Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0227

    Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 november 2017.
    Jan Theodorus Arts tegen Veevoederbedrijf Alpuro BV.
    Verzoek van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EG) nr. 73/2009 – Bedrijfstoeslagregeling – Kalvermester die een integratieovereenkomst heeft gesloten – Contractuele clausule krachtens welke de bedrijfstoeslag toekomt aan het integratiebedrijf – Toelaatbaarheid.
    Zaak C-227/16.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:842

    ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

    9 november 2017 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EG) nr. 73/2009 – Bedrijfstoeslagregeling – Kalverhouder die een integratieovereenkomst heeft gesloten – Contractuele clausule krachtens welke de bedrijfstoeslag toekomt aan het integratiebedrijf – Toelaatbaarheid”

    In zaak C‑227/16,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) bij beslissing van 19 april 2016, ingekomen bij het Hof op 22 april 2016, in de procedure

    Jan Theodorus Arts

    tegen

    Veevoederbedrijf Alpuro BV,

    wijst

    HET HOF (Tiende kamer),

    samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), waarnemend voor de kamerpresident, M. Berger en F. Biltgen, rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Veevoederbedrijf Alpuro BV, vertegenwoordigd door J. Geerts, advocaat,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet en I. Galindo Martín als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Jan Theodorus Arts en Veevoederbedrijf Alpuro BV (hierna: „Alpuro”) over de geldigheid van een contractuele clausule krachtens welke de steun waarop hij aanspraak kan maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toekomt aan Alpuro.

    Toepasselijke bepalingen

    3

    De overwegingen 25 en 27 van verordening nr. 73/2009 luiden als volgt:

    „(25)

    De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het [gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)] voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om iedere verkeerde besteding van communautaire middelen te vermijden, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.

    [...]

    (27)

    Bij verordening (EG) nr. 1782/2003 [van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB 2003, L 270, blz. 1)] is een bedrijfstoeslagregeling ingesteld waarin de verschillende bestaande steunmechanismen in één regeling voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen zijn ondergebracht. [...]”

    4

    Artikel 1, onder b), van verordening nr. 73/2009 bepaalt dat bij deze verordening „een inkomenssteunregeling voor landbouwers (hierna de ‚bedrijfstoeslagregeling’ genoemd)” wordt vastgesteld.

    5

    In artikel 4, lid 1, van voornoemde verordening wordt bepaald:

    „Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw‑ en milieuconditie in acht.

    [...]”

    6

    Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 73/2009 bepaalt:

    „De in bijlage II opgenomen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen worden vastgesteld in communautaire regelgeving op de volgende gebieden:

    a)

    volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,

    b)

    milieu,

    c)

    dierenwelzijn.”

    7

    In artikel 6, lid 1, van die verordening wordt bepaald:

    „De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwgrond, in het bijzonder grond die niet langer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in goede landbouw‑ en milieuconditie wordt gehouden. [...]”

    8

    Artikel 33, lid 1, onder a), van voornoemde verordening bepaalt:

    „In het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers die:

    a)

    beschikken over toeslagrechten die zij overeenkomstig verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben verkregen;

    b)

    op grond van de onderhavige verordening toeslagrechten verwerven [...].”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    9

    Arts, een kalvermester, heeft in 2008 een integratieovereenkomst gesloten met Alpuro (hierna: „integratieovereenkomst”), waarin hij zich verplichtte om pasgeboren kalveren, alsmede voeder om deze dieren te mesten, te kopen bij Alpuro. Aan het einde van elke van de zes in de integratieovereenkomst vastgelegde mestrondes kocht Alpuro de bij Arts gemeste kalveren weer terug. Deze mestrondes, die elk een duur hadden van ongeveer 26 weken, waren verdeeld in drie groepen, waarvan de eerste aanving op 5 maart 2009.

    10

    Overeenkomstig de artikelen 6 en 13 van de integratieovereenkomst ontving Arts een mestvergoeding van 200 EUR per kalf per jaar.

