EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0286

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 26 mei 2016.
Valsts ieņēmumu dienests tegen SIA „Latvijas propāna gāze”.
Verzoek van de Augstākā tiesa Administratīvo lietu departaments om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Post 2711 – Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen – Stof waaraan het wezenlijk karakter wordt ontleend – Vloeibaar gemaakt aardgas.
Zaak C-286/15.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:363

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

26 mei 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Post 2711 — Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen — Stof waaraan het wezenlijk karakter wordt ontleend — Vloeibaar gemaakt petroleumgas”

In zaak C‑286/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākā tiesa, Administratīvo lietu departaments (hooggerechtshof, sectie bestuursrecht, Letland), bij beslissing van 5 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 12 juni 2015, in de procedure

Valsts ieņēmumu dienests

tegen

SIA „Latvijas propāna gāze”,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: C. Toader, kamerpresident, A. Rosas (rapporteur) en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

de Letse regering, vertegenwoordigd door I. Kalniņš en A. Bogdanova als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en I. Rubene als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”) in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals achtereenvolgens gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 (PB L 291, blz. 1) en verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009 (PB L 287, blz. 1), in het bijzonder post 2711 van deze bijlage, alsmede de uitlegging van artikel 218, lid 1, onder d), van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Valsts ieņēmumu dienests (belastingdienst, Letland) en SIA „Latvijas propāna gāze” over rechten die verschuldigd zijn wegens de invoer van vloeibaar gemaakt petroleumgas („LPG”) vanuit Rusland naar Letland.

Unierecht

3

Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat op de feiten in het hoofdgeding de GN-versies voor de jaren 2008 en 2009, als vervat in verordening nr. 1031/2008 onderscheidenlijk verordening nr. 948/2009, van toepassing zijn. De in het hoofdgeding toepasselijke GN-bepalingen zijn in beide versies evenwel gelijkluidend.

4

Het eerste deel van de GN, met „Inleidende bepalingen”, bevat een titel I, „Algemene regels”, waarin in afdeling A, met als opschrift „Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur”, onder meer het volgende wordt bepaald:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen.

1.

De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

2.

[...]

b)

Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De vorenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.

3.

Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

[...]

b)

mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;

c)

in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a) en 3 b) niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.

[...]

6.

Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

5

Het tweede deel van de GN, met de „Tabel van de rechten”, bevat een afdeling V, „Minerale producten”, waarin zich onder meer hoofdstuk 27 van de GN bevindt, met het opschrift „Minerale brandstoffen, aardolie en distillatieproducten daarvan; bitumineuze stoffen; minerale was”.

6

Post 2711 van dit hoofdstuk is als volgt geformuleerd en opgebouwd:

2711

Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen

 

– vloeibaar gemaakt

[...]

[...]

2711 12

‐ ‐ propaan

[...]

[...]

 

– – – ander

[...]

[...]

 

– – – – bestemd voor ander gebruik

2711 12 97

– – – – – ander

2711 13

– – butanen

[...]

[...]

 

– – – bestemd voor ander gebruik

[...]

[...]

2711 13 97

‐ ‐ ‐ ‐ andere

[...]

[...]

2711 19 00

– – andere

7

Artikel 62, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), bepaalt:

„Bij de [douane]aangifte moeten alle bescheiden worden gevoegd die moeten worden overgelegd om de toepassing mogelijk te maken van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.”

8

Artikel 218, lid 1, van verordening nr. 2454/93 luidt:

„Bij de aangifte voor het vrije verkeer dienen de volgende stukken te worden gevoegd:

[...]

d)

alle andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen betreffende het in het vrije verkeer brengen van de aangegeven goederen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9

Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat Latvijas propāna gāze het door haar in de periode van 20 maart 2009 tot en met 15 januari 2010 vanuit Rusland naar Letland ingevoerde LPG heeft ingedeeld onder tariefonderverdeling 2711 19 00 en hierop dienovereenkomstig een invoerrecht van 0 % van de douanewaarde ervan heeft toegepast. De belastingdienst heeft evenwel op basis van de informatie in de documenten afkomstig van deze onderneming geoordeeld dat het LPG hoofdzakelijk bestond uit propaan en butaan – met name propaan – en het LPG ingedeeld onder tariefonderverdeling 2711 12 97.

