Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0668

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 april 2017.
    Jyske Finans A/S tegen Ligebehandlingsnævnet.
    Verzoek van de Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming – Richtlijn 2000/43/EG – Artikel 2, lid 2, onder a) en b) – Kredietinstelling die van personen die een lening aanvragen voor de aankoop van een auto en die zich hebben gelegitimeerd door middel van een rijbewijs waarop een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, verlangt dat zij een aanvullend identiteitsbewijs in de vorm van een kopie van hun paspoort of verblijfsvergunning overleggen.
    Zaak C-668/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:278

    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    6 april 2017 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming — Richtlijn 2000/43/EG — Artikel 2, lid 2, onder a) en b) — Kredietinstelling die van personen die een lening aanvragen voor de aankoop van een auto en die zich hebben gelegitimeerd door middel van een rijbewijs waarop een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, verlangt dat zij een aanvullend identiteitsbewijs overleggen in de vorm van een kopie van hun paspoort of verblijfsvergunning”

    In zaak C‑668/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vestre Landsret (regionale rechter voor het westen van Denemarken) bij beslissing van 17 november 2015, ingekomen bij het Hof op 14 december 2015, in de procedure

    Jyske Finans A/S

    tegen

    Ligebehandlingsnævnet, namens Ismar Huskic,

    wijst

    HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, E. Regan, A. Arabadjiev (rapporteur), C. G. Fernlund en S. Rodin, rechters,

    advocaat-generaal: N. Wahl,

    griffier: I. Illéssy, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 oktober 2016,

    gelet op de opmerkingen van:

    Jyske Finans A/S, vertegenwoordigd door C. Led-Jensen, advokat,

    de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Thorning als gemachtigde, bijgestaan door R. Holdgaard, advokat,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en aanvankelijk M. Clausen, vervolgens L. Grønfeldt, als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 december 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB 2000, L 180, blz. 22) en van artikel 13 van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB 2005, L 309, blz. 15).

    2

    Deze vraag is ingediend in het kader van een geding tussen Jyske Finans A/S en de Ligebehandlingsnævn (commissie gelijke behandeling, Denemarken), die optreedt namens Ismar Huskic, betreffende de rechtmatigheid van een intern procedurevoorschrift van die vennootschap op grond waarvan zij van personen die een lening aanvragen voor de aankoop van een auto en die zich hebben gelegitimeerd door middel van een rijbewijs waarop een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie (hierna: „EVA”), verlangt dat zij een aanvullend identiteitsbewijs overleggen in de vorm van een kopie van hun paspoort of verblijfsvergunning.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Overweging 8 van richtlijn 2000/43 luidt:

    „De werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2000, waarover de Europese Raad van Helsinki op 10 en 11 december 1999 overeenstemming heeft bereikt, beklemtonen de noodzaak de omstandigheden voor een maatschappelijk allesomvattende arbeidsmarkt te bevorderen door een samenhangend pakket beleidslijnen op te stellen teneinde discriminatie van groepen zoals etnische minderheden te bestrijden.”

    4

    Volgens overweging 13 van deze richtlijn „dient in de gehele [Unie] elke directe of indirecte discriminatie op grond van ras of etnische afstamming op de door [die] richtlijn bestreken gebieden verboden te zijn. Dit verbod op discriminatie geldt ook voor onderdanen van derde landen, maar is niet van toepassing op verschillen in behandeling op grond van nationaliteit en laat de bepalingen inzake inreis en verblijf en toegang tot het arbeidsproces en tot een beroep van onderdanen van derde landen onverlet.”

    5

    Richtlijn 2000/43 heeft volgens artikel 1 ervan „tot doel een kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden”.

    6

    In artikel 2 van deze richtlijn wordt bepaald:

    „1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op grond van ras of etnische afstamming.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 is er:

    a)

    ‚directe discriminatie’, wanneer iemand op grond van ras of etnische afstamming ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;

    b)

    ‚indirecte discriminatie’, wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

    […]”

    7

    Op grond van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/43 is deze niet van toepassing op verschillen in behandeling die zijn gebaseerd op nationaliteit, en doet zij geen afbreuk aan voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen en staatlozen tot respectievelijk op het grondgebied van de lidstaten, noch aan enige behandeling die het gevolg is van de juridische status van de betrokken onderdanen van derde landen en staatlozen.