    11

    Krachtens artikel 9 van die overeenkomst kwamen alle inkomsten en vergoedingen waarop Arts in het kader van de bedrijfstoeslagregeling met betrekking tot het houden en mesten van de kalveren op grond van deze overeenkomst aanspraak kon maken, toe aan Alpuro, waarbij Arts bovendien verplicht was te voldoen aan alle voorwaarden om voor die inkomsten en vergoedingen in aanmerking te komen.

    12

    Overeenkomstig artikel 10 van de integratieovereenkomst werd de door Alpuro te betalen koopprijs voor de gemeste kalveren berekend door de aankoopprijs van de pasgeboren kalveren en de kosten van het voor het mesten van de kalveren gebruikte voeder alsmede de overige kosten van het houden van deze dieren bij elkaar op te tellen en van het aldus verkregen bedrag de vergoeding in het kader van de bedrijfstoeslagregeling af te trekken. Voorts werd een correctie toegepast om rekening te kunnen houden met afwijkingen van de kalveren ten opzichte van de in artikel 7 van die overeenkomst bedoelde technische norm.

    13

    In de loop van het jaar 2012 ontstond er tussen partijen een geschil over het bedrag van de voor de jaren 2010 tot en met 2012 aan Arts betaalde bedrijfstoeslag.

    14

    Arts wendde zich tot de rechtbank Gelderland, waar hij met name aanvoerde dat artikel 9 van de integratieovereenkomst in strijd is met de doelstellingen van verordening nr. 1782/2003, aangezien deze bepaling hem verplicht de inkomenssteun die bestemd is om hem een redelijke levensstandaard te verzekeren, af te staan aan Alpuro, die niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de bedrijfstoeslagregeling en evenmin onderworpen is aan de in die verordening gestelde ecologische randvoorwaarden.

    15

    Alpuro heeft voor diezelfde rechtbank aangevoerd dat de bedrijfstoeslag waarop Arts recht heeft deel uitmaakt van de berekening van de verkoopprijs van de gemeste kalveren, en dat zij zelf geen enkele aanspraak maakt op steun in het kader van de bedrijfstoeslag.

    16

    Nadat zijn vordering bij uitspraak van de rechtbank Gelderland was afgewezen, is Arts in hoger beroep gegaan bij de verwijzende rechter, die van mening is dat de oplossing van het geding afhangt van de uitlegging van het Unierecht.

    17

    In deze omstandigheden heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is een samenstel van bedingen in een overeenkomst tussen een kalvermester en een integratiebedrijf [...] waaruit volgt dat de aan de kalvermester toegekende bedrijfstoeslag krachtens verordening [nr. 73/2009] toekomt aan het integratiebedrijf door middel van aftrek van de prijs voor de vette kalveren, geldig gezien de doelstellingen van deze verordening, met name de verschaffing van een redelijke levensstandaard voor landbouwers door middel van rechtstreekse inkomenssteun en de bevordering van volksgezondheid, diergezondheid, milieu en dierenwelzijn?

    2)

    In geval van ontkennende beantwoording van vraag 1: heeft de nationale rechter gezien de bestaande strijd met de doelstellingen van verordening nr. 73/2009 de bevoegdheid om de overeenkomst op basis van de clausula-rebus-sic-stantibus-leer aldus te wijzigen dat het door de nietigheid ontstane nadeel voor het integratiebedrijf geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven, in het bijzonder door verlaging van de prijs voor vette kalveren?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    18

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of verordening nr. 73/2009 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een contractuele clausule krachtens welke het bedrag van de steun waarop een kalvermester aanspraak kan maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toekomt aan het integratiebedrijf waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten.

    19

    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat ofschoon een overeenkomst wordt gekenmerkt door het beginsel van de wilsautonomie, volgens hetwelk de partijen met name vrij zijn om wederzijds verplichtingen aan te gaan, niettemin beperkingen van die contractvrijheid kunnen voortvloeien uit het toepasselijke Unierecht (arrest van 20 mei 2010, Harms, C‑434/08, EU:C:2010:285, punt 36).

    20

    Met name geeft de contractvrijheid waarover de houder van de toeslagrechten beschikt, hem niet het recht om verbintenissen aan te gaan die indruisen tegen de doelstellingen van verordening nr. 73/2009 (zie naar analogie arrest van 20 mei 2010, Harms, C‑434/08, EU:C:2010:285, punt 37).

