EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0004

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 maart 2017.
J. D. tegen Prezes Urzędu Regulacji Energetyki.
Verzoek van de Sąd Apelacyjny w Warszawie Wydział Cywilny om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2009/28/EG – Artikel 2, tweede alinea, onder a) – Energie uit hernieuwbare bronnen – Hydro-elektriciteit – Begrip – Energie die is opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd.
Zaak C-4/16.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:153

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

2 maart 2017 ( 1 )*

„Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 2009/28/EG — Artikel 2, tweede alinea, onder a) — Energie uit hernieuwbare bronnen — Hydro-elektriciteit — Begrip — Energie die is opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd”

In zaak C‑4/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie Wydział Cywilny (rechter in tweede aanleg, bevoegd in burgerlijke zaken, Warschau, Polen) bij beslissing van 1 oktober 2015, ingekomen bij het Hof op 4 januari 2016, in de procedure

J.D.

tegen

Prezes Urzędu Regulacji Energetyki,

wijst HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader en E. Jarašiūnas (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

J.D., vertegenwoordigd door T. Gałecki, radca prawny,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Garofoli, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Talabér-Ritz en K. Herrmann als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 november 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140, blz. 16).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J.D. en de Prezes Urzędu Regulacji Energetyki (voorzitter van de Poolse dienst voor de regulering van de energiemarkt; hierna: „voorzitter van de energiereguleringsdienst”) over de weigering van deze laatste om aan J.D. een verlenging toe te kennen van de concessie voor de productie van elektriciteit in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2009/28

3

De overwegingen 1 en 30 van richtlijn 2009/28 luiden:

„(1)

Beperking van het Europese energieverbruik en veelvuldiger gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen vormen, samen met energiebesparing en grotere energie-efficiëntie, belangrijke onderdelen van het pakket maatregelen dat nodig is om de broeikasgasemissies te doen dalen [...]. Deze factoren spelen ook een belangrijke rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkeling en innovatie en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling [...].

[...]

(30)

Bij het berekenen van de bijdrage van waterkracht en windenergie voor de toepassing van deze richtlijn, moet het effect van de klimaatverandering worden uitgevlakt door de toepassing van een normaliseringregel. Voorts moet elektriciteit die geproduceerd wordt door middel van pompaccumulatie waarbij gebruik wordt gemaakt van water dat eerder opwaarts is gepompt, niet worden beschouwd als uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit.”

4

Artikel 1 van die richtlijn, betreffende het voorwerp en de werkingssfeer van deze richtlijn, bepaalt:

„In deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen. Voorts worden bindende nationale streefcijfers vastgesteld voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie [...].”

5

Artikel 2 van die richtlijn, dat definities bevat, luidt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van richtlijn 2003/54/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB 2003, L 176, blz. 37)].

De volgende definities gelden eveneens:

a)

‚energie uit hernieuwbare bronnen’: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

[...]”

6

Artikel 3 van richtlijn 2009/28 heeft als opschrift „Bindende nationale algemene streefcijfers en maatregelen voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen”. Volgens lid 1 van dit artikel dient elke lidstaat ervoor te zorgen dat zijn aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, berekend in overeenstemming met de artikelen 5 tot en met 11 van die richtlijn, in het bruto-eindverbruik van energie in 2020 minstens gelijk is aan zijn nationaal algemeen streefcijfer, zoals dit is vastgesteld in de derde kolom van de tabel in bijlage I, deel A, bij die richtlijn.

7

Artikel 5 van die richtlijn, met als opschrift „Berekening van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen”, bepaalt:

„1.   Het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in elke lidstaat wordt berekend als de som van:

a)

het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen;

[...]

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt.

[...]

Elektriciteit die is opgewekt met waterkracht en windenergie wordt in aanmerking genomen overeenkomstig de normaliseringsregels bedoeld in bijlage II.

[...]

7.   De methoden en definities die gebruikt worden voor de berekening van het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake energiestatistieken [(PB 2008, L 304, blz. 1)].

[...]”

8

Uit de in bijlage II bij richtlijn 2009/28 geformuleerde normaliseringsregel voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met waterkracht, blijkt dat de genormaliseerde elektriciteit die gedurende een jaar is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van een lidstaat met name wordt vastgesteld door rekening te houden met de hoeveelheid elektriciteit die werkelijk is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van de betrokken lidstaat, met uitzondering van productie door middel van pompaccumulatie waarbij gebruik wordt gemaakt van water dat eerder omhoog is gepompt.

Richtlijn 2003/54

9

Richtlijn 2003/54 is ingetrokken bij richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54 (PB 2009, L 211, blz. 55). Volgens artikel 48 van richtlijn 2009/72 is deze intrekking op 3 maart 2011 van kracht geworden en gelden verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn als verwijzingen naar richtlijn 2009/72.

