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 157/2013 – Invoer van bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika – Definitief antidumpingrecht – Dumpingmarge die voor het gehele land geldt – Beroep tot nietigverklaring – Producent die geen exporteur is – Procesbevoegdheid – Rechtstreekse geraaktheid”

In zaak C‑466/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 20 augustus 2016,

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Boelaert als gemachtigde, bijgestaan door N. Tuominen, avocată,

rekwirant,

andere partijen in de procedure:

Marquis Energy LLC, gevestigd te Hennepin (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door P. Vander Schueren, advocaat, bijgestaan door N. Mizulin en M. Peristeraki, avocats,

verzoekster in eerste aanleg,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Maxian Rusche en M. França als gemachtigden,

ePURE, de Europese Producenten Unie van Hernieuwbare Ethanol, vertegenwoordigd door O. Prost en A. Massot, avocats,

interveniënten in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, J. Malenovský, L. Bay Larsen, M. Safjan en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 oktober 2018,

het navolgende

Arrest

1

Met zijn hogere voorziening verzoekt de Raad van de Europese Unie om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 juni 2016, Marquis Energy/Raad (T‑277/13,, niet gepubliceerd, EU:T:2016:343; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht het door Marquis Energy LLC ingestelde beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 157/2013 van de Raad van 18 februari 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB 2013, L 49, blz. 10; hierna: „litigieuze verordening”) ontvankelijk heeft verklaard, en het Gerecht die verordening bovendien nietig heeft verklaard voor zover deze betrekking had op Marquis Energy LLC.

Voorgeschiedenis van het geding

2

De voorgeschiedenis van het geding wordt weergegeven in de punten 1 tot en met 14 van het bestreden arrest en kan ten behoeve van de onderhavige procedure als volgt worden samengevat.

3

Marquis Energy is een Amerikaanse onderneming die bio-ethanol produceert.

4

Naar aanleiding van een door ePure, de Europese Producenten Unie van Hernieuwbare Ethanol, op 12 oktober 2011 neergelegde klacht heeft de Europese Commissie op 25 november 2011 een bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB 2011, C 345, blz. 7) bekendgemaakt, waarin zij aankondigde gebruik te willen maken van steekproefonderzoek voor het selecteren van de producenten-exporteurs in de Verenigde Staten van Amerika waarop het in het kader van deze procedure geopende onderzoek (hierna: „onderzoek”) betrekking zou hebben.

5

Op 16 januari 2012 heeft de Commissie Marquis Energy en vier andere vennootschappen, namelijk Patriot Renewable Fuels LLC, Plymouth Energy Company LLC, POET LLC en Platinum Ethanol LLC, ervan op de hoogte gesteld dat zij waren opgenomen in de steekproef van producenten-exporteurs.

6

Op 24 augustus 2012 heeft de Commissie Marquis Energy het voorlopige informatiedocument toegezonden met de aankondiging dat het onderzoek werd voortgezet zonder dat voorlopige maatregelen werden genomen, en dat het werd uitgebreid tot de handelaren-mengers. In dat document stond dat in dat stadium niet kon worden beoordeeld of het bio-ethanol uit de Verenigde Staten was uitgevoerd tegen dumpingprijzen, omdat de steekproefproducenten geen onderscheid maakten tussen de binnenlandse verkoop en de exportverkoop en het bio-ethanol alleen verkochten aan in de Verenigde Staten gevestigde onafhankelijke handelaren-mengers, die het bio-ethanol vervolgens mengden met benzine alvorens het door te verkopen.

7

Op 6 december 2012 heeft de Commissie Marquis Energy het definitieve informatiedocument toegezonden, waarin zij, op basis van gegevens van de individuele handelaren-mengers, onderzocht of er sprake was van dumping die schade veroorzaakte aan de bedrijfstak van de Europese Unie, en haar voornemen kenbaar maakte om voor het gehele land geldende definitieve maatregelen op te leggen, tegen een tarief van 9,6 %, voor een periode van drie jaar.

8

Op 18 februari 2013 heeft de Raad op grond van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51; hierna:„antidumpingbasisverordening”) de litigieuze verordening vastgesteld, waarbij een voor het gehele land geldend antidumpingrecht is opgelegd op bio-ethanol, „brandstofethanol” genaamd, tegen een tarief van 9,5 %, voor een periode van vijf jaar.