    21

    Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de bedrijfstoeslagregeling volgens artikel 1, onder b), van die verordening een inkomenssteunregeling voor landbouwers vormt. Volgens overweging 25 van diezelfde verordening hangt het doel daarvan, te weten de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren, nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden, aangezien elke landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt gehouden is om, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van verordening nr. 73/2009 juncto artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 1, daarvan, bepaalde voorschriften in acht te nemen met betrekking tot milieu, voedselveiligheid, diergezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn, alsmede met betrekking tot het houden van de grond in goede landbouw‑ en milieuconditie.

    22

    Noch verordening nr. 73/2009, noch verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening (EG) nr. 73/2009 (PB 2009, L 316, blz. 1) verplicht de landbouwer evenwel om de steun die hij in het kader van die regeling ontvangt voor een specifiek doeleinde te gebruiken. Aangezien de bedrijfstoeslag is ontworpen als inkomenssteun, is het gebruik ervan immers naar zijn aard niet beperkt.

    23

    In het hoofdgeding staat vast dat de steun voor de jaren 2010 tot en met 2012 aan Arts is betaald. De partijen bij de integratieovereenkomst zijn evenwel overeengekomen, in essentie, dat alle steun waarop Arts aanspraak kon maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toekwam aan Alpuro. In de praktijk werd die steun afgetrokken van de prijs die Alpuro moest betalen voor de aankoop van de gemeste kalveren, in overeenstemming met de artikelen 9 en 10 van die overeenkomst.

    24

    Een dergelijke contractuele bepaling leidt tot de vraag of die partijen de bedoeling hadden om Alpuro, in strijd met de doelstellingen van verordening nr. 73/2003, de echte begunstigde van genoemde steun te maken.

    25

    In dit verband moet immers in herinnering worden gebracht dat het duidelijk zou indruisen tegen die doelstellingen indien personen of entiteiten die niet voldoen aan de in die verordening neergelegde voorwaarden, in aanmerking zouden kunnen komen voor steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling (zie in die zin arrest van 20 mei 2010, Harms, C‑434/08, EU:C:2010:285, punten 39 en 45).

    26

    Een integratiebedrijf kan evenwel niet worden aangemerkt als de echte begunstigde van die steun wanneer de mester die zich ertoe verbindt die steun aan dat bedrijf door te betalen, in ruil daarvoor een tegenprestatie ontvangt. In dat geval is de daadwerkelijke steunontvanger immers de mester, die niets anders doet dan deze steun vrijelijk besteden, zoals volgt uit punt 22 van het onderhavige arrest.

    27

    In casu is voor de verwijzende rechter niet betwist dat de overdracht van de steun waarop Arts aanspraak kon maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, plaatsvond in het kader van een samenstel van wederzijdse voordelen en verplichtingen waarover tussen de partijen bij de integratieovereenkomst is onderhandeld.

    28

    Derhalve kan niet worden geoordeeld dat afbreuk is gedaan aan de doelstellingen van verordening nr. 73/2009, zoals deze in punt 21 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht.

    29

    Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat verordening nr. 73/2009 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een contractuele clausule krachtens welke het bedrag van de steun waarop een kalvermester aanspraak kan maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toekomt aan een integratiebedrijf wanneer de overdracht van die steun past in het kader van wederzijdse voordelen en verplichtingen waarover tussen de partijen bij de overeenkomst is onderhandeld.

    Tweede vraag

    30

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    31

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

     

    Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een contractuele clausule krachtens welke het bedrag van de steun waarop een kalvermester aanspraak kan maken in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, toekomt aan een integratiebedrijf wanneer de overdracht van die steun past in het kader van wederzijdse voordelen en verplichtingen waarover tussen de partijen bij de overeenkomst is onderhandeld.

     

    Borg Barthet

    Berger

    Biltgen

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 november 2017.

    De griffier

    A. Calot Escobar

    De waarnemend president van de Tiende kamer

    A. Borg Barthet


    ( *1 ) Procestaal: Nederlands.

    Top