Verordening nr. 1099/2008

11

Bijlage B bij verordening nr. 1099/2008 heeft in het bijzonder tot doel het toepassingsgebied van de jaarlijkse verzameling van energiestatistieken te beschrijven. Onder het opschrift „Hernieuwbare energie en energie uit afval”, omvat de verzameling van gegevens, volgens punt 5.1.1 van deze bijlage, „[w]aterkracht”, dat gedefinieerd wordt als:

„Potentiële en kinetische energie van water die in waterkrachtcentrales in elektriciteit wordt omgezet. Hieronder valt ook pompaccumulatie. [...]”

12

Voormelde bijlage B werd met name gewijzigd bij verordening nr. 147/2013 van de Commissie van 13 februari 2013 (PB 2013, L 50, blz. 1), maar de definitie van waterkracht is ongewijzigd gebleven.

Pools recht

13

Artikel 3 van de Ustawa prawo energetyczne (energiewet) van 10 april 1997, in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (Dz. U. van 2012, volgnr. 1059) (hierna: „energiewet”), luidt:

„In deze wet wordt verstaan onder:

[...]

20)

hernieuwbare energiebron: een bron die bij het opwekkingsproces gebruikmaakt van energie uit wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische en hydrokinetische energie, golfslag, getij, afvloeiing van rivierwater, biomassa, biogas uit vuilstortplaatsen en biogas ontstaan bij de afvoer of zuivering van rioolwater en bij de ontbinding van plantaardige en dierlijke resten.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14

J.D. is een onderneming die actief is in de elektriciteitssector. Voor de periode van 20 november 2004 tot 20 november 2014 beschikte zij over een concessie voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in twee kleine biogascentrales en een kleine waterkrachtcentrale. Deze laatste bevindt zich op de plaats waar het (industrieel) afvalwater wordt geloosd van een ander bedrijf, dat niet is betrokken bij de opwekking van elektriciteit.

15

Op 5 maart 2013 heeft J.D. een verzoek tot verlenging van die concessie ingediend. Bij besluit van 6 november 2013 heeft de voorzitter van de energiereguleringsdienst dit verzoek tot verlenging afgewezen voor zover het de kleine waterkrachtcentrale betrof, op grond dat enkel waterkrachtcentrales die gebruikmaken van energie uit golfslag, stroming, getij en het verval van rivieren kunnen worden beschouwd als installaties die energie opwekken uit hernieuwbare bronnen.

16

J.D. heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Sąd Okręgowy w Warszawie – Sąd Ochrony Konkurencji i Konsumentów (rechter in eerste aanleg – bijzondere rechter voor mededingings- en consumentenzaken, Warschau, Polen), die het beroep bij vonnis van 5 november 2014 heeft verworpen. Volgens deze rechterlijke instantie volgt uit de definitie van hernieuwbare energiebronnen in artikel 3, punt 20, van de energiewet dat elektriciteit die is opgewekt in een waterkrachtcentrale – die geen centrale met pompaccumulatie is – die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd, niet kan worden beschouwd als elektriciteit die is geproduceerd uit een hernieuwbare energiebron.

17

J.D. heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Sąd Apelacyjny w Warszawie Wydział Cywilny (rechter in tweede aanleg, bevoegd in burgerlijke zaken, Warschau, Polen). Voor deze rechterlijke instantie betoogt J.D. in wezen dat de manier waarop het water door de andere onderneming is onttrokken, in onderhavig geval niet van belang is, en dat artikel 3, punt 20, van de energiewet in strijd is met artikel 2, tweede alinea, onder a), gelezen in samenhang met overweging 30 en artikel 5, lid 3, van richtlijn 2009/28, voor zover daarin wordt verwezen naar „energie uit afvloeiing van rivierwater” en niet naar het ruimere begrip „waterkracht” van die richtlijn.

18

De verwijzende rechter vraagt zich af of hydro-elektriciteit – als energie die is opgewekt uit een hernieuwbare bron – de energie omvat die is opgewekt uit de zwaartekracht-gedreven stroom in kunstmatige waterlopen wanneer, ten eerste, dat water door een ander bedrijf voor zijn eigen doeleinden en met behulp van andere energie is opgepompt en, ten tweede, de betrokken waterkrachtcentrale geen centrale met accumulatiesysteem of met pompaccumulatie is. Hij merkt in het bijzonder op dat de richtlijnen 2009/28 en 2003/54 het begrip „hydro-elektriciteit” niet definiëren en dat de bepalingen van nationaal recht die van kracht waren ten tijde van het litigieuze besluit, enkel betrekking hadden op energie die is opgewekt uit het natuurlijk verval van water.

