Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0454

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 november 2016.
    Jürgen Webb-Sämann tegen Christopher Seagon.
    Verzoek van het Hessische Landesarbeitsgericht om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2008/94/EG – Artikel 8 – Bescherming van de werknemers bij insolventie van hun werkgever – Bepalingen inzake sociale zekerheid – Werkingssfeer – Nodige maatregelen ter bescherming van de door werknemers verkregen rechten of rechten in wording uit hoofde van een aanvullende pensioenregeling – Verplichting om te voorzien in een recht om niet-afgedragen pensioenpremies van de insolvente boedel te scheiden – Geen.
    Zaak C-454/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:891

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    24 november 2016 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2008/94/EG — Artikel 8 — Bescherming van de werknemers bij insolventie van hun werkgever — Bepalingen inzake sociale zekerheid — Werkingssfeer — Nodige maatregelen ter bescherming van de door werknemers verkregen rechten of rechten in wording uit hoofde van een aanvullende pensioenregeling — Verplichting om te voorzien in een recht om niet-afgedragen pensioenpremies van de insolvente boedel te separeren — Geen”

    In zaak C‑454/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hessische Landesarbeitsgericht (arbeidsrechter van de deelstaat Hessen, Duitsland) bij beslissing van 1 april 2015, ingekomen bij het Hof op 24 augustus 2015, in de procedure

    Jürgen Webb-Sämann

    tegen

    Christopher Seagon als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker DIY GmbH,

    wijst

    HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Prechal (rapporteur), A. Rosas, C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

    advocaat-generaal: M. Bobek,

    griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juli 2016,

    gelet op de opmerkingen van:

    Jürgen Webb-Sämann, vertegenwoordigd door R. Buschmann en J. Schubert,

    Christopher Seagon als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker DIY GmbH, vertegenwoordigd door E. Hess en L. Hinkel, Rechtsanwälte,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door R. Kanitz en T. Henze als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kellerbauer en T. Maxian Rusche als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 september 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB 2008, L 283, blz. 36).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Jürgen Webb-Sämann en Christopher Seagon als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker DIY GmbH (hierna: „Baumarkt Praktiker”) over een recht om pensioenpremies die door die vennootschap niet zijn afgedragen vóór het intreden van haar insolventie, te separeren van de failliete boedel.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    In overweging 3 van richtlijn 2008/94 staat te lezen:

    „Er zijn voorzieningen nodig om werknemers bij insolventie van de werkgever te beschermen en hun een minimum aan bescherming te bieden, in het bijzonder om de honorering van hun onvervulde aanspraken te garanderen met inachtneming van de noodzaak van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de [Unie]. […]”

    4

    Artikel 3 van die richtlijn luidt:

    „De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding, indien de nationale wetgeving hierin voorziet.

    De aanspraken die het waarborgfonds honoreert, betreffen de onbetaalde lonen over een periode vóór en/of, in voorkomend geval, na een door de lidstaten vastgestelde datum.”

    5

    Artikel 4 van die richtlijn bepaalt:

    „1.   De lidstaten hebben de bevoegdheid om de in artikel 3 bedoelde betalingsverplichting van de waarborgfondsen te beperken.

    2.   Indien de lidstaten van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid gebruikmaken, stellen zij de periode vast waarover het waarborgfonds de onvervulde aanspraken honoreert. Deze periode mag echter niet korter zijn dan een periode die betrekking heeft op de bezoldiging over de laatste drie maanden van de arbeidsbetrekking vóór en/of na de in artikel 3, tweede alinea, bedoelde datum.

    […]

    3.   De lidstaten kunnen plafonds vaststellen voor de betalingen door het waarborgfonds. Deze plafonds mogen evenwel niet lager zijn dan een minimum dat sociaal verenigbaar is met het sociale doel van deze richtlijn.

    Indien de lidstaten van deze bevoegdheid gebruikmaken, delen zij aan de Commissie mee welke methoden zij hanteren om het plafond vast te stellen.”

    6

    Artikel 6 van die richtlijn luidt:

    „De lidstaten kunnen voorschrijven dat de artikelen 3, 4 en 5 niet gelden voor de premiebedragen uit hoofde van nationale wettelijke stelsels van sociale zekerheid of uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen welke bestaan naast de nationale wettelijke stelsels van sociale zekerheid.”