9

Zoals blijkt uit punt 13 van het bestreden arrest, heeft de Raad in de overwegingen 12 tot en met 16 van de litigieuze verordening vastgesteld dat uit het onderzoek bleek dat geen van de steekproefproducenten bio-ethanol naar de markt van de Unie had uitgevoerd en dat niet de Amerikaanse producenten van bio-ethanol, maar de handelaren-mengers als de exporteurs van het betrokken product naar de Unie moesten worden beschouwd, zodat, om het onderzoek tot een goed einde te brengen, de Raad zich had gebaseerd op de gegevens van twee handelaren-mengers die bereid waren mee te werken.

10

Voorts wordt in punt 14 van het bestreden arrest erop gewezen dat de Raad in de overwegingen 62 tot en met 64 van de litigieuze verordening heeft uiteengezet dat hij het opportuun achtte een voor het gehele land geldende dumpingmarge vast te stellen, aangezien de structuur van de bio-ethanolindustrie en de wijze waarop het betrokken product werd vervaardigd, op de markt van de Verenigde Staten werd verkocht en naar de Unie werd uitgevoerd, het praktisch onmogelijk maakten om individuele dumpingmarges voor producenten in de Verenigde Staten vast te stellen.

Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

11

Bij op 15 mei 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Marquis Energy beroep tot nietigverklaring van de litigieuze verordening ingesteld.

12

Het Gerecht heeft het beroep van Marquis Energy allereerst ontvankelijk verklaard op basis van de overwegingen die het in de punten 40 tot en met 118 van het bestreden arrest heeft geformuleerd, waarin het om te beginnen heeft herinnerd aan de belangrijkste uitspraken uit de relevante rechtspraak betreffende de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU in het algemeen en op het gebied van dumping, en vervolgens haar procesbevoegdheid en haar belang om in rechte op te komen tegen de litigieuze verordening heeft onderzocht.

13

Daarop heeft het Gerecht, in de punten 121 tot en met 168 en 203 van het bestreden arrest, het tweede onderdeel van het eerste middel van Marquis Energy, dat op schending door de Raad van artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening was gebaseerd, toegewezen, en heeft het de litigieuze verordening bijgevolg nietig verklaard voor zover deze betrekking had op die onderneming.

14

In de punten 55 tot en met 80 van het bestreden arrest heeft het Gerecht inzonderheid onderzocht of Marquis Energy door de litigieuze verordening rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

15

In punt 55 van het bestreden arrest heeft het Gerecht herinnerd aan zijn rechtspraak volgens welke een onderneming waarvan de producten worden onderworpen aan een antidumpingrecht, rechtstreeks wordt geraakt door een verordening die dit antidumpingrecht instelt, omdat deze verordening de douaneautoriteiten van de lidstaten verplicht om het ingestelde recht te innen, zonder dat zij daarbij enigerlei beoordelingsbevoegdheid hebben.

16

Voorts heeft het in een eerste fase, in de punten 56 tot en met 67 van het bestreden arrest, vastgesteld dat Marquis Energy rechtstreeks werd geraakt door het bij de litigieuze verordening ingestelde antidumpingrecht, omdat zij een producent was van het product dat, sinds de inwerkingtreding van de litigieuze verordening, bij invoer ervan in de Unie werd onderworpen aan het antidumpingrecht.

17

In dat verband heeft het Gerecht zich in punt 60 van het bestreden arrest gebaseerd op vier vaststellingen met betrekking tot de werking van de bio-ethanolmarkt, zoals uiteengezet door de Raad, waarbij laatstgenoemde zelf in de litigieuze verordening heeft geoordeeld dat een grote hoeveelheid bio-ethanol, afkomstig van Marquis Energy, tijdens het onderzoektijdvak op regelmatige wijze naar de Unie was uitgevoerd.

