This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0437
Judgment of the Court (Third Chamber) of 17 May 2017.#European Union Intellectual Property Office (EUIPO) v Deluxe Entertainment Services Group Inc.#Appeal — EU trade mark — Figurative mark containing the word element ‘deluxe’ — Refusal of registration by the examiner.#Case C-437/15 P.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 mei 2017.
Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) tegen Deluxe Entertainment Services Group Inc.
Hogere voorziening – Uniemerk – Beeldmerk met het woordelement ‚deluxe’ – Weigering van inschrijving door de onderzoeker.
Zaak C-437/15 P.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 mei 2017.
Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) tegen Deluxe Entertainment Services Group Inc.
Hogere voorziening – Uniemerk – Beeldmerk met het woordelement ‚deluxe’ – Weigering van inschrijving door de onderzoeker.
Zaak C-437/15 P.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:380
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
17 mei 2017 ( *1 )
„Hogere voorziening — Uniemerk — Beeldmerk met het woordelement ‚deluxe’ — Weigering van inschrijving door de onderzoeker”
In zaak C‑437/15 P,
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 10 augustus 2015,
Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door S. Palmero Cabezas als gemachtigde,
rekwirant,
andere partij in de procedure:
Deluxe Entertainment Services Group Inc., voorheen Deluxe Laboratories Inc., gevestigd te Burbank (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door L. Gellman, advocate, en M. Esteve Sanz, abogada,
verzoekster in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Vilaras, J. Malenovský, M. Safjan en D. Šváby (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 november 2016,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 januari 2017,
het navolgende
Arrest
1 |
Met zijn hogere voorziening verzoekt het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 4 juni 2015, Deluxe Laboratories/BHIM (deluxe) (T‑222/14, hierna: „bestreden arrest”, EU:T:2015:364), waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 januari 2014 (R 1250/2013‑2) houdende verwerping van het beroep dat Deluxe Laboratories Inc., thans Deluxe Entertainment Services Group Inc. (hierna: „Deluxe”), had ingesteld tegen de weigering van de onderzoeker om het beeldteken „deluxe” in te schrijven als Uniemerk (hierna: „litigieuze beslissing”). |
Toepasselijke bepalingen
2 |
Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1) bepaalt in artikel 7, onder het opschrift „Absolute weigeringsgronden”: „1. Geweigerd wordt inschrijving van: […]
[…] 2. Lid 1 is ook van toepassing indien de weigeringsgronden slechts in een deel van de Unie bestaan.” |
3 |
Artikel 75 van deze verordening bepaalt: „De beslissingen van het [EUIPO] worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren.” |
Voorgeschiedenis van het geding
4 |
Het Gerecht heeft in de punten 1 tot en met 7 van het bestreden arrest de voorgeschiedenis van het geding samengevat als volgt:
[…]
|
Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest
5 |
Bij op 10 april 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Deluxe beroep tot vernietiging van de litigieuze beslissing ingesteld. |
6 |
Ter onderbouwing van haar beroep voerde Deluxe vijf middelen aan, te weten niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van respectievelijk artikel 7, lid 1, onder c), artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009, alsmede schending van de beginselen van gewettigd vertrouwen, bescherming van verworven rechten en de wettigheid van de gemeenschapshandelingen. |
7 |
Deluxe betoogde dat de kamer van beroep de weigering van inschrijving van het betrokken merk niet had gemotiveerd voor elk van de betrokken waren en diensten. Zij voerde met name aan dat de kamer van beroep geenszins rekening had gehouden met de kenmerken van elk van die waren en diensten, terwijl het juist ging om een wezenlijk element voor de beoordeling of de term „deluxe” fantasievol, suggestief of zinspelend is. |
8 |
Het EUIPO voerde aan dat uit de in de litigieuze beslissing gehanteerde uitdrukking „zonder uitzondering” bleek dat de kamer van beroep was overgegaan tot een individueel onderzoek van de betrokken waren en diensten, en dat de kamer van beroep kon volstaan met een globale motivering, aangezien al deze waren en diensten tot de audiovisuele sector behoorden. |
9 |