    7

    Artikel 8 van richtlijn 2008/94 luidt:

    „De lidstaten vergewissen zich ervan dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers en die van de personen die de onderneming of vestiging van de werkgever op de datum van het intreden van de insolventie van de werkgever reeds hebben verlaten, te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of hun rechten in wording op ouderdomsuitkeringen, met inbegrip van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen welke bestaan naast de nationale wettelijke stelsels van sociale zekerheid.”

    8

    Artikel 11, eerste alinea, van die richtlijn luidt:

    „Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers.”

    Duits recht

    9

    § 47 van de Insolvenzordnung (faillissementswet) luidt:

    „Wie op grond van een zakelijk of persoonlijk recht kan aantonen dat een goed niet tot de insolvente boedel behoort, is geen insolventieschuldeiser. Zijn recht om het goed van de boedel te separeren wordt beheerst door het recht dat buiten de insolventieprocedure geldt.”

    10

    § 165 van boek III van het Sozialgesetzbuch (sociaal wetboek) bepaalt:

    „1.   Werknemers hebben recht op een insolventie-uitkering wanneer zij in Duitsland werkzaam waren en bij het intreden van de insolventie nog loonaanspraken hebben voor de voorgaande drie maanden van het dienstverband.

    […]

    2.   De loonaanspraken omvatten alle salarisaanspraken uit hoofde van het dienstverband. […] Indien de werknemer een deel van zijn loon overeenkomstig § 1, lid 2, punt 3, van het Betriebsrentengesetz (bedrijfspensioenwet) heeft omgezet en dat deel in een pensioenfonds is gestort of in een directe verzekering is belegd, wordt bij de berekening van de insolventie-uitkering ervan uitgegaan dat die omzetting niet heeft plaatsgevonden voor zover de werkgever geen premies heeft afgedragen aan de voor de uitkering van het pensioen verantwoordelijke instelling.”

    Hoofdgeding

    11

    Webb-Sämann was sinds 18 november 1996 in deeltijd werkzaam bij Baumarkt Praktiker. Op 1 oktober 2013 is tegen die onderneming een faillissementsprocedure ingeleid. Seagon is tot curator in het faillissement benoemd.

    12

    Webb-Sämann heeft bij het Arbeitsgericht Darmstadt (arbeidsrechter Darmstadt, Duitsland) beroep ingesteld tot veroordeling van Seagon, als curator in het faillissement van Baumarkt Praktiker, tot betaling aan hem van 1017,56 EUR, vermeerderd met rente. Verzoeker in het hoofdgeding heeft uitgelegd dat dit bedrag overeenkwam met loonaanspraken die Baumarkt Praktiker op zijn individuele pensioenrekening bij de Hamburger Pensionskasse had moeten storten als premies voor een bedrijfspensioen.

    13

    De aanspraken – met inbegrip van die inzake de premies voor de bedrijfspensioenregeling – die betrekking hebben op de periode van drie maanden voorafgaand aan de inleiding van de faillissementsprocedure, zijn door het waarborgfonds gehonoreerd. Thans zijn partijen in het hoofdgeding alleen in geschil over het separeren van de boedel van premies voor de bedrijfspensioenregeling voor de periode van januari tot en met juni 2013.

    14

    In deze context heeft Webb-Sämann aangevoerd dat hij op grond van § 47 van de Insolvenzordnung het recht had om het gevorderde bedrag van de insolvente boedel te separeren. Bovendien heeft hij gesteld dat dit bedrag in bewaarneming was gehouden en dat het derhalve geen deel uitmaakte van die insolvente boedel. Voorts heeft Webb-Sämann zich op artikel 8 van richtlijn 2008/94 beroepen en gesteld dat die bepaling in casu zou worden geschonden indien hem niet het recht werd toegekend om de verschuldigde bedragen van die insolvente boedel te separeren.

    15

    Seagon heeft betoogd dat het door Webb-Sämann gevorderde bedrag het vermogen van Baumarkt Praktiker nooit had verlaten en, in het bijzonder, dat Webb-Sämann en Baumarkt Praktiker met betrekking tot dat bedrag geen bewaarnemingsovereenkomst hadden gesloten. Volgens Seagon kon Webb-Sämann derhalve niet op grond van § 47 van de Insolvenzordnung aanspraak maken op een recht om dat bedrag van de boedel te separeren.