18

Ten eerste heeft het Gerecht aldus in punt 56 van het bestreden arrest erop gewezen dat artikel 1, lid 1, van de litigieuze verordening voor alle invoer van bio-ethanol voor het gehele land één enkel antidumpingrecht instelde, zonder daarbij de invoer van bio-ethanol te identificeren naargelang van de individuele bron daarvan, door de marktdeelnemers aan te geven die binnen de handelsketen van belang zijn voor de uitvoer.

19

Ten tweede heeft het in punt 57 van het bestreden arrest vastgesteld dat de Raad in overweging 12 van de litigieuze verordening had opgemerkt dat, aangezien geen van de Amerikaanse steekproefproducenten bio-ethanol naar de markt van de Unie had uitgevoerd, zij de bio-ethanol op de binnenlandse markt aan niet-verbonden handelaren-mengers hadden verkocht, die deze vervolgens met benzine vermengden en dat product weer verkochten op de binnenlandse markt en ook voor uitvoer, met name naar de Unie.

20

Ten derde heeft het in punt 58 van het bestreden arrest vastgesteld dat de Raad, in voormelde overweging 12, had opgemerkt dat de vijf in de steekproef opgenomen Amerikaanse producenten op hun steekproefformulier uitvoer van bio-ethanol naar de Unie hadden vermeld.

21

Ten vierde heeft het in punt 59 van het bestreden arrest eraan herinnerd dat de Commissie aanvankelijk een steekproef van zes bio-ethanolproducenten in de Verenigde Staten had samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheid naar de Unie uitgevoerde bio-ethanol die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht, maar dat één onderneming uit de steekproef werd verwijderd, aangezien werd vastgesteld dat haar productie niet naar de Unie was uitgevoerd in die periode.

22

In een tweede fase heeft het Gerecht, in de punten 68 tot en met 79 van het bestreden arrest, de door de Raad en de Commissie aangevoerde argumenten weerlegd. Het heeft dienaangaande met name in punt 76 van dat arrest opgemerkt dat ook wanneer het antidumpingrecht ten laste zou komen van de handelaren-mengers en zou blijken dat de handelsketen van bio-ethanol zodanig was verbroken dat zij het antidumpingrecht niet konden doorberekenen aan de producenten, het nog zo bleef dat de instelling van een antidumpingrecht de wettelijke voorwaarden wijzigde waaronder de door de steekproefproducenten geproduceerde bio-ethanol op de markt van de Unie werd verhandeld, zodat de rechtspositie van de betrokken producenten op die markt in elk geval rechtstreeks en wezenlijk werd geraakt.

Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

23

Met zijn hogere voorziening verzoekt de Raad het Hof primair:

het bestreden arrest te vernietigen;

het beroep in eerste aanleg van Marquis Energy te verwerpen, en

Marquis Energy te verwijzen in de kosten van de Raad in de procedure in eerste aanleg en in de procedure in hogere voorziening.

24

De Raad verzoekt het Hof subsidiair:

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak, en

de beslissing over de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de procedure in hogere voorziening aan te houden.

25

In haar memorie van antwoord verzoekt de Commissie het Hof primair:

het bestreden arrest te vernietigen;

het beroep in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren, en

Marquis Energy te verwijzen in de kosten voor het Gerecht en het Hof.

26

De Commissie verzoekt het Hof subsidiair:

het bestreden arrest te vernietigen;

het tweede onderdeel van het eerste middel dat door Marquis Energy in eerste aanleg is aangevoerd, te verwerpen, en voor de andere onderdelen van het eerste middel en voor de andere middelen de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak, en

de beslissing over de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening aan te houden.

27

In haar memorie van antwoord verzoekt Marquis Energy het Hof:

de hogere voorziening in haar geheel af te wijzen en het bestreden arrest te bevestigen, en

de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure in hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht.

Hogere voorziening

28

In het kader van zijn hogere voorziening voert de Raad drie middelen aan. Het eerste middel heeft betrekking op een onjuiste uitlegging door het Gerecht van artikel 263 VWEU en van de relevante rechtspraak, alsook op een ontoereikende motivering van het bestreden arrest. Het tweede middel is eraan ontleend dat het Gerecht artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening onjuist heeft uitgelegd. Met het derde middel wordt aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het niet praktisch onmogelijk was om individuele rechten toe te passen op de in de steekproef opgenomen Amerikaanse producenten.

