Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0141

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 maart 2017.
    Doux SA tegen Établissement national des produits de l'agriculture et de la mer (FranceAgriMer).
    Verzoek van de Tribunal administratif de Rennes om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 543/2008 – Artikel 15, lid 1 – Artikel 16 – Bevroren of diepgevroren kippen – Maximaal watergehalte – Vraag of dit maximum achterhaald is – Praktische regelingen voor het verrichten van de controles – Tegenanalyses – Verordening nr. 612/2009 – Artikel 28 – Uitvoerrestituties voor landbouwproducten – Voorwaarden voor toekenning – Gezonde handelskwaliteit – Producten die in normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht.
    Zaak C-141/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:188

    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    9 maart 2017 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 543/2008 — Artikel 15, lid 1 — Artikel 16 — Bevroren of diepgevroren kippen — Maximaal watergehalte — Vraag of dit maximum achterhaald is — Praktische regelingen voor het verrichten van de controles — Tegenanalyses — Verordening (EG) nr. 612/2009 — Artikel 28 — Uitvoerrestituties voor landbouwproducten — Voorwaarden voor toekenning — Gezonde handelskwaliteit — Producten die in normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht”

    In zaak C‑141/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal administratif de Rennes (bestuursrechter in eerste aanleg Rennes, Frankrijk) bij beslissing van 20 maart 2015, ingekomen bij het Hof op 25 maart 2015, in de procedure

    Doux SA, in surseance van betaling,

    tegen

    Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer),

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur), C. Vajda, K. Jürimäe en C. Lycourgos, rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: M. V. Tourrès, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 maart 2016,

    gelet op de opmerkingen van:

    Doux SA, vertegenwoordigd door J. Vogel, M. Leroy en M. Lantourne, avocats,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas, R. Coesme, C. Candat en A. Daly als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Schima, A. Lewis en K. Skelly als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 september 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de bepalingen van verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee (PB 2008, L 157, blz. 46), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1239/2012 van de Commissie van 19 december 2012 (PB 2012, L 350, blz. 63), alsook van verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB 2009, L 186, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 173/2011 van de Commissie van 23 februari 2011 (PB 2011, L 49, blz. 16).

    2

    Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Doux SA, in surseance van betaling, vertegenwoordigd door Sophie Gautier en de SCP Valliot-Le Guenevé-Abittbol, in de hoedanigheid van beheerders van de insolventieprocedure, en Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer), betreffende de toekenning van restituties voor de uitvoer naar landen buiten de Europese Unie van partijen bevroren en diepgevroren kippen.

    Toepasselijke bepalingen

    3

    Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 543/2008 bepaalt:

    „Onverminderd artikel 16, lid 5, en artikel 17, lid 3, mogen bevroren en diepgevroren kuikens en kippen in het kader van beroep of bedrijf binnen de [Unie] alleen in de handel worden gebracht indien hun gehalte aan water het technisch onvermijdelijke gehalte, geconstateerd volgens de in bijlage VI (dripmethode) of in bijlage VII (chemische test) beschreven analysemethode, niet overschrijdt.”

    4

    Artikel 16 van deze verordening luidt als volgt:

    „1.   Slachterijen dienen geregeld, ten minste een keer per arbeidsperiode van acht uur, volgens bijlage IX te controleren hoeveel water wordt geabsorbeerd, dan wel een controle volgens bijlage VI uit te voeren.

    Wanneer uit die controles blijkt dat de waterabsorptie groter is dan het totale watergehalte dat krachtens deze verordening is toegestaan, rekening houdend met de waterabsorptie in de niet-gecontroleerde fasen van de bewerking van de pluimveekarkassen, en in elk geval wanneer de waterabsorptie groter is dan de in bijlage IX, punt 10, of in bijlage VI, punt 7, bedoelde waarden, brengen de slachterijen onmiddellijk de nodige wijzigingen aan in het bewerkingssysteem.

    2.   In alle gevallen als bedoeld in lid 1, tweede alinea, en in elk geval ten minste een keer per twee maanden, wordt in elke slachterij steekproefsgewijs het in artikel 15, lid 1, bedoelde watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens en kippen gecontroleerd, waarbij de bevoegde autoriteit van de lidstaat bepaalt of de controle volgens bijlage VI of bijlage VII plaatsvindt. Deze controles hoeven niet te worden verricht wanneer het gaat om karkassen waarvoor ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat zij uitsluitend voor uitvoer bestemd zijn.