Het Gerecht heeft het beroep van Deluxe toegewezen. |
10 |
In de punten 15 tot en met 18 van het bestreden arrest heeft het Gerecht eerst herinnerd aan de rechtspraak van het Hof. Vervolgens heeft het in de punten 20 tot en met 22 van het bestreden arrest opgemerkt dat in casu, gelet op de omschrijving van meer dan 90 waren en diensten van 8 verschillende klassen en op verschillende gebieden, deze waren en diensten rekening houdend met de aard, kenmerken, bestemming en verkoopwijze ervan dermate van elkaar verschillen dat zij niet kunnen worden geacht een homogene categorie te vormen waarvoor de kamer van beroep een globale motivering kan geven. De kamer van beroep heeft niet erop gewezen dat de betrokken waren en diensten onderling een voldoende rechtstreeks en concreet verband vertoonden om een homogene categorie te vormen (hierna: „vereist verband”). |
11 |
Zoals het Gerecht in punt 23 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, verwijst de kamer van beroep immers op algemene wijze naar de „waren en diensten”, naar „alle waren en diensten” en naar de „betrokken waren en diensten”, maar verwijst zij nergens specifiek naar een van de waren en diensten van de betrokken klassen, en zelfs niet naar categorieën of groepen van die waren en diensten. Derhalve heeft het Gerecht in punt 24 van het bestreden arrest geoordeeld dat de kamer van beroep heeft nagelaten het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk te onderzoeken voor elk van de betrokken waren en diensten, zodat zij niet is overgegaan tot de door artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 vereiste concrete beoordeling met betrekking tot de waren en diensten van de in geding zijnde klassen en de litigieuze beslissing op dit punt rechtens ontoereikend heeft gemotiveerd. |
12 |
In het kader van het onderzoek van de argumenten van het EUIPO heeft het Gerecht in punt 26 van het bestreden arrest vastgesteld dat zelfs niet indirect uit de uitdrukking „zonder uitzondering” blijkt dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk heeft beoordeeld voor alle betrokken waren en diensten. Zoals het Gerecht heeft opgemerkt, heeft de kamer van beroep in de litigieuze beslissing immers enkel erop gewezen dat alle waren, zonder uitzondering, kunnen worden aangeduid als van hogere kwaliteit, en dat alle diensten, zonder uitzondering, kunnen worden aangeduid als diensten van dergelijke kwaliteit. Zij heeft niet erop gewezen dat de waren en diensten van de betrokken klassen onderling het vereiste verband vertonen, en heeft derhalve geen enkel element vermeld dat een globale motivering kan rechtvaardigen. |
13 |
Wat het argument van het EUIPO betreft dat de betrokken waren en diensten rechtstreeks verband houden met de audiovisuele sector, heeft het Gerecht in punt 27 van het bestreden arrest opgemerkt dat deze vaststelling niet voorkomt in de litigieuze beslissing. Bovendien is er volgens het Gerecht geen sprake van het vereiste verband tussen bepaalde waren en diensten, zoals bioscoopfilms, bezorging van producten per vrachtwagen, opslag van koopwaar en magazijndiensten, productonderzoek en –ontwikkeling, het hosten van websites voor derden en website-ontwerp voor derden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het bestaan van een dergelijk verband in elk geval niet blijkt uit de bewoordingen van de litigieuze beslissing. Ten slotte heeft het Gerecht geoordeeld dat de omstandigheid – gesteld dat deze bewezen is – dat de term „deluxe” een lovend en wervend karakter heeft dat kan gelden voor alle betrokken waren en diensten, in dit verband niet ter zake dienend is. |
14 |
Bijgevolg heeft het Gerecht de litigieuze beslissing vernietigd. |
Conclusies van partijen
15 |
Met zijn hogere voorziening verzoekt het EUIPO het Hof:
|
Hogere voorziening
16 |
In het kader van zijn hogere voorziening voert het EUIPO één middel aan, te weten schending van artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van deze verordening. Dit middel bevat twee onderdelen. |
Argumenten van partijen
17 |
In het kader van het eerste onderdeel van het enige middel verwijt het EUIPO het Gerecht, blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de mogelijkheid van een globale motivering te beperken tot het geval waarin de waren of diensten homogene categorieën vormen. Volgens het EUIPO kan het Gerecht de mogelijkheid van een globale motivering voor diverse waren en diensten niet uitsluiten wanneer het teken voor elk van die waren en diensten op eenvormige wijze wordt opgevat, zodat de ervoor geldende motivering onveranderlijk blijft. |