29

In het kader van haar memories van antwoord en dupliek zegt de Commissie haar volledige steun toe aan de principale hogere voorziening van de Raad, alsook verklaart zij het eens te zijn met de in diens memorie van repliek vervatte argumenten. In haar memorie van dupliek voert de Commissie echter voorafgaandelijk aan dat de memorie van antwoord van Marquis Energy elektronisch werd ondertekend door een persoon die stelt lid te zijn van de balies van Athene (Griekenland) en Brussel (België), maar dat geen getuigschrift inzake de beroepsuitoefening noch de machtiging van die persoon werd overgelegd, wat bij gebreke aan regularisatie voldoende is om die memorie onbestaand te verklaren.

30

Marquis Energy stelt dat de hogere voorziening in haar geheel niet-ontvankelijk is. Zij betoogt dat de Raad in het kader van zijn eerste en tweede middel in wezen de feiten ter discussie stelt, zonder zich te beroepen op een verdraaiing van de bewijzen door het Gerecht. Voorts is zij van mening dat de Raad in het kader van zijn derde middel zijn argumenten niet voldoende duidelijk toelicht.

31

Het Hof zal eerst de door Marquis Energy opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening onderzoeken, en vervolgens het eerste onderdeel van het eerste middel van de Raad, waarin wordt aangevoerd dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Marquis Energy rechtstreeks werd geraakt door de litigieuze verordening.

32

Vooraf dient echter de bewering van de Commissie te worden onderzocht dat de memorie van antwoord van Marquis Energy niet rechtsgeldig werd ondertekend en bijgevolg als onbestaand moest worden beschouwd.

33

Zoals de advocaat-generaal in punt 31 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het origineel van de memorie van antwoord van Marquis Energy in casu naar behoren ondertekend door een advocate wier bevoegdheid niet wordt betwist en die in ieder geval, overeenkomstig artikel 44, lid 1, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, zowel het legitimatiedocument waaruit blijkt dat zij bevoegd is om op te treden voor een rechter van een lidstaat als de door Marquis Energy afgegeven en door de president van deze onderneming ondertekende machtiging naar behoren heeft overgelegd.

34

De bewering van de Commissie is dus kennelijk ongegrond en dient te worden afgewezen.

Ontvankelijkheid

35

In herinnering dient te worden gebracht dat de beoordeling van de feiten en de bewijzen geen rechtsvraag oplevert die als zodanig vatbaar is om in het kader van een hogere voorziening door het Hof te worden getoetst, behoudens in het geval van een onjuiste opvatting van deze feiten en bewijzen. Wanneer het Gerecht de feiten heeft vastgesteld of beoordeeld, is het Hof echter krachtens artikel 256 VWEU bevoegd om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en op de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden [arresten van 28 mei 1998, Deere/Commissie, C‑7/95 P, EU:C:1998:256, punt 21; 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C‑312/00 P, EU:C:2002:736, punt 69, en 28 juni 2018, Andres (faillissement Heitkamp BauHolding)/Commissie, C‑203/16 P, EU:C:2018:505, punt 77].

36

In casu betoogt de Raad met zijn eerste middel dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een tweevoudige onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU, waar het heeft geoordeeld dat Marquis Energy door de litigieuze verordening zowel rechtstreeks als individueel werd geraakt in haar hoedanigheid van Amerikaanse steekproefproducent van bio-ethanol. In het kader van dit eerste middel betwist de Raad meer bepaald dat Marquis Energy kan worden geacht rechtstreeks te zijn geraakt door de litigieuze verordening, aangezien zij in wezen geen bio-ethanol rechtstreeks naar de Unie heeft uitgevoerd.

37

Daarmee komt de Raad dus op tegen de rechtsgevolgen die het Gerecht aan zijn feitelijke vaststellingen heeft verbonden, in casu de erkenning van de bevoegdheid van Marquis Energy om tegen de litigieuze verordening op te komen volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU, zodat de hogere voorziening in ieder geval in zoverre ontvankelijk moet worden verklaard (zie in die zin arresten van 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C‑312/00 P, EU:C:2002:736, punt 71, 28 juni 2018, Duitsland/Commissie, C‑208/16 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:506, punt 76, en 28 juni 2018, Duitsland/Commissie, C‑209/16 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:507, punt 74).