    16

    Het Arbeitsgericht Darmstadt heeft het beroep van Webb-Sämann verworpen. Die rechter heeft allereerst opgemerkt dat Webb-Sämann geen aanspraak kon maken op storting van de pensioenpremies op zijn eigen rekening, maar alleen op storting op een individuele pensioenrekening. Vervolgens heeft die rechter opgemerkt dat Webb-Sämann het bestaan van een met Baumarkt Praktiker gesloten bewaarnemingsovereenkomst niet had aangetoond. Ten slotte heeft hij benadrukt dat, ook al zou een dergelijke overeenkomst zijn gesloten, Webb-Sämann niet het recht zou hebben gehad om het betrokken bedrag van de boedel te separeren, omdat de in bewaarneming gegeven activa niet konden worden onderscheiden van de andere bedragen in de insolvente boedel.

    17

    Webb-Sämann heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. In het verlengde van het debat tussen partijen, zoals samengevat in de punten 14 en 15 van het onderhavige arrest, vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 8 van richtlijn 2008/94 zich verzet tegen een uitlegging van § 47 van de Insolvenzordnung volgens welke Webb-Sämann niet het recht heeft om het bedrag van de premies die door Baumarkt Praktiker niet zijn afgedragen aan de Hamburger Pensionskasse, van de boedel te separeren.

    18

    Daarom heeft het Hessische Landesarbeitsgericht (arbeidsrechter van de deelstaat Hessen, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    19

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 8 van richtlijn 2008/94 aldus moet worden uitgelegd dat op grond van die bepaling de op het loon van een voormalig werknemer ingehouden bedragen die in pensioenpremies zijn omgezet, die de werkgever ten gunste van die werknemer op een pensioenrekening had moeten storten, bij insolventie van die werkgever van de insolvente boedel moeten worden gesepareerd.

    20

    Vooraf moet worden geantwoord op de door Seagon en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen opgeworpen vraag of artikel 8 van richtlijn 2008/94 van toepassing is op het hoofdgeding, dan wel of het hoofdgeding uitsluitend onder artikel 3 van die richtlijn valt, wat betekent dat de werkingssfeer van elk van deze bepalingen moet worden afgebakend.

    21

    Ingevolge artikel 3 van richtlijn 2008/94 moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 van die richtlijn de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren.

    22

    Op grond van artikel 6 van die richtlijn kunnen de lidstaten voorschrijven dat de artikelen 3, 4 en 5 van die richtlijn niet gelden voor de premiebedragen uit hoofde van de aanvullende pensioenregelingen. Dat die premiebedragen kunnen worden uitgesloten, impliceert derhalve dat zij in beginsel onder artikel 3 van diezelfde richtlijn vallen.

    23

    Uit het voorgaande kan echter niet worden afgeleid dat niet-afgedragen pensioenpremies buiten de werkingssfeer van artikel 8 van richtlijn 2008/94 vallen. Uit de tekst van dit artikel blijkt dat de lidstaten op grond van die bepaling de nodige maatregelen moeten treffen om de belangen van de werknemers te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of hun rechten in wording op ouderdomsuitkeringen uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen welke bestaan naast de nationale wettelijke stelsels van sociale zekerheid.

    24

    Ook al worden pensioenpremies niet uitdrukkelijk vermeld in artikel 8 van richtlijn 2008/94, zij hangen nauw samen met de verkregen rechten of rechten in wording op ouderdomsuitkeringen, die deze bepaling beoogt te beschermen. Die premies strekken immers tot financiering van de verkregen rechten van de werknemer bij zijn pensionering. In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat onbetaald gebleven werkgeversbijdragen kunnen leiden tot een ontoereikende financiering van het voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsel van sociale voorzieningen, welke situatie onder artikel 8 van die richtlijn valt (zie in die zin arrest van 25 april 2013, Hogan e.a., C‑398/11, EU:C:2013:272, punten 3740). Bijgevolg is zowel artikel 3 als artikel 8 van diezelfde richtlijn relevant in geval van het niet afdragen van de pensioenpremies.

    25

    Dat neemt niet weg dat artikel 3 en artikel 8 van richtlijn 2008/94 van elkaar verschillende doelstellingen hebben en op twee van elkaar verschillende vormen van bescherming betrekking hebben.