19

In die omstandigheden heeft de Sąd Apelacyjny w Warszawie Wydział Cywilny de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet onder waterkracht als hernieuwbare energiebron in artikel 2, [tweede alinea,] onder a), gelezen in samenhang met artikel 5, lid 3, en overweging 30 van richtlijn [2009/28], uitsluitend energie worden verstaan die is opgewekt door waterkrachtcentrales die gebruikmaken van het verval van landoppervlaktewater, waaronder het verval van rivieren, of ook energie die is opgewekt in een waterkrachtcentrale (niet zijnde een centrale met accumulatiesysteem of met pompaccumulatie) die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

20

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of „energie uit hernieuwbare bronnen” in artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28, aldus moet worden uitgelegd dat zij energie omvat die wordt opgewekt door een kleine waterkrachtcentrale (niet zijnde een centrale met accumulatiesysteem of met pompaccumulatie) die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater wordt geloosd van een ander bedrijf dat het water eerder heeft onttrokken voor zijn eigen doeleinden.

21

Volgens artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28 heeft „energie uit hernieuwbare bronnen” betrekking op „energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: [onder meer] [...] waterkracht [...]”.

22

Hoewel uit de formulering van deze definitie volgt dat elektriciteit die wordt opgewekt met waterkracht (of hydro-elektriciteit), energie uit hernieuwbare bronnen is, dient niettemin te worden vastgesteld dat bij gebreke van preciseringen dienaangaande op basis van deze formulering alleen, niet kan worden vastgesteld of hydro-elektriciteit in de zin van artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28 enkel betrekking heeft op elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een natuurlijke waterafvloeiing, of ook op elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een kunstmatige waterafvloeiing en, in voorkomend geval, onder welke voorwaarden.

23

Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (arrest van 21 december 2011, Ziolkowski en Szeja, C‑424/10 en C‑425/10, EU:C:2011:866, punt 32en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24

In dit verband dient te worden vastgesteld dat richtlijn 2009/28 ter bepaling van de betekenis van het begrip „hydro-elektriciteit” niet naar de nationale rechtsstelsels verwijst, voor zover dit begrip betrekking heeft op energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van deze richtlijn. Bijgevolg moet dit begrip voor de toepassing van deze richtlijn worden geacht een autonoom Unierechtelijk begrip te betreffen, dat op het grondgebied van alle lidstaten uniform moet worden uitgelegd.

25

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het recht van de Unie geen definitie geeft, met name moeten worden bepaald met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (arrest van 21 december 2011, Ziolkowski en Szeja, C‑424/10 en C‑425/10, EU:C:2011:866, punt 34en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

Wat de context betreft waarin het voornoemde begrip wordt gebruikt, dient te worden opgemerkt dat artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 2009/28 weliswaar preciseert dat voor de toepassing van die richtlijn de definities gelden van richtlijn 2003/54 – die thans is vervangen door richtlijn 2009/72 – en dat deze laatste richtlijn in artikel 2, punt 30, ervan een definitie van het begrip „hernieuwbare energiebronnen” verstrekt die in wezen overeenkomt met die welke in artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28 is vastgesteld, maar dat richtlijn 2009/72 niet specificeert wat onder hydro-elektriciteit uit hernieuwbare bronnen dient te worden verstaan.

27

Artikel 5, lid 7, van richtlijn 2009/28 bepaalt enerzijds echter dat de definities die voor de berekening van het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen worden gebruikt, de definities betreffen die in verordening nr. 1099/2008 zijn vastgesteld. In punt 5.1.1 van bijlage B bij die verordening wordt het begrip „waterkracht” gedefinieerd als de „[p]otentiële en kinetische energie van water die in waterkrachtcentrales in elektriciteit wordt omgezet”, waarbij wordt gepreciseerd dat „[h]ieronder ook [...] pompaccumulatie [valt]”.

28

Anderzijds volgt uit artikel 5, lid 1, onder a), en lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/28 dat bij de berekening van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in een lidstaat, „de hoeveelheid elektriciteit die in [die] lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt” in aanmerking wordt genomen wat het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen betreft.

29

Evenzo preciseert de derde alinea van artikel 5, lid 3, dat elektriciteit die is opgewekt met waterkracht in aanmerking wordt genomen overeenkomstig de normaliseringsregels bedoeld in bijlage II bij deze richtlijn. Volgens deze formule wordt elektriciteit die is geproduceerd door middel van pompaccumulatie waarbij gebruik wordt gemaakt van water dat eerder omhoog is gepompt, uitgesloten bij het vaststellen van de genormaliseerde elektriciteit die gedurende een jaar is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van een lidstaat.

30

In die zin wordt ook in overweging 30 van richtlijn 2009/28 gepreciseerd dat elektriciteit die wordt geproduceerd door middel van pompaccumulatie waarbij gebruik wordt gemaakt van water dat eerder opwaarts is gepompt, niet kan worden beschouwd als uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit.