38

Zonder dat in dit stadium uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid van de twee andere middelen die de Raad heeft aangevoerd, volgt hieruit dat de door Marquis Energy opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid van het eerste middel van de hogere voorziening moet worden afgewezen.

Eerste onderdeel van het eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de rechtstreekse geraaktheid van Marquis Energy

Argumenten van partijen

39

De Raad voert aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 67 van het bestreden arrest te oordelen dat Marquis Energy rechtstreeks werd geraakt door de litigieuze verordening, waarbij die vaststelling overigens met de in de punten 76, 78 en 79 van dat arrest verstrekte bevindingen werd onderbouwd.

40

Het Gerecht heeft volgens de Raad immers geoordeeld dat Marquis Energy rechtstreeks werd geraakt aangezien zij producent was van een product dat bij de invoer in de Unie aan het antidumpingrecht werd onderworpen. De instelling van een dergelijk recht heeft de wettelijke voorwaarden gewijzigd waaronder bio-ethanol werd verhandeld op de markt van de Unie. De vaststelling van een dergelijke rechtstreekse werking is echter onverenigbaar met de vaststelling die het Hof heeft verricht in zijn arrest van 28 april 2015, T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie (C‑456/13 P, EU:C:2015:284, punten 4451). In haar hoedanigheid van producent die zijn producten niet rechtstreeks in de Unie verkoopt, kon zij economisch gezien hoogstens indirect worden geraakt doordat zij mogelijk een concurrentienadeel zou kunnen ondervinden ten opzichte van andere fabrikanten van bio-ethanol van wie geen enkel recht wordt geïnd.

41

Volgens de Raad heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de antidumpingrechten de wettelijke voorwaarden wijzigden voor de verhandeling van het betrokken product en aldus rechtstreekse en wezenlijke gevolgen hadden voor de positie van alle steekproefproducenten, ongeacht of zij exporteur waren of niet. Door te oordelen dat alle producenten standaard rechtstreeks werden geraakt, is het Gerecht verder gegaan dan de vaste rechtspraak die het aanhaalt, waardoor het zich schuldig heeft gemaakt aan rechterlijke „overdrijving”.

42

Door een vermeende en indirecte wijziging van de economische situatie van Marquis Energy als toereikend te beschouwen, is het Gerecht dus voorbijgegaan aan de in artikel 263, vierde alinea, VWEU neergelegde voorwaarde voor de rechtstreekse geraaktheid, die vereist dat de maatregel die het voorwerp van een beroep vormt rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de betrokken persoon, en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld.

43

Marquis Energy is van mening dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat zij rechtstreeks werd geraakt door de litigieuze verordening.

Beoordeling door het Hof

44

Overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof, waaraan het Gerecht in punt 44 van het bestreden arrest heeft herinnerd, wordt een natuurlijke of rechtspersoon door de handeling waartegen beroep is ingesteld slechts „rechtstreeks geraakt” als aan twee cumulatieve criteria is voldaan: de bestreden maatregel heeft rechtstreeks gevolgen voor zijn rechtspositie en laat aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld [zie met name arrest van 5 mei 1998, Compagnie Continentale (France)/Commissie, C‑391/96 P, EU:C:1998:194, punt 41, en beschikkingen van 10 maart 2016, SolarWorld/Commissie, C‑142/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:163, punt 22, en 21 april 2016, Makro autoservicio mayorista en Vestel Iberia/Commissie, C‑264/15 P en C‑265/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:301, punt 45].

45

Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie heeft opgemerkt, bekritiseren de Raad en de Commissie de beoordeling door het Gerecht van de eerste van deze voorwaarden.

46

De instellingen betogen in wezen met name dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat Marquis Energy rechtstreeks werd geraakt door de litigieuze verordening omdat een aanzienlijke hoeveelheid van haar bio-ethanol tijdens het onderzoektijdvak op regelmatige wijze door handelaren-mengers naar de Unie werd uitgevoerd, zodat haar rechtspositie op de markt van de Unie wezenlijk werd geraakt door de instelling van een antidumpingrecht.