    26

    Ingevolge artikel 3 van die richtlijn moeten waarborgfondsen de onvervulde aanspraken honoreren, die niet alleen loonaanspraken omvatten, maar ook – onverminderd artikel 6 van diezelfde richtlijn – bepaalde premies als loonaanspraken. Bovendien kunnen de lidstaten op grond van artikel 4, leden 2 en 3, van richtlijn 2008/94 de werkingssfeer van artikel 3 van die richtlijn beperken. Een dergelijke beperking kan betrekking hebben op zowel de periode waarover het waarborgfonds de onvervulde aanspraken honoreert als de voor de betalingen door dat fonds vastgestelde plafonds. Voorts heeft de bij artikel 3 van die richtlijn ingestelde bescherming, zoals de advocaat-generaal in punt 46 van zijn conclusie heeft opgemerkt, in beginsel betrekking op aanspraken op korte termijn.

    27

    Artikel 8 van richtlijn 2008/94 heeft een beperktere materiële werkingssfeer, aangezien het strekt tot bescherming van de belangen van de werknemers met betrekking tot de honorering van hun pensioenrechten. Bovendien bepaalt dat artikel, anders dan de artikelen 3 en 4 van die richtlijn, niet uitdrukkelijk dat de lidstaten het beschermingsniveau kunnen begrenzen (arrest van 25 januari 2007, Robins e.a., C‑278/05, EU:C:2007:56, punt 43). Ten slotte wordt met artikel 8 van die richtlijn, anders dan met artikel 3 van diezelfde richtlijn, beoogd te zorgen voor een bescherming van de belangen van de werknemers op lange termijn, aangezien de belangen van de werknemers met betrekking tot de verkregen rechten of de rechten in wording zich in beginsel over de gehele duur van het pensioen uitstrekken.

    28

    Uit het voorgaande volgt dat artikel 8 van richtlijn 2008/94 van toepassing is op niet-afgedragen pensioenpremies, voor zover die premies niet zijn gecompenseerd op grond van artikel 3 van die richtlijn. Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is de door artikel 8 van die richtlijn gewaarborgde bescherming complementair aan de door artikel 3 van diezelfde richtlijn gewaarborgde bescherming en kunnen beide bepalingen tegelijkertijd van toepassing zijn op één en hetzelfde geval.

    29

    In casu blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat Webb-Sämann op grond van § 165 van boek III van het Sozialgesetzbuch een insolventie-uitkering heeft ontvangen uit hoofde van zijn onvervulde loonaanspraken voor de drie maanden van het dienstverband voorafgaand aan de inleiding van de insolventieprocedure tegen Baumarkt Praktiker. Bovendien heeft de Bondsrepubliek Duitsland geen gebruikgemaakt van de hem bij artikel 6 van richtlijn 2008/94 geboden mogelijkheid om pensioenpremies uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 3 van die richtlijn. Voorts is verzoeker in het hoofdgeding schadeloosgesteld met betrekking tot zijn pensioenpremies voor diezelfde drie maanden. Het hoofdgeding heeft betrekking op de voor de periode van negen tot drie maanden voorafgaand aan de inleiding van die insolventieprocedure verschuldigde pensioenpremies. Die niet-afgedragen premies vallen binnen de werkingssfeer van artikel 8 van die richtlijn, aangezien zij geen aanleiding hebben gegeven tot een compenserende vergoeding en het niet afdragen noodzakelijkerwijs gevolgen heeft gehad voor het bedrag van de rechten in wording.

    30

    Bijgevolg moet de prejudiciële vraag alleen in het licht van artikel 8 van richtlijn 2008/94 worden onderzocht.

    31

    Die richtlijn heeft, volgens overweging 3 ervan, met name tot doel „werknemers bij insolventie van de werkgever te beschermen” en „hun een minimum aan bescherming te bieden […] met inachtneming van de noodzaak van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de [Unie]”.

    32

    Derhalve heeft die richtlijn – waarmee wordt beoogd de belangen van de werknemers te verzoenen met de behoeften van een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling – tot doel die werknemers bij insolventie van de werkgever in het kader van het Unierecht een minimum aan bescherming te bieden, onverminderd, overeenkomstig artikel 11 ervan, gunstiger bepalingen die de lidstaten kunnen toepassen of invoeren. De mate van bescherming die diezelfde richtlijn voor elk van de door haar ingevoerde specifieke waarborgen vereist, moet worden vastgesteld met inachtneming van de in de desbetreffende bepaling gebruikte termen, zo nodig uitgelegd in het licht van de voorgaande overwegingen (zie in die zin arrest van 25 januari 2007, Robins e.a., C‑278/05, EU:C:2007:56, punten 3941).