10

Zoals de verwijzende rechter uiteenzet, bevat het LPG in het hoofdgeding methaan, ethaan, ethyleen, propaan, propyleen, butaan en butyleen. Het kwaliteitscertificaat van dit LPG (hierna: „kwaliteitscertificaat”), afgegeven door de in Orenburg (Rusland) gevestigde producent AAS „Gazprom”, vermeldt niet afzonderlijk het in soortelijke massa uitgedrukte percentage van elk van deze stoffen en beperkt zich tot vermelding van de totale hoeveelheid methaan, ethaan en ethyleen (0,32 % van de soortelijke massa van dat LPG), de totale hoeveelheid propaan en propyleen (58,32 %) en de totale hoeveelheid butaan en butyleen (maximaal 39,99 %).

11

De verwijzende rechter geeft aan dat de technische universiteit van Riga (Letland) in het kader van het hoofdgeding een advies heeft uitgebracht inhoudend dat het niet mogelijk is om op basis van het kwaliteitscertificaat vast te stellen dat het LPG in het hoofdgeding zijn wezenlijk karakter als energiebron, met name zijn verbrandingswaarde en overdruk, uitsluitend ontleent aan één van deze stoffen. Volgens dit advies ontleent dit LPG zijn overdruk aan propaan en propyleen, maar zijn verbrandingswaarde resulteert uit alle bestanddelen gezamenlijk.

12

De belastingdienst heeft geoordeeld dat het LPG in het hoofdgeding met toepassing van regel 2, onder b), regel 3, onder b), en regel 6 van de algemene regels voor de interpretatie van de GN moet worden ingedeeld overeenkomstig de stof waaraan het zijn wezenlijke karakter ontleent.

13

De belastingdienst heeft geoordeeld dat de stof waaraan het product zijn wezenlijke karakter ontleent in de omstandigheden van het geval de stof is die het grootste procentuele aandeel heeft in de soortelijke massa ervan. Na te hebben opgemerkt dat het LPG in kwestie volgens het kwaliteitscertificaat overeenkomt met vloeibaar gas van het type CΠБT (SPBT), en dat gassen waarvan de voornaamste bestanddelen propaan en butaan zijn, volgens de nationale Russische norm ΓOCT 20448‑90 (GOST 20448‑90) als vloeibare gassen van het type CΠБT (SPBT) kunnen worden aangemerkt, is de belastingdienst derhalve tot de conclusie gekomen dat dit LPG zijn wezenlijke karakter aan die twee stoffen ontleent. Dit wezenlijke karakter wordt niet beïnvloed door de overige bestanddelen, te weten methaan, ethaan, ethyleen, propyleen en butyleen.

14

Latvijas propāna gāze heeft tegen het besluit van de belastingdienst beroep ingesteld bij de Administratīvā apgabaltiesa (regionale bestuursrechter, Letland).

15

In zijn uitspraak van 10 april 2014 heeft deze rechter om te beginnen verwezen naar de rechtspraak van het Hof volgens welke voor de tariefindeling van een product moet worden vastgesteld aan welke van de stoffen waaruit het is samengesteld, het zijn wezenlijke karakter ontleent. Dit kan worden gedaan door na te gaan of het product ook zonder het ene of het andere bestanddeel zijn kenmerkende eigenschappen behoudt. De factor die doorslaggevend is bij het bepalen van het wezenlijk karakter kan, afhankelijk van het type product, bijvoorbeeld blijken uit de stof waaruit de producten bestaan of de artikelen waaruit zij zijn samengesteld, de omvang, de hoeveelheid, het gewicht, de waarde of het belang van de samenstellende stoffen in verband met het gebruik van het product (arrest van 18 juni 2009, Kloosterboer Services, C‑173/08, EU:C:2009:382, punten 31 en 32).