31

Zoals de advocaat-generaal in de punten 36 tot en met 38 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt uit deze gegevens dat energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28, alle hydro-elektriciteit omvat, zowel elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een natuurlijke waterafvloeiing als elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een kunstmatige waterafvloeiing, met uitzondering van de elektriciteit die is opgewekt door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt.

32

Deze uitlegging wordt bevestigd door de doelstellingen die door richtlijn 2009/28 worden nagestreefd. Uit artikel 1 van deze richtlijn volgt namelijk dat die richtlijn tot doel heeft energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen, en volgens overweging 1 ervan vormt het veelvuldiger gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen een belangrijk onderdeel van het pakket maatregelen dat nodig is om de broeikasgasemissies te doen dalen en speelt het ook een rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkeling en innovatie en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling. Daartoe wordt in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bepaald dat elke lidstaat ervoor dient te zorgen dat zijn aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in 2020 minstens gelijk is aan het streefcijfer dat hem is toegewezen in bijlage I, deel A, bij die richtlijn.

33

Indien alle elektriciteit die wordt opgewekt met waterkracht afkomstig van kunstmatige waterafvloeiingen echter zou worden uitgesloten van het begrip „hydro-elektriciteit uit hernieuwbare bronnen” in de zin van richtlijn 2009/28, en dit enkel op grond dat het om dergelijke afvloeiingen gaat – zoals de Poolse regering in wezen suggereert – zou dit niet alleen in strijd zijn met de wil van de Uniewetgever, zoals in de punten 26 tot en met 31 van het onderhavige arrest is uiteengezet, maar zou dit ook afbreuk doen aan de verwezenlijking van die doelstellingen.

34

De loutere omstandigheid dat elektriciteit wordt opgewekt met waterkracht afkomstig van een kunstmatige waterafvloeiing betekent immers niet dat niet wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de in punt 32 van het onderhavige arrest vermelde doelstellingen, en in het bijzonder aan de daling van de broeikasgasemissies.

35

Bovendien zou een algemene uitsluiting als bedoeld in punt 33 van het onderhavige arrest kunnen leiden tot een vermindering van de hoeveelheid hydro-elektriciteit waarvoor aanspraak kan worden gemaakt op de maatregelen ter bevordering van de productie van energie uit hernieuwbare bronnen die de lidstaten op grond van richtlijn 2009/28 moeten vaststellen, en op die manier de volledige verwezenlijking van die doelstellingen ondermijnen, aangezien een dergelijke uitsluiting alle productie van elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van kunstmatige waterafvloeiingen zou ontmoedigen, ook al is deze kunstmatige waterafvloeiing wegens de stroomopwaartse aanwezigheid van een productie-activiteit voorhanden, los van elke stroomafwaartse exploitatie van het afvalwater om elektriciteit te produceren, en ook al wordt deze elektriciteit geproduceerd zonder pompaccumulatiesysteem.

36

Teneinde elk risico van ontwijking te voorkomen, is het niettemin van belang dat de stroomopwaarts uitgeoefende activiteit die de kunstmatige waterafvloeiing heeft gecreëerd, dit niet heeft gedaan met als enig doel om stroomafwaarts elektriciteit op te wekken. Aldus zou met name elektriciteit die is opgewekt met waterkracht afkomstig van een kunstmatige waterafvloeiing die stroomopwaarts door een pomptechniek is gecreëerd met als enig doel deze elektriciteit stroomafwaarts op te wekken, niet onder het begrip „hydro-elektriciteit uit hernieuwbare bronnen” in de zin van richtlijn 2009/28 vallen.

37

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de kleine waterkrachtcentrale die in het hoofdgeding aan de orde is, noch een centrale met accumulatiesysteem noch een centrale met pompaccumulatie is, en bijgevolg niet onder „pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt” in de zin van richtlijn 2009/28 valt, en dat de kunstmatige waterafvloeiing die zij exploiteert bovendien afkomstig is van afvalwater van een derde bedrijf, dat het heeft onttrokken voor zijn eigen doeleinden, hetgeen de verwijzende rechter evenwel dient te verifiëren.

38

Gelet op het voorgaande dient op de voorgelegde vraag te worden geantwoord dat het begrip „energie uit hernieuwbare bronnen” in artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28 aldus moet worden uitgelegd dat het energie omvat die wordt opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die noch een centrale met accumulatiesysteem noch een centrale met pompaccumulatie is en die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater wordt geloosd van een ander bedrijf dat het water eerder heeft onttrokken voor zijn eigen doeleinden.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Het begrip „energie uit hernieuwbare bronnen” in artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, moet aldus worden uitgelegd dat het energie omvat die wordt opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die noch een centrale met accumulatiesysteem noch een centrale met pompaccumulatie is en die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater wordt geloosd van een ander bedrijf dat het water eerder heeft onttrokken voor zijn eigen doeleinden.

 

ondertekeningen


( 1 ) Procestaal: Pools.

Top