    Deens recht

    8

    Zoals uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt, is richtlijn 2000/43 in het Deense recht omgezet bij de lov om etnisk ligebehandling (wet betreffende gelijke behandeling ongeacht etnische afstamming). § 3 van deze wet luidt:

    „Niemand mag een ander direct of indirect discrimineren op grond van het ras of de etnische afstamming van de betrokkene of een derde.

    2.   Er is sprake van directe discriminatie wanneer iemand op grond van ras of etnische afstamming ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld.

    3.   Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze tot gevolg heeft dat personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming ongunstiger worden behandeld dan andere personen, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een niet-persoonsgebonden doel en de middelen voor het bereiken van dit doel passend en noodzakelijk zijn.

    […]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    9

    Huskic, die in 1975 is geboren in Bosnië en Herzegovina, woont sinds 1993 in Denemarken en heeft in de loop van het jaar 2000 de Deense nationaliteit verkregen. Hij heeft samen met zijn levensgezellin, die in Denemarken geboren is en de Deense nationaliteit bezit, een tweedehands auto gekocht bij een autoverkoper. De aankoop van dit voertuig is gedeeltelijk gefinancierd door middel van een lening die is verstrekt door Jyske Finans, een kredietinstelling die gespecialiseerd is in de financiering van auto’s.

    10

    Met het oog op de behandeling van de leningaanvraag heeft de betrokken verkoper Jyske Finans via e-mail de namen, het adres en de nationale identiteitsnummers van de aanvragers alsook een kopie van hun Deense rijbewijzen doen toekomen. Op deze rijbewijzen was de nationaliteit van de houder ervan niet vermeld. Nadat Jyske Finans had geconstateerd dat Huskic volgens de op zijn rijbewijs aangebrachte vermeldingen is geboren in Bosnië en Herzegovina, heeft zij hem overeenkomstig haar interne procedurevoorschriften verzocht een kopie van zijn paspoort of verblijfsvergunning over te leggen als aanvullend identiteitsbewijs. De levensgezellin van Huskic, die volgens de vermeldingen op haar rijbewijs is geboren in Denemarken, is niet om dergelijk aanvullend bewijs verzocht.

    11

    Huskic was van mening dat het verzoek van Jyske Finans discriminerend was en heeft de zaak voorgelegd aan de Ligebehandlingsnævn, die hem een schadevergoeding heeft toegekend wegens indirecte discriminatie. Deze beslissing is bevestigd door de Ret i Viborg (rechter in eerste aanleg Viborg, Denemarken), zij het dat die van oordeel was dat de betrokkene direct was gediscrimineerd.

    12

    Jyske Finans heeft gepreciseerd dat zij het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verzoek heeft gedaan wegens de verplichtingen die op haar rusten krachtens de regelgeving ter voorkoming van het witwassen van geld.

    13

    In deze omstandigheden heeft de Vestre Landsret, waarbij Jyske Finans hoger beroep heeft ingesteld, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Dient het verbod van directe discriminatie op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn [2000/43] aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een handelwijze als die in het hoofdgeding, waarbij personen die niet zijn geboren in [een Noords land], een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein, ongunstiger worden behandeld dan in [een Noords land], een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein geboren personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden?

    2)

    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, vormt een dergelijke handelwijze dan indirecte discriminatie op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43 indien deze handelwijze niet objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel niet passend en noodzakelijk zijn?

    3)

    Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een dergelijke handelwijze dan in beginsel worden gerechtvaardigd als een passend en noodzakelijk middel om te waarborgen dat wordt voldaan aan het vereiste van een verscherpt klantenonderzoek als bedoeld in artikel 13 van richtlijn [2005/60]?”

    Beoordeling door het Hof

    Eerste en tweede vraag

    14

    Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die gezamenlijk dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/43 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen een handelwijze van een kredietinstelling die van een klant op wiens rijbewijs een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Unie of van de EVA, een aanvullende legitimatie door overlegging van een kopie van zijn paspoort of verblijfsvergunning verlangt.