16

Vervolgens heeft de Administratīvā apgabaltiesa deze overwegingen toegepast op het hoofdgeding en opgemerkt dat de belastingdienst niet heeft aangetoond waarin het wezenlijke karakter van het LPG in het hoofdgeding bestaat, noch heeft bewezen dat propaan of butaan moet worden beschouwd als stof waaraan dit LPG zijn wezenlijke karakter ontleent. Na te hebben benadrukt dat het procentuele aandeel propaan of butaan in dat LPG niet afzonderlijk staat aangegeven op het kwaliteitscertificaat, heeft deze rechter verwezen naar het advies van de technische universiteit van Riga, inhoudend dat het niet mogelijk was om vast te stellen dat genoemd LPG zijn wezenlijk karakter uitsluitend ontleent aan één van deze stoffen. Ten slotte heeft deze rechter zijn onderzoek gericht op de door Latvijas propāna gāze ingediende kwaliteitscertificaten die betrekking hadden op bij een andere gelegenheid in Litouwen gekocht LPG, en op basis daarvan overwogen dat het aandeel propyleen in LPG in bepaalde gevallen groter kan zijn dan het aandeel propaan.

17

Volgens de verwijzende rechter, bij wie de belastingdienst beroep in cassatie heeft ingesteld, blijkt uit de omstandigheden van het hoofdgeding dat, zelfs indien propaan in termen van soortelijk gewicht het hoofdbestanddeel is van het LPG in het hoofdgeding, het de verschillende bestanddelen van dit LPG zijn die samen het verbrandingsvermogen ervan als energiebron uitmaken. Deze rechter twijfelt dus over de gegrondheid van het door de belastingdienst gehouden betoog dat het betrokken LPG zijn wezenlijke karakter ontleent aan de stof met het grootste procentuele aandeel. De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat in geval van verwerping van dit betoog, LPG met propaan of butaan als belangrijkste bestanddeel altijd zou moeten worden ingedeeld onder tariefonderverdeling 2711 19 00, waarvoor een invoerrecht van 0 % van de douanewaarde geldt.

18

Uit artikel 218, lid 1, onder d), van verordening nr. 2454/93 vloeit volgens de verwijzende rechter verder voort dat wanneer iemand LPG wil invoeren en hij dit product wil indelen onder een tariefpost met een voor hem gunstig tarief, hij aan de betrokken douaneautoriteiten bij de invoer bewijsstukken moet overleggen die elke twijfel over de juistheid van die indeling wegnemen. In dit geval benadrukt de verwijzende rechter dat het van belang is vast te stellen of deze bepaling met zich brengt dat een importeur van LPG zoals die in het hoofdgeding verplicht is om het procentuele aandeel van het hoofdbestanddeel van dat LPG nauwkeurig aan te geven.

19

De verwijzende rechter constateert ten slotte dat het niet meer mogelijk is om monsters van het LPG in het hoofdgeding te nemen, zodat in het laboratorium van de Letse belastingdienst ook geen analyse meer kan worden verricht van dit LPG om de samenstelling ervan te kunnen vaststellen. Bijgevolg dient met het oog op de juiste vaststelling van de toepasselijke tariefpost te worden uitgegaan van de feitelijke omstandigheden die in het hoofdgeding al zijn komen vast te staan.

20

Gelet op een en ander heeft de Augstākās tiesa, Administratīvo lietu departaments (hooggerechtshof, sectie bestuursrecht, Letland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)

Moeten de algemene interpretatieregels 2, onder b), en 3, onder b), van de GN aldus worden uitgelegd dat wanneer het product (LPG) zijn wezenlijk karakter ontleent aan alle bestanddelen van het gasmengsel als geheel en er geen enkel bestanddeel afzonderlijk kan worden geïdentificeerd als factor waaraan dat gas zijn wezenlijk karakter ontleent, moet worden aangenomen dat de factor waaraan het product zijn wezenlijk karakter ontleent in de zin van genoemde regel 3, onder b), de substantie is die verhoudingsgewijs in het mengsel overheerst?