    3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde controles worden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit kan, in specifieke gevallen, de bepalingen van lid 1 – en met name het bepaalde in bijlage IX, punten 1 en 10 – en van lid 2 van dit artikel voor een bepaalde slachterij stringenter toepassen, wanneer dit noodzakelijk blijkt om ervoor te zorgen dat het krachtens deze verordening toegestane totale watergehalte niet wordt overschreden.

    Telkens wanneer een partij bevroren of diepgevroren vlees van pluimvee geacht wordt niet aan deze verordening te voldoen, gaan de bevoegde autoriteiten slechts op de in lid 2 bedoelde minimumcontrolefrequentie over nadat drie achtereenvolgende overeenkomstig bijlage VI of VII uitgevoerde controles van monsters van drie verschillende productiedagen, verspreid over maximaal vier weken, negatief blijken te zijn. De controlekosten worden door de betrokken slachterij gedragen.

    4.   Wanneer bij luchtkoeling de uitkomsten van de in de leden 1 en 2 bedoelde controles zes maanden lang in overeenstemming zijn met de in de bijlagen VI tot en met IX vastgestelde normen, mag de frequentie van de in lid 1 bedoelde controles tot eenmaal per maand worden verminderd. Wordt niet langer voldaan aan de normen van deze bijlagen, dan worden de controles opnieuw overeenkomstig de in lid 1 vastgestelde frequentie verricht.

    5.   Indien uit de in lid 2 bedoelde controles blijkt dat de toegestane maxima zijn overschreden, wordt de betrokken partij geacht niet aan deze verordening te voldoen. In dat geval kan de slachterij vragen een tegenanalyse in het referentielaboratorium van de lidstaat te verrichten met gebruikmaking van een door de bevoegde autoriteit van die lidstaat te kiezen methode. De kosten van de tegenanalyse zijn voor rekening van de houder van de partij.

    6.   Wanneer, eventueel na bovenbedoelde tegenanalyse, blijkt dat de betrokken partij niet aan deze verordening voldoet, neemt de bevoegde autoriteit adequate maatregelen om ervoor te zorgen dat de partij toch in de [Unie] in de handel kan worden gebracht, doch alleen op voorwaarde dat zowel de individuele verpakkingen als de bulkverpakkingen van de betrokken karkassen door de slachterij onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gemerkt met een banderol of etiket waarop in rode hoofdletters ten minste een van de in bijlage X genoemde vermeldingen is aangebracht.

    De in de eerste alinea bedoelde partij blijft onder toezicht van de bevoegde autoriteit totdat zij is behandeld overeenkomstig het bepaalde in dit lid, of totdat zij een andere bestemming heeft gekregen. Wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteit wordt aangetoond dat de in de eerste alinea bedoelde partij voor uitvoer bestemd is, treft de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen om te voorkomen dat de betrokken partij binnen de [Unie] in de handel wordt gebracht.

    De in de eerste alinea bedoelde vermeldingen worden aangebracht op een in het oog springende plaats, op zodanige wijze dat zij gemakkelijk zichtbaar en duidelijk leesbaar zijn en niet kunnen worden uitgewist. Zij mogen niet verborgen, minder duidelijk of onderbroken worden door andere vermeldingen of illustraties. Op individuele verpakkingen moeten de letters ten minste 1 cm hoog zijn, op bulkverpakkingen ten minste 2 cm.”

    5

    Artikel 18, lid 2, van verordening nr. 543/2008 preciseert:

    „De lidstaten stellen de praktische regelingen voor het verrichten van de in de artikelen 15, 16 en 17 bedoelde controles in alle afzetstadia vast, met inbegrip van de bij de inklaring overeenkomstig de bijlagen VI en VII uitgevoerde controles op de invoer uit derde landen. Zij stellen de andere lidstaten en de Commissie in kennis van deze regelingen. Relevante wijzigingen daarin worden onverwijld aan de andere lidstaten en aan de Commissie meegedeeld.”

    6

    Bijlage VI bij deze verordening, met als opschrift „Bepaling van het dripverlies (dripmethode)”, bepaalt in punt 7 ervan, met als opschrift „Beoordeling van het resultaat”:

    „Als het gemiddelde dripverlies bij het monster van 20 karkassen meer bedraagt dan de hierna vermelde percentages, wordt aangenomen dat de hoeveelheid water die tijdens de bewerking is opgenomen, groter is dan de toegestane grenswaarde.

    De betrokken percentages zijn:

    bij luchtkoeling: 1,5 %,

    bij lucht-sproeikoeling: 3,3 %,

    bij dompelkoeling: 5,1 %

    [...]”