18 |
Aldus is volgens het EUIPO een globale motivering reeds mogelijk zodra de in de inschrijvingsaanvraag aangeduide waren en diensten een gemeenschappelijk kenmerk hebben. Dit gemeenschappelijk kenmerk bestaat erin dat voor elk van de bedoelde waren en diensten de zinspeling op een hoge kwaliteit zal worden opgevat als een louter verkoopargument. In casu brengt het teken „deluxe”, op dezelfde wijze voor alle waren en diensten, een lovende en wervende boodschap over die het publiek niet in staat stelt de herkomst van die waren en diensten te identificeren. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst het EUIPO naar de redenering van het Hof in de beschikking van 11 december 2014, FTI Touristik/BHIM (C‑253/14 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:2445), waarin het Hof een voldoende rechtstreeks en concreet verband tussen de in geding zijnde waren en diensten heeft erkend gelet op een gemeenschappelijk kenmerk, te weten het feit dat alle waren en diensten vatbaar waren voor kortingen of speciale aanbiedingen. |
19 |
Derhalve is het EUIPO van mening dat de vaststelling in punt 24 van het bestreden arrest, dat de kamer van beroep niet is overgegaan tot de vereiste concrete beoordeling omdat zij geen homogeniteit tussen alle waren en diensten heeft vastgesteld, onjuist is. |
20 |
Tevens betoogt het EUIPO dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 27 van het bestreden arrest de vaststelling van de kamer van beroep, dat de term „deluxe” een lovende en wervende term is die voor alle betrokken waren en diensten kan gelden, als niet ter zake dienend van de hand te wijzen. |
21 |
Deluxe repliceert dat het EUIPO zich sterk heeft verlaat op de zaak BigXtra, die heeft geleid tot de beschikking van 11 december 2014, FTI Touristik/BHIM (C‑253/14 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:2445), waarin de inschrijving van het merk BigXtra was geweigerd op grond dat de term duidelijk een lovend karakter had. Deluxe is van mening dat deze zaak niet relevant is, aangezien die verschilt van de onderhavige zaak. De term „deluxe” kan immers enkel beschrijvend of lovend zijn voor de waren zelf, en niet voor de verkoopmethode, aangezien er geen „deluxe”-methode voor de verkoop van een waar bestaat, zeker niet als het relevante publiek in aanmerking wordt genomen. |
22 |
In het kader van het tweede onderdeel van het enige middel betoogt het EUIPO dat de door het Gerecht in de punten 20 tot en met 22 en 26 van het bestreden arrest gedane uitlegging van het vereiste van voldoende homogeniteit, waardoor de kamer van beroep kan volstaan met een globale motivering voor de afwijzing van de betrokken inschrijvingsaanvraag, niet in overeenstemming is met de rechtspraak, met name de beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, (C‑282/09 P, EU:C:2010:153). Door een correlatie tussen het bestaan van een „homogene categorie” en de beschrijving van de waren en diensten vast te stellen, heeft het Gerecht het begrip „voldoende homogene categorie of groep” van waren of diensten in de zin van die rechtspraak immers onjuist uitgelegd, en bijgevolg ook het begrip „voldoende rechtstreeks en concreet verband” dat moet bestaan tussen de waren en diensten. |
23 |
Het EUIPO bepleit een ruimere uitlegging van het vereiste van voldoende homogeniteit, waarbij het volstaat dat de waren en diensten alle een gemeenschappelijk kenmerk hebben, hetgeen ook mogelijk is wanneer de waren of diensten tot verschillende sectoren behoren. |
24 |
Het EUIPO voert aan dat in casu in de litigieuze beslissing duidelijk erop wordt gewezen dat het gemeenschappelijke kenmerk van de betrokken waren en diensten erin bestaat dat alle waren, zonder uitzondering, kunnen worden aangeduid als van hogere kwaliteit en dat alle diensten, zonder uitzondering, kunnen worden aangeduid als diensten van een dergelijke kwaliteit. |
25 |
Deluxe betwist het betoog van het EUIPO dat de betrokken waren en diensten voldoende homogeen zijn en derhalve kunnen worden beschouwd als één geheel. |
Beoordeling door het Hof
26 |
Aangezien het EUIPO de in de punten 10 tot en met 13 van het onderhavige arrest vermelde vaststellingen van het Gerecht betwist en de twee onderdelen van het enige middel zijn ontleend aan schending van artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 75 van verordening nr. 207/2009, dienen deze onderdelen samen te worden onderzocht. |
27 |