47

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof, verordeningen waarbij een antidumpingrecht wordt ingesteld, weliswaar naar de aard en de strekking ervan normatief zijn aangezien zij toepasselijk zijn op alle betrokken marktdeelnemers, maar het niet uitgesloten is dat zij enkele van hen rechtstreeks en individueel kunnen raken, onder bepaalde voorwaarden met name de producenten en exporteurs van het betrokken product (zie in die zin arrest van 16 april 2015, TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48

Het Hof heeft dienaangaande herhaaldelijk geoordeeld dat handelingen waarbij antidumpingrechten worden ingesteld productie- en exportondernemingen van het betrokken product aan wie de dumpingpraktijken worden toegerekend op grond van gegevens inzake hun commerciële activiteiten, rechtstreeks en individueel kunnen raken. Dit is het geval bij productie- en exportondernemingen die kunnen aantonen dat hun identiteit uit de handelingen van Commissie of Raad blijkt, dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen (zie in die zin met name arresten van 21 februari 1984, Allied Corporation e.a./Commissie, 239/82 en 275/82, EU:C:1984:68, punten 11 en 12, en 7 mei 1987, NTN Toyo Bearing e.a./Raad, 240/84, EU:C:1987:202, punt 5).

49

Uit deze rechtspraak volgt dat een onderneming louter en alleen wegens haar hoedanigheid van producent van het aan dat recht onderworpen product niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks geraakt door een verordening tot instelling van een antidumpingrecht, aangezien de hoedanigheid van exporteur in dit verband van wezenlijk belang is. Uit de bewoordingen zelf van de in het vorige punt van het onderhavige arrest geciteerde rechtspraak blijkt immers dat de rechtstreekse geraaktheid van bepaalde producenten en exporteurs van het betrokken product door een verordening waarbij antidumpingrechten worden ingesteld met name ermee verband houdt dat de dumpingpraktijken hun worden verweten. Aan een producent die zijn productie niet exporteert naar de markt van de Unie, maar zich ertoe beperkt deze af te zetten op zijn nationale markt, kan echter geen dumpingpraktijk worden verweten.

50

Zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan bijgevolg louter op grond van de omstandigheid dat een product op de markt van de Unie terechtkomt, ook al is het in grote hoeveelheden, niet worden gesteld dat, zodra op dat product antidumpingrechten zijn ingesteld, de producent ervan door dat recht rechtstreeks in zijn rechtspositie wordt geraakt.

51

In casu hebben de Amerikaanse steekproefproducenten – waaronder Marquis Energy –, zoals uit de overwegingen 12 en 63 van de litigieuze verordening blijkt en zoals het Gerecht in punt 57 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, tijdens het onderzoektijdvak hun productie niet rechtstreeks uitgevoerd naar de markt van de Unie. Bijgevolg werd hun geen enkele dumpingpraktijk verweten en kon geen enkele individuele dumpingmarge ten aanzien van hen worden berekend, zoals uit de overwegingen 64 en 76 van de litigieuze verordening blijkt en zoals het Gerecht in de punten 69 tot en met 74 van het bestreden arrest heeft opgemerkt.

52

Aangezien die producenten – waaronder Marquis Energy – hun producten niet rechtstreeks naar de markt van de Unie hebben uitgevoerd en dus in de litigieuze verordening uiteindelijk niet als exporteurs zijn aangemerkt, werden zij niet rechtstreeks geraakt door de vaststellingen inzake het bestaan van een dumpingpraktijk, en evenmin rechtstreeks geraakt in hun vermogen, daar hun productie niet rechtstreeks aan de ingestelde antidumpingrechten werd onderworpen.

53

Het is juist dat de identiteit van de Amerikaanse producenten van bio-ethanol – waaronder Marquis Energy – uit de handelingen van de instellingen blijkt, aangezien zij oorspronkelijk door de Commissie voor de steekproef van Amerikaanse exporteurs-producenten zijn geselecteerd. Deze omstandigheid, waarop het Gerecht overigens heeft gewezen in punt 81 van het bestreden arrest, waarin de individuele geraaktheid van Marquis Energy wordt geanalyseerd, volstaat echter niet om tot de slotsom te komen dat deze laatste rechtstreeks wordt geraakt door de litigieuze verordening.