    15

    Met het oog op de beantwoording van die vragen dient te worden onderzocht of een handelwijze als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een verschil in behandeling op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2 van richtlijn 2000/43 oplevert. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens dit artikel onder het beginsel van gelijke behandeling de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op een van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde gronden wordt verstaan. In artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/43 wordt gepreciseerd dat voor de toepassing van artikel 2, lid 1, van deze richtlijn sprake is van directe discriminatie wanneer iemand op grond van ras of etnische afstamming ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld. Voorts blijkt uit artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43 dat voor de toepassing van deze richtlijn sprake is van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

    16

    Wat in de eerste plaats de vraag betreft of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handelwijze een verschil in behandeling oplevert dat rechtstreeks is gebaseerd op etnische afstamming in de zin van artikel 1 van richtlijn 2000/43, dient te worden onderzocht of het geboorteland in een geval als dat van het hoofdgeding moet worden geacht rechtstreeks of onlosmakelijk verband te houden met een welbepaalde etnische afstamming.

    17

    Dienaangaande zij opgemerkt dat het begrip „etnische afstamming” voortspruit uit de gedachte dat maatschappelijke groepen worden gekenmerkt door met name een gemeenschappelijke nationaliteit, religie, taal, culturele en traditionele achtergrond, en gemeenschappelijke levensomstandigheden (arrest van 16 juli 2015, CHEZ Razpredelenie Bulgaria, C‑83/14, EU:C:2015:480, punt 46).

    18

    Het geboorteland van een persoon komt weliswaar niet voor in deze lijst van criteria, maar opgemerkt zij dat die lijst wordt voorafgegaan door de woorden „met name”, zodat zij een niet-exhaustieve opsomming van factoren inhoudt en het niet uitgesloten is dat het criterium „geboorteland” daarin besloten ligt. Zelfs indien dit het geval zou zijn, dient niettemin te worden vastgesteld dat dit criterium slechts een van de specifieke factoren zou zijn op grond waarvan de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat iemand behoort tot een bepaalde etnische groep, en dat het voor die gevolgtrekking geenszins beslissend zou zijn.

    19

    Etnische afstamming kan namelijk niet worden bepaald aan de hand van slechts één criterium, maar moet juist berusten op een samenstel van factoren, waarvan sommige objectief en andere subjectief van aard zijn. Bovendien staat buiten kijf dat het geboorteland niet in algemene en absolute zin in de plaats kan komen voor het geheel van de in punt 17 van dit arrest in herinnering gebrachte criteria.

    20

    Bijgevolg kan het geboorteland op zichzelf beschouwd niet leiden tot een algemeen vermoeden dat de betrokkene behoort tot een welbepaalde etnische groep, in die zin dat er sprake zou zijn van een rechtstreeks of onlosmakelijk verband tussen beide begrippen.

    21

    Daarenboven kan niet worden aangenomen dat er per soevereine staat één en slechts één etnische afstamming bestaat.

    22

    In het hoofdgeding is het geboorteland van Huskic het enige criterium op basis waarvan achtereenvolgens de Ligebehandlingsnævn en de Ret i Viborg hebben vastgesteld dat de praktijk in kwestie discriminatie op grond van etnische afstamming oplevert.

    23

    Derhalve kan niet worden geoordeeld dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde vereiste van aanvullende legitimatie, gesteld dat het kan worden aangemerkt als een „ongunstige behandeling”, rechtstreeks berust op etnische afstamming.

    24

    Bovendien is richtlijn 2000/43 – zoals blijkt uit overweging 13 en artikel 3, lid 2, ervan – niet van toepassing op verschillen in behandeling op grond van nationaliteit.

    25

    Daaruit volgt dat een handelwijze als die welke in het hoofdgeding aan de orde is – waarbij van een klant op wiens rijbewijs een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Unie of van de EVA, een aanvullende legitimatie door overlegging van een kopie van zijn paspoort of verblijfsvergunning wordt verlangd – niet impliceert dat ten aanzien van de betrokken persoon sprake is van een verschil in behandeling dat rechtstreeks is gebaseerd op zijn etnische afstamming.

