This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CN0130
Case C-130/15: Reference for a preliminary ruling from Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (United Kingdom) made on 13 March 2015 — Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs v National Exhibition Centre Limited
Zaak C-130/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 13 maart 2015 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/National Exhibition Centre Limited
Zaak C-130/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 13 maart 2015 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/National Exhibition Centre Limited
Information about publishing Official Journal not found, p. 2–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
8.6.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 190/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 13 maart 2015 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/National Exhibition Centre Limited
(Zaak C-130/15)
(2015/C 190/02)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Verwerende partij: National Exhibition Centre Limited
Prejudiciële vragen
1) |
Wat zijn, voor de btw-vrijstelling in artikel 13B, onder d), punt 3, van de Zesde richtlijn (richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag) (1) zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest Sparekassernes Datacenter/Skatteministeriet, C-2/95 (EU:C: 1997:278), de relevante beginselen die moeten worden toegepast bij de bepaling of een dienst „leid[t] tot een overmaking van geld en [...] dus juridische en financiële wijzigingen meebreng[t]” in de zin van punt 66 van dat arrest? In het bijzonder:
|
2) |
Wat zijn de relevante beginselen die moeten worden toegepast om te bepalen of een dienst zoals die in de onderhavige zaak door de belastingplichtige wordt verricht, al dan niet onder de werkingssfeer van de uitzondering voor de „invordering van schuldvorderingen” in artikel 13B, onder d), punt 3, van de Zesde richtlijn? Inzonderheid, als een dienst waarbij betalingen worden verricht via een bepaalde methode (zoals een debet of kredietkaart) volgens de beginselen van het arrest Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/AXA UK plc, C-175/09 (EU:C:2010:646) zou bestaan in de „invordering van schuldvorderingen” wanneer deze dienst wordt verleend aan degene aan wie de betaling verschuldigd is (de ontvanger), bestaat die dienst dan ook in de „invordering van schuldvorderingen” wanneer de dienst wordt verleend aan degene die de betaling verschuldigd is (de betaler)? Meer in het bijzonder, is er in de omstandigheden van de voorliggende zaak überhaupt sprake van „invordering” van een „schuldvordering”? |