2)

Volgt uit artikel 218, lid 1, onder d), van verordening nr. 2454/93 dat de aangever van het product (LPG) verplicht is om de procentuele hoeveelheid van de in het mengsel overheersende substantie nauwkeurig aan te geven?

3)

Indien de aangever van het product de procentuele hoeveelheid van de in het mengsel overheersende substantie niet nauwkeurig heeft aangegeven, geldt dan voor een gas dat voor 0,32 % uit methaan, ethaan en ethyleen, voor 58,32 % uit propaan en propyleen en voor hoogstens 39,99 % uit butaan en butyleen bestaat, de in casu door de aangever van het product toegepaste code 2711 19 00 van de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie dan wel de door de Valsts ieņēmumu dienests (Letse belastingdienst) toegepaste code 2711 12 97?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

21

Om te beginnen dient antwoord te worden gegeven op de eerste vraag, vervolgens op de derde vraag en ten slotte op de tweede vraag.

Eerste vraag, aangaande de vaststelling van de stof waaraan het product zijn wezenlijke karakter ontleent

22

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of regel 2, onder b), en regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de GN aldus moeten worden uitgelegd dat in een geval waarin een LPG aan de gezamenlijke bestanddelen ervan zijn wezenlijke karakter ontleent en waarin het niet mogelijk is om één afzonderlijk bestanddeel aan te wijzen waaraan dat LPG zijn wezenlijke karakter ontleent, moet worden aangenomen dat het bestanddeel waaraan het LPG in de zin van genoemde regel 3, onder b), zijn wezenlijke karakter ontleent, het bestanddeel is waarvan het procentuele aandeel in de soortelijke massa van dat LPG het grootst is.

23

Er dient op te worden gewezen dat volgens regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de GN „mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen [...] worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels [en] de werken [...] hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald”.

24

In dit geval geeft de verwijzende rechter aan dat het LPG in het hoofdgeding methaan, ethaan, ethyleen, propaan, propyleen, butaan en butyleen bevat. Volgens het advies van de technische universiteit van Riga, waarnaar de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing verwijst, is het niet mogelijk om vast te stellen dat dit product zijn wezenlijke karakter, te weten zijn verbrandingswaarde en overdruk, uitsluitend ontleent aan één van deze stoffen. Uit dit advies blijkt juist dat alle bestanddelen van het gasmengsel gezamenlijk bepalend zijn voor de verbrandingswaarde van dit product, en niet een afzonderlijk bestanddeel.

25

Voor zover met dit wetenschappelijke advies rekening kan worden gehouden, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter, dient daaruit te worden afgeleid dat het niet mogelijk is om overeenkomstig regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de GN, te bepalen aan welke stof in het LPG dit mengsel zijn fysico-chemische kenmerken en met name zijn verbrandingswaarde ontleent.

26

Hoe dan ook blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het niet mogelijk is om de exacte hoeveelheid van elk van de bestanddelen van het betrokken LPG te bepalen, aangezien op het kwaliteitscertificaat van de producten per groep gassen staat vermeld wat het procentuele aandeel ervan in het LPG is, waarbij de eerste groep bestaat uit methaan, ethaan en ethyleen, de tweede groep uit propaan en propyleen, en de derde groep uit butaan en butyleen.

27

Voorts blijkt uit de door de verwijzende rechter omschreven bewijsstukken inzake de aankoop van LPG dat van elders afkomstig is, dat in de groep bestaand uit propaan en propyleen de hoeveelheid propyleen groter kan zijn dan de hoeveelheid propaan. Niet kan dus worden aangenomen dat wanneer de omvangrijkste groep gassen bestaat uit propaan en propyleen, propaan moet worden aangemerkt als hoofdbestanddeel van het mengsel.

