EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TN0354

Zaak T-354/15: Beroep ingesteld op 2 juli 2015 — Allergopharma/Commissie

PB C 328 van 5.10.2015, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/11


Beroep ingesteld op 2 juli 2015 — Allergopharma/Commissie

(Zaak T-354/15)

(2015/C 328/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Allergopharma GmbH & Co. KG (Reinbek, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Müller-Ibold en F.-C. Laprévote, Rechtsanwält)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 27 maart 2015 tot goedkeuring van een steunregeling ten behoeve van Duitse farmaceutische ondernemingen in financiële moeilijkheden door de vrijstelling van fabrikantenkortingen [SA.34881 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2012/CP)] nietig verklaren;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: Schending van het recht en het Verdrag, van het discriminatieverbod en van het vertrouwensbeginsel door het buiten beschouwing laten van de reddings- en herstructureringsrichtsnoeren (1)

Met het eerste middel wordt betoogd dat met het besluit de algemene beginselen van gelijke behandeling en bescherming van gewettigd vertrouwen en het recht wordt geschonden, doordat daarmee op ontoelaatbare wijze wordt afgeweken van de bindende reddings- en herstructureringsrichtsnoeren, ondanks dat in deze richtsnoeren niet in een dergelijke afwijking is voorzien. De motivering dat de vrijstellingen niet tot doel hebben om inefficiënte onderneming kunstmatig op de markt te houden, is onjuist, omdat (i) daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen efficiënte en inefficiënte ondernemingen, terwijl dit in de richtsnoeren niet wordt gedaan en (ii) de onderliggende opvatting van het begrip „efficiëntie” door de Commissie onverenigbaar is met grondbeginselen van het staatssteunrecht.

2.

Tweede middel: onjuiste opvatting van het recht en de feiten en kennelijke beoordelingsfouten bij de toepassing van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU

Met het tweede middel wordt betoogd dat het besluit, zelfs aangenomen dat de Commissie de vrijstellingen rechtstreeks aan artikel 107, lid 3, onder c), VWEU mocht toetsen, meerdere blijken van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven en kennelijke beoordelingsfouten heeft begaan, omdat daarin het doel van de steun niet duidelijk is gedefinieerd en dus niet wordt uitgelegd waarom de steunmaatregelen noodzakelijk zijn om een bepaald doel te bereiken. Meer bepaald heeft de Commissie volgens verzoekster buiten beschouwing gelaten dat de goedgekeurde exploitatiesteun voor ondernemingen in moeilijkheden volgens de rechtspraak in geen geval geschikt zijn om doelstellingen van algemeen belang te bereiken en dat er van de vrijstellingen geen enkele stimulerende werking uitgaat.

3.

Derde middel: Schending van wezenlijke procedurele waarborgen en het recht om te worden gehoord

Met het derde middel wordt betoogd dat het bestreden besluit — met schending van het recht om gehoord te worden en de procedurele waarborgen in artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (2) — veel verder gaat dan de oplossing van de vragen die waren opgeworpen in het besluit tot inleiding van de procedure. In de eerste plaats wordt in het bestreden besluit de conclusie getrokken dat het niet passend was om de steunmaatregelen aan de reddings- en herstructureringsrichtsnoeren te toetsten, terwijl in het besluit tot inleiding van de procedure is benadrukt dat zij „de enige rechtsgrondslag voor verenigbaarheid met de interne markt” waren. In de tweede plaats wordt in het bestreden besluit tot de slotsom gekomen dat het uitzonderlijk passend was om de verenigbaarheid van de steunmaatregelen rechtstreeks aan artikel 107, lid 3, onder c), VWEU te toetsen, hoewel in het besluit tot inleiding van de procedure geen aanwijzingen zijn te vinden dat deze mogelijkheid werd overwogen. Daardoor is verzoekster de mogelijkheid ontnomen om zich over deze, voor de Commissie uiteindelijk beslissende vragen te uiten.

4.

Vierde middel: Schending van de motiveringsplicht

Met het vierde middel wordt betoogd dat het bestreden besluit ernstige motiveringsgebreken vertoont, omdat de Commissie op talrijke punten geen begrijpelijke overwegingen heeft opgenomen. Meer bepaald ontbreekt het aan een begrijpelijke onderbouwing van (i) de toepassing van de uitzonderingsbepaling in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en (ii) de uitzonderlijke omstandigheden die zouden rechtvaardigen dat exploitatiesteun zoals in de onderhavige zaak aan de orde wordt goedgekeurd.


(1)  Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 2004, C 244, blz. 2).

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


Top