    26

    Wat in de tweede plaats de vraag betreft of deze handelwijze indirecte discriminatie op grond van etnische afstamming oplevert, dient te worden beoordeeld of die handelwijze weliswaar op een neutrale formulering berust, maar personen van een bepaald ras of een bepaalde etnische afstamming bijzonder benadeelt ten opzichte van andere personen in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43.

    27

    De in die bepaling gebezigde woorden „bijzonder benadeelt” moeten aldus worden begrepen dat in het bijzonder personen van een bepaalde etnische afstamming door de betreffende maatregel worden benadeeld (arrest van 16 juli 2015, CHEZ Razpredelenie Bulgaria, C‑83/14, EU:C:2015:480, punt 100).

    28

    Dienaangaande is voor het Hof betoogd dat – ongeacht van welke „benadeelde” etnische afstamming Huskic is – personen van „Deense etnische afstamming” door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handelwijze worden begunstigd, aangezien zij niet aan de verplichting in kwestie onderworpen zijn.

    29

    Volstaan kan worden met de vaststelling dat die verplichting zonder onderscheid van toepassing is op alle personen die niet zijn geboren op het grondgebied van een lidstaat van de Unie of van de EVA.

    30

    Voorts zij eraan herinnerd dat indirecte discriminatie zich kan voordoen wanneer een nationale maatregel weliswaar op neutrale wijze is geformuleerd, maar de toepassing ervan in feite een veel groter aantal personen met het beschermde persoonlijke kenmerk benadeelt dan personen zonder dat kenmerk (arrest van 16 juli 2015, CHEZ Razpredelenie Bulgaria, C‑83/14, EU:C:2015:480, punt 101en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    31

    Zoals in punt 27 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, is het begrip „indirecte discriminatie” in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43 evenwel enkel van toepassing indien de maatregel waarvan wordt gesteld dat hij discriminatoir is, tot gevolg heeft dat in het bijzonder personen van een bepaalde etnische afstamming worden benadeeld.

    32

    Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan niet in het algemeen en in abstracto worden vastgesteld dat sprake is van een ongunstige behandeling, maar moet dit specifiek en in concreto in het licht van de gunstige behandeling in kwestie worden vastgesteld.

    33

    Bijgevolg kan het argument dat het gebruik van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde neutrale criterium „geboorteland” waarschijnlijk eerder personen van „een bepaalde etnische afstamming” in het algemeen benadeelt ten opzichte van „andere personen”, niet worden aanvaard.

    34

    Evenmin kan worden ingestemd met het argument dat het gebruik van dat criterium personen benadeelt van wie de etnische afstamming die is van een land dat geen lidstaat van de Unie of van de EVA is. Voorts zij verwezen naar de punten 18 tot en met 21 van dit arrest, waaruit blijkt dat aan de vaststelling van het geboorteland op zichzelf geen algemeen vermoeden met betrekking tot de etnische afstamming kan worden ontleend.

    35

    Een handelwijze als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, impliceert dus niet dat ten aanzien van de betrokken persoon sprake is van een verschil in behandeling dat indirect op etnische afstamming is gebaseerd.

    36

    Vastgesteld dient dan ook te worden dat deze handelwijze berust op een criterium dat direct noch indirect verband houdt met de etnische afstamming van de betrokken persoon. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat die handelwijze een verschil in behandeling op grond van etnische afstamming oplevert in de zin van artikel 1 juncto artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/43.

    37

    Gelet op een en ander dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/43 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen een handelwijze van een kredietinstelling die van een klant op wiens rijbewijs een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Unie of van de EVA, een aanvullende legitimatie door overlegging van een kopie van zijn paspoort of verblijfsvergunning verlangt.

    Derde vraag

    38

    Gelet op het antwoord op de eerste en de tweede vraag, hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    39

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen een handelwijze van een kredietinstelling die van een klant op wiens rijbewijs een geboorteland wordt vermeld dat geen lidstaat is van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, een aanvullende legitimatie door overlegging van een kopie van zijn paspoort of verblijfsvergunning verlangt.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Deens.

    Top