28

Ten slotte bevatten de algemene regels voor de interpretatie van de GN een regel 3, onder c), die van toepassing is in gevallen waarin de indeling aan de hand van regel 3, onder a), en regel 3, onder b), niet mogelijk is, en die inhoudt dat van de verschillende in aanmerking komende posten, de post wordt toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.

29

Dat betekent dat het met het oog op de vaststelling van de stof waaraan het mengsel zijn wezenlijke karakter ontleent, niet nodig is om uit te gaan van een aanname.

30

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat regel 2, onder b), en regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de GN aldus moeten worden uitgelegd dat, zodra een gasmengsel zoals het LPG in het hoofdgeding aan alle bestanddelen gezamenlijk zijn wezenlijke karakter ontleent, zodat er geen bestanddeel kan worden vastgesteld waaraan dit mengsel zijn wezenlijke karakter ontleent en het in ieder geval niet mogelijk is om de exacte hoeveelheid van elk van de bestanddelen van het betrokken LPG te bepalen, niet kan worden uitgegaan van een aanname die inhoudt dat de stof waaraan het product overeenkomstig regel 3, onder b), van deze algemene regels zijn wezenlijke karakter ontleent, de stof is waarvan het procentuele aandeel in het mengsel het grootst is.

Derde vraag, aangaande de indeling van een mengsel van LPG

31

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of de GN aldus moet worden uitgelegd dat, ingeval een aangever niet nauwkeurig het procentuele aandeel heeft aangegeven van het hoofdbestanddeel van een LPG zoals dat in het hoofdgeding, dat voor 0,32 % uit methaan, ethaan en ethyleen, voor 58,32 % uit propaan en propyleen en voor hoogstens 39,99 % uit butaan en butyleen bestaat, dit LPG dan als „Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, vloeibaar gemaakt, andere” moet worden ingedeeld onder onderverdeling 2711 19 00, of als „Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, vloeibaar gemaakt, propaan, ander, bestemd voor ander gebruik, ander” onder onderverdeling 2711 12 97.

32

Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van producten in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven (arresten van 1 juli 1982, Wünsche, 145/81, EU:C:1982:254, punt 12; 20 november 1997, Wiener SI, C‑338/95,EU:C:1997:552, punt 10; 15 september 2005, Intermodal Transports, C‑495/03, EU:C:2005:552, punt 47; 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading, C‑375/07, EU:C:2008:645, punt 43, en 10 december 2015, TSI, C‑183/15, EU:C:2015:808, punt 24).

33

Deze objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten moeten kunnen worden vastgesteld op het ogenblik van de inklaring (arresten van 12 december 1996, Foods Import, C‑38/95, EU:C:1996:488, punt 17; 27 september 2007, Medion en Canon Deutschland, C‑208/06 en C‑209/06, EU:C:2007:553, punt 36, en 23 april 2015, ALKA, C‑635/13, EU:C:2015:268, punt 37).

34

In dit geval ziet GN-onderverdeling 2711 12 op propaan. Zoals uit het antwoord op de eerste vraag evenwel blijkt, kan niet worden aangenomen dat het LPG zijn wezenlijke karakter ontleent aan propaan, zelfs indien dit het gas is waarvan het procentuele aandeel in een LPG zoals omschreven door de verwijzende rechter, het grootst is.

35

Hetzelfde geldt voor de overige gassen waaruit dat LPG bestaat, zodat dit LPG evenmin kan worden ingedeeld onder onderverdelingen 2711 13 („butaan”) of 2711 14 00 („ethyleen, propyleen, butyleen en butadieen”).