Allereerst blijkt uit vaste rechtspraak dat de bevoegde autoriteit zich niet mag beperken tot een minimaal onderzoek van een inschrijvingsaanvraag, maar integendeel moet overgaan tot een streng en volledig onderzoek, teneinde te voorkomen dat merken ten onrechte worden ingeschreven (arrest van 6 mei 2003, Libertel, C‑104/01, EU:C:2003:244, punt 59). |
28 |
Aangezien de inschrijving van een merk altijd wordt gevraagd voor in de inschrijvingsaanvraag vermelde waren of diensten, dient de vraag of het merk onder een van de absolute weigeringsgronden valt, in concreto met betrekking tot deze waren of diensten te worden beoordeeld (arrest van 15 februari 2007, BVBA Management, Training en Consultancy, C‑239/05, EU:C:2007:99, punt 31). |
29 |
In herinnering dient te worden gebracht dat volgens de rechtspraak van het Hof het onderzoek van de absolute weigeringsgronden betrekking moet hebben op elk van de waren of diensten waarvoor de inschrijving van het merk is aangevraagd, en voorts de beslissing waarbij de bevoegde autoriteit de inschrijving van een merk weigert, in beginsel voor elk van deze waren of diensten dient te worden gemotiveerd (arrest van 15 februari 2007, BVBA Management, Training en Consultancy, C‑239/05, EU:C:2007:99, punt 34, en beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, EU:C:2010:153, punt 37). |
30 |
Met betrekking tot laatstgenoemd vereiste heeft het Hof evenwel gepreciseerd dat de bevoegde autoriteit kan volstaan met een globale motivering voor alle betrokken waren of diensten wanneer dezelfde weigeringsgrond wordt ingebracht voor een categorie of een groep van waren of diensten (arresten van 15 februari 2007, BVBA Management, Training en Consultancy, C‑239/05, EU:C:2007:99, punt 37, en 17 oktober 2013, Isdin/Bial-Portela, C‑597/12 P, EU:C:2013:672, punt 26). |
31 |
Vervolgens heeft het Hof verduidelijkt dat deze mogelijkheid enkel geldt voor waren en diensten die zo rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van waren of diensten vormen die voldoende homogeen is (arrest van 17 oktober 2013, Isdin/Bial-Portela, C‑597/12 P, EU:C:2013:672, punt 27). |
32 |
Teneinde te beoordelen of de in een Uniemerkaanvraag vermelde waren en diensten onderling een voldoende rechtstreeks en concreet verband vertonen en kunnen worden ingedeeld in categorieën of groepen die voldoende homogeen zijn in de zin van de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak, moet rekening worden gehouden met het doel van dit onderzoek, te weten de beoordeling in concreto van de vraag of het aangevraagde merk valt onder een van de absolute weigeringsgronden, overeenkomstig de in punt 28 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, mogelijk te maken en te vergemakkelijken. |
33 |
Ook moet de indeling van de betrokken waren en diensten in één of meerdere groepen of categorieën met name gebeuren op basis van de gemeenschappelijke kenmerken die relevant zijn voor de analyse of een bepaalde absolute weigeringsgrond kan worden tegengeworpen aan het aangevraagde merk voor die waren en diensten. Hieruit volgt dat een dergelijke beoordeling in concreto moet worden verricht voor het onderzoek van elke inschrijvingsaanvraag en, in voorkomend geval, voor elk van de verschillende eventueel toepasselijke absolute weigeringsgronden. |
34 |
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat a priori niet kan worden uitgesloten dat de in een inschrijvingsaanvraag vermelde waren en diensten alle een voor de analyse van een absolute weigeringsgrond relevant kenmerk hebben, en dat zij voor het onderzoek van de betrokken inschrijvingsaanvraag met betrekking tot die absolute weigeringsgrond kunnen worden ingedeeld in één enkele categorie of groep die voldoende homogeen is in de zin van de in punt 31 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak. |
35 |
In casu blijkt uit punt 26 van het bestreden arrest dat met betrekking tot alle in de betrokken inschrijvingsaanvraag vermelde waren en diensten de kamer van beroep heeft gesteld dat alle waren, zonder uitzondering, kunnen worden aangeduid als van hogere kwaliteit, en dat alle diensten, zonder uitzondering, kunnen worden aangeduid als diensten van hogere kwaliteit. Hieruit volgt dat de kamer van beroep in wezen van oordeel was dat alle waren en alle diensten waarop de litigieuze inschrijvingsaanvraag betrekking had, een kenmerk vertoonden dat relevant was voor het onderzoek van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 2007/2009, te weten het feit dat zij alle konden worden aangeduid als van hogere kwaliteit, en dat zij dus deel uitmaakten van één enkele categorie of groep die voldoende homogeen was voor het onderzoek van deze absolute weigeringsgrond. Dat dit gemeenschappelijke kenmerk van de betrokken waren en diensten volgens de kamer van beroep relevant was voor het onderzoek dat zij diende te verrichten, blijkt uit de overweging in de litigieuze beslissing dat het aangevraagde merk bestond in het „claimen van hogere kwaliteit”. |