    33

    Artikel 8 van richtlijn 2008/94 bepaalt op algemene wijze dat de lidstaten „zich ervan [vergewissen] dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers […] te beschermen”.

    34

    In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken voor de bepaling van zowel het mechanisme tot als het niveau van bescherming van de rechten op ouderdomsuitkeringen uit hoofde van een voor een of meer bedrijfstakken geldend aanvullend stelsel van sociale voorzieningen bij insolventie van de werkgever, die een verplichting tot volledige waarborging uitsluit (arresten van 25 januari 2007, Robins e.a., C‑278/05, EU:C:2007:56, punten 36 en 4245, en 25 april 2013, Hogan e.a., C‑398/11, EU:C:2013:272, punt 42).

    35

    Weliswaar beschikken de lidstaten derhalve over een ruime beoordelingsmarge bij de uitvoering van artikel 8 van richtlijn 2008/94, maar dat neemt niet weg dat zij, overeenkomstig de doelstelling van die richtlijn, werknemers een door die bepaling vereist minimum aan bescherming moeten bieden. In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 8 van die richtlijn slechts op correcte wijze is uitgevoerd wanneer een werknemer bij insolventie van zijn werkgever ten minste de helft van de ouderdomsuitkeringen ontvangt die voortvloeien uit zijn opgebouwde pensioenrechten waarvoor hij premies heeft betaald aan een voor een of meer bedrijfstakken geldend aanvullend stelsel van sociale voorzieningen (zie in die zin arresten van 25 januari 2007, Robins e.a., C‑278/05, EU:C:2007:56, punt 57, en 25 april 2013, Hogan e.a., C‑398/11, EU:C:2013:272, punt 51). Het Hof heeft evenwel niet uitgesloten dat in andere omstandigheden de geleden verliezen – ook wanneer het percentage ervan verschillend is – eveneens kunnen worden geacht kennelijk onevenredig te zijn in het licht van de in artikel 8 van diezelfde richtlijn neergelegde verplichting tot bescherming van de belangen van de werknemers.

    36

    In casu blijkt uit het dossier, met name uit de door Webb-Sämann verstrekte informatie, dat zijn pensioenuitkeringen wegens het niet afdragen van de pensioenpremies gedurende de in het hoofdgeding aan de orde zijnde periode, 5 à 7 EUR per maand lager uitvallen. In deze omstandigheden, waarvan de verwijzende rechter de juistheid moet nagaan, moet artikel 8 van richtlijn 2008/94 worden geacht geen grotere bescherming te vereisen dan de bescherming die in casu reeds wordt geboden aan verzoeker in het hoofdgeding.

    37

    Voor zover een lidstaat voldoet aan de verplichting om het in artikel 8 van richtlijn 2008/94 vereiste minimum aan bescherming te bieden, mag derhalve geen afbreuk worden gedaan aan zijn beoordelingsmarge met betrekking tot het mechanisme ter bescherming van de rechten op ouderdomsuitkeringen uit hoofde van een voor een of meer bedrijfstakken geldend aanvullend stelsel van sociale voorzieningen bij insolventie van de werkgever.

    38

    Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 8 van richtlijn 2008/94 aldus moet worden uitgelegd dat op grond van die bepaling niet is vereist dat de op het loon van een voormalig werknemer ingehouden bedragen die in pensioenpremies zijn omgezet, die de werkgever ten gunste van die werknemer op een pensioenrekening had moeten storten, bij insolventie van die werkgever van de insolvente boedel worden gesepareerd.

    Kosten

    39

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 8 van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever moet aldus worden uitgelegd dat op grond van die bepaling niet is vereist dat de op het loon van een voormalig werknemer ingehouden bedragen die in pensioenpremies zijn omgezet, die de werkgever ten gunste van die werknemer op een pensioenrekening had moeten storten, bij insolventie van die werkgever van de insolvente boedel worden gesepareerd.

     

    ondertekeningen


    ( *1 )   Procestaal: Duits.

    Top