36

Aangezien het niet mogelijk is een gasmengsel zoals het door de verwijzende rechter beschreven LPG in te delen aan de hand van regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de GN, dient regel 3, onder c), van deze regels zoals genoemd in punt 28 van dit arrest toepassing te vinden. Volgens deze regel wordt van de verschillende in aanmerking komende posten de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst, te weten, in dit geval, als „ander vloeibaar gemaakt aardgas” onder GN-onderverdeling 2711 19 00, zoals de Commissie voorstelt.

37

Derhalve dient op de derde vraag te worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat een LPG zoals in het hoofdgeding, dat voor 0,32 % uit methaan, ethaan en ethyleen, voor 58,32 % uit propaan en propyleen en voor hoogstens 39,99 % uit butaan en butyleen bestaat, en waarvoor het niet mogelijk is om onder de samenstellende stoffen ervan een stof aan te wijzen waaraan het LPG zijn wezenlijke karakter ontleent, als „Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, vloeibaar gemaakt, andere” valt onder onderverdeling 2711 19 00.

Tweede vraag

38

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 218, lid 1, onder d), van verordening nr. 2454/93 aldus moet worden uitgelegd dat daaruit volgt dat de aangever van LPG zoals in het hoofdgeding verplicht is om de procentuele hoeveelheid van het hoofdbestanddeel van dat LPG nauwkeurig aan te geven.

39

Zoals uit het antwoord op de eerste vraag blijkt, kan niet worden aangenomen dat in een geval waarin een LPG, zoals het LPG in het hoofdgeding, uit verschillende stoffen bestaat, dit LPG zijn wezenlijke karakter ontleent aan de stof met het grootste procentuele aandeel.

40

Verder blijkt uit het antwoord op de derde vraag dat het ontbreken van een vermelding van het procentuele aandeel van de stoffen waaruit een LPG zoals het LPG in het hoofdgeding bestaat, niet in de weg staat aan toepassing van de regels voor de tariefindeling, zoals de Commissie opmerkt.

41

Op de tweede vraag dient derhalve te worden geantwoord dat artikel 218, lid 1, onder d), van verordening nr. 2454/93 aldus moet worden uitgelegd dat daaruit niet volgt dat de aangever van LPG zoals in het hoofdgeding verplicht is om de procentuele hoeveelheid van het hoofdbestanddeel van dat LPG nauwkeurig aan te geven.

Kosten

42

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Regel 2, onder b), en regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals achtereenvolgens gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 en verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat, zodra een gasmengsel zoals het LPG in het hoofdgeding aan alle bestanddelen gezamenlijk zijn wezenlijke karakter ontleent, zodat er geen bestanddeel kan worden vastgesteld waaraan dit mengsel zijn wezenlijke karakter ontleent en het in ieder geval niet mogelijk is om de exacte hoeveelheid van elk van de bestanddelen van het betrokken LPG te bepalen, niet kan worden uitgegaan van een aanname die inhoudt dat de stof waaraan het product overeenkomstig regel 3, onder b), van deze algemene regels zijn wezenlijke karakter ontleent, de stof is waarvan het procentuele aandeel in het mengsel het grootst is.

 

2)

Deze gecombineerde nomenclatuur moet aldus worden uitgelegd dat een vloeibaar gemaakt aardgas zoals in het hoofdgeding, dat voor 0,32 % uit methaan, ethaan en ethyleen, voor 58,32 % uit propaan en propyleen en voor hoogstens 39,99 % uit butaan en butyleen bestaat, en waarvoor het niet mogelijk is om onder de samenstellende stoffen ervan een stof aan te wijzen waaraan het aardgas zijn wezenlijke karakter ontleent, als „Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, vloeibaar gemaakt, andere” valt onder onderverdeling 2711 19 00.

 

3)

Artikel 218, lid 1, onder d), van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat daaruit niet volgt dat de aangever van LPG zoals in het hoofdgeding verplicht is om de procentuele hoeveelheid van het hoofdbestanddeel van dat LPG nauwkeurig aan te geven.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Lets.

Top