36 |
De in punt 22 van het bestreden arrest vermelde omstandigheid dat de kamer van beroep heeft nagelaten uitdrukkelijk erop te wijzen dat de betrokken waren en diensten zo rechtstreeks en concreet onderling verbonden waren dat zij een homogene categorie vormden, kan niet leiden tot een andere conclusie. Dat blijkt namelijk impliciet uit de in punt 26 van het bestreden arrest aangehaalde overweging van die kamer van beroep. |
37 |
In het kader van zijn toezicht op de nakoming van de verplichting van de kamer van beroep om over te gaan tot de door artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 vereiste concrete beoordeling en om haar beslissing rechtens afdoende te motiveren, diende het Gerecht in het kader van een feitelijke beoordeling te onderzoeken of de in punt 35 van het onderhavige arrest aangehaalde overwegingen van de kamer van beroep gegrond waren. |
38 |
Enerzijds diende het Gerecht met name na te gaan of het aangevraagde merk, dat wordt gevormd door een woordelement en een beeldelement, daadwerkelijk door het relevante publiek rechtstreeks en onmiddellijk kon worden opgevat als een claim van hogere kwaliteit of een lovende boodschap in plaats van als een aanduiding van de commerciële herkomst van de erdoor aangeduide waren en diensten. |
39 |
Anderzijds diende het Gerecht in het kader van het onderzoek van het woordelement van het aangevraagde merk na te gaan of de term „deluxe” daadwerkelijk een boodschap van „hogere kwaliteit” uitdraagt, zoals de kamer van beroep stelt, gelet op het feit dat dit woordelement een rechtstreekse verwijzing naar het begrip „luxe” vormt. Indien de term „deluxe” een andere betekenis heeft dan die van „hogere kwaliteit”, zoals de advocaat-generaal in de punten 54 en 55 van zijn conclusie stelt, diende het Gerecht te onderzoeken of, gelet op die betekenis, de door het betrokken merk aangeduide waren en diensten een homogene groep vormen zodat een globale motivering gerechtvaardigd is. |
40 |
Het Gerecht heeft evenwel op algemene wijze uitgesloten dat kan worden geconcludeerd tot de homogeniteit van de betrokken waren en diensten en heeft in dit verband geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het aangevraagde merk en evenmin met onder meer de perceptie ervan door het relevante publiek. |
41 |
Zoals blijkt uit punt 21 van het bestreden arrest, heeft het Gerecht immers enkel vastgesteld dat de in de litigieuze inschrijvingsaanvraag vermelde waren en diensten dermate van elkaar verschillen wat de aard, kenmerken, bestemming en verkoopwijze ervan betreft dat zij niet kunnen worden geacht een homogene categorie te vormen waarvoor de kamer van beroep een globale motivering kan geven. Het Gerecht is dus voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat alle betrokken waren en diensten, ondanks hun verschillen, een gemeenschappelijk kenmerk konden hebben dat relevant was voor het onderzoek dat de kamer van beroep diende te verrichten, hetgeen overeenkomstig de in de punten 33 en 34 van het onderhavige arrest vermelde overwegingen kon rechtvaardigen dat die waren en diensten worden ingedeeld in één en dezelfde homogene groep en de kamer van beroep daarvoor een globale motivering hanteert. |
42 |
Om dezelfde reden is ook de vaststelling van het Gerecht in punt 27 van het bestreden arrest onjuist, volgens welke „de omstandigheid […] dat de term „deluxe” een lovende en wervende term is die voor alle betrokken waren en diensten kan gelden, van geen belang is”. |
43 |
Gelet op een en ander heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 75 van verordening nr. 207/2009, zodat het bestreden arrest moet worden vernietigd. |
44 |
Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht. In casu dient te worden vastgesteld dat de zaak niet in staat van wijzen is. |
45 |
De zaak dient derhalve naar het Gerecht te worden terugverwezen, met aanhouding van de beslissing over de kosten. |
Het Hof (Derde kamer) verklaart: |
|
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Spaans.