54

Uit de in punt 48 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak blijkt immers dat alleen de „productie- en exportondernemingen” van het aan een antidumpingrecht onderworpen product, aan wie de dumpingpraktijken worden toegerekend en die kunnen aantonen dat hun identiteit uit de handelingen van de instellingen blijkt, worden beschouwd als rechtstreeks geraakt door de verordening die dat recht instelt.

55

Zoals in punt 51 van het onderhavige arrest reeds is uiteengezet, staat vast dat Marquis Energy haar productie bio-ethanol niet rechtstreeks naar de markt van de Unie heeft uitgevoerd.

56

Ook al kan de litigieuze verordening een Amerikaanse producent van bio-ethanol zoals Marquis Energy inderdaad in een ongunstige mededingingspositie brengen, louter op grond van deze omstandigheid – zelfs indien die is bewezen – kan niet worden geoordeeld dat de bepalingen van die verordening een impact hadden op de rechtspositie van deze vennootschap en dat zij dus rechtstreeks erdoor werd geraakt (zie in die zin arresten van 28 april 2015, T & L Sugars en Sidul Açúcares/Commissie, C‑456/13 P, EU:C:2015:284, punt 37, en 17 september 2015, Confederazione Cooperative Italiane e.a./Anicav e.a., C‑455/13 P, C‑457/13 P en C‑460/13 P, niet gepubliceerd, EU:C:2015:616, punt 49).

57

Het Gerecht heeft dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Marquis Energy rechtstreeks werd geraakt door de litigieuze verordening. Zonder dat de andere middelen van de hogere voorziening behoeven te worden onderzocht, moet het bestreden arrest bijgevolg worden vernietigd.

Beroep voor het Gerecht

58

Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof, ingeval het de beslissing van het Gerecht vernietigt, zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht.

59

In casu is het Hof van oordeel dat het over alle gegevens beschikt die het nodig heeft om zelf uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het beroep dat door Marquis Energy bij het Gerecht is ingesteld.

60

Ten bewijze van haar rechtstreekse geraaktheid door de litigieuze verordening heeft Marquis Energy aangevoerd dat zij in deze verordening als producent-exporteur is geïdentificeerd en in de steekproef van producenten-exporteurs is opgenomen, alsook dat de antidumpingrechten toepassing zullen vinden op haar toekomstige uitvoer.

61

Zoals blijkt uit de punten 44 tot en met 57 van het onderhavige arrest, volstaan dergelijke elementen echter niet om aan te tonen dat Marquis Energy door de litigieuze verordening rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

62

Gelet op het feit dat het aan Marquis Energy stond om te bewijzen dat zij niet alleen individueel maar ook rechtstreeks werd geraakt door de litigieuze verordening en deze voorwaarden cumulatief zijn (zie in die zin arresten van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C‑583/11 P, EU:C:2013:625, punt 76, en 13 maart 2018, Industrias Químicas del Vallés/Commissie, C‑244/16 P, EU:C:2018:177, punt 93), dient de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid dan ook te worden aanvaard en moet het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze verordening niet-ontvankelijk worden verklaard.

Kosten

63

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer het Hof, bij gegrondheid ervan, de zaak zelf afdoet.

64

Ingevolge artikel 138, lid 1, van dat Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

65

Aangezien Marquis Energy in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Raad worden verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad in verband met de procedure in hogere voorziening. Aangezien het beroep van Marquis Energy voor het Gerecht in zijn geheel is verworpen, moet Marquis Energy bovendien worden verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad in verband met de procedure in eerste aanleg.

66

Volgens artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten.

67

De Commissie draagt haar eigen kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart:

 

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 juni 2016, Marquis Energy/Raad, (T‑277/13, niet gepubliceerd, EU:T:2016:343), wordt vernietigd.

 

2)

Het beroep tot nietigverklaring van Marquis Energy LLC wordt niet-ontvankelijk verklaard.

 

3)

Marquis Energy LLC wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Raad van de Europese Unie in eerste aanleg en in hogere voorziening.

 

4)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top