    7

    In bijlage VII bij die verordening, met als opschrift „Bepaling van het totale watergehalte van kuikens en kippen (Chemische test)” wordt het chemische procedé omschreven aan de hand waarvan dit watergehalte kan worden vastgesteld.

    8

    Artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009 luidt:

    „Restituties worden niet verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn.

    De producten voldoen aan de in de eerste alinea vervatte eis wanneer zij in normale omstandigheden en onder de op de restitutieaanvraag vermelde omschrijving op het grondgebied van de [Unie] in de handel kunnen worden gebracht en ingeval deze producten bestemd zijn voor menselijke consumptie, de kenmerken en de toestand ervan niet van dien aard zijn dat de producten helemaal niet of slechts in aanzienlijk mindere mate voor dit doel kunnen worden gebruikt.

    Of producten al dan niet aan de eisen van de eerste alinea voldoen, moet worden onderzocht aan de hand van de in de [Unie] geldende normen of gebruiken.

    De restitutie wordt evenwel toegekend indien de uitgevoerde producten in het land van bestemming moeten voldoen aan bijzondere voorwaarden, waaronder met name gezondheids‑ of hygiënische voorschriften, die niet in overeenstemming zijn met de in de [Unie] geldende normen of gebruiken. De exporteur moet op verzoek van de bevoegde autoriteit aantonen dat de producten voldoen aan die in het derde land van bestemming in acht te nemen voorwaarden.

    Bovendien kunnen voor bepaalde producten bijzondere voorschriften worden vastgesteld.”

    9

    Verordening (EG) nr. 1276/2008 van de Commissie van 17 december 2008 inzake de controle aan de hand van fysieke controles bij de uitvoer van landbouwproducten waarvoor restituties of andere bedragen worden toegekend (PB 2008, L 339, blz. 53), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 278/2010 van de Commissie van 31 maart 2010 (PB 2010, L 86, blz. 15), bepaalt in artikel 5, lid 4, ervan:

    „Het douanekantoor van uitvoer ziet erop toe dat artikel 21 van verordening (EG) nr. 800/1999 [van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB 1999, L 102, blz. 11)] in acht wordt genomen. Wanneer specifieke redenen tot twijfel over de gezonde handelskwaliteit van een product bestaan, gaat het douanekantoor na of het product voldoet aan de geldende [g]emeenschapsvoorschriften, met name de voorschriften inzake de gezondheid van dieren en planten.”

    10

    Verordening nr. 800/1999 is ingetrokken bij verordening nr. 612/2009. De tekst van artikel 21, lid 1, ervan was identiek aan die van artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009.

    11

    Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (PB 2008, L 145, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), die is ingetrokken bij verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1), bepaalde in artikel 118, lid 2, ervan dat de persoon die een douaneaangifte deed het recht had bij het onderzoek van de goederen en bij de monsterneming aanwezig te zijn of te worden vertegenwoordigd.

    12

    Volgens artikel 119, lid 1, tweede alinea, van dit wetboek had deze aangever eveneens het recht te verzoeken om een aanvullend onderzoek of aanvullende bemonstering van de goederen indien hij van mening was dat de door de bevoegde autoriteiten verkregen resultaten niet geldig waren.

    Feiten in het hoofdgeding en prejudiciële vragen

    13

    In het kader van haar activiteiten van de productie en de verhandeling van vlees van pluimvee, voert Doux bevroren kippen uit naar derde landen. Teneinde uitvoerrestituties te kunnen ontvangen heeft Doux zekerheden verschaft. Tot de voorwaarden voor de toekenning van deze restituties behoort onder meer de verplichting dat voldaan moet zijn aan het vereiste dat de uitgevoerde producten, overeenkomstig artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009, van „gezonde handelskwaliteit” zijn.

    14

    FranceAgriMer, een administratieve overheidsinstelling naar Frans recht die belast is met de betaling van de nationale financiële steun en die van de Unie, heeft het door Doux geproduceerde en voor uitvoer bestemde vlees van pluimvee gecontroleerd en vastgesteld dat de producten meer water bevatten dan de in de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008 voorgeschreven maxima. Bijgevolg heeft FranceAgriMer op 22 juli 2013 een beslissing vastgesteld waarbij het de vrijgave heeft opgeschort van de zekerheden betreffende de aanvragen voor uitvoerrestituties met betrekking tot de aanvragen die na 21 april 2013 waren ingediend.

    15

    Doux heeft op 20 september 2013 bij de verwijzende rechter beroep ingesteld en nietigverklaring van deze beslissing van FranceAgriMer gevorderd. Zij stelt dat de bestreden beslissing op een onjuiste rechtsopvatting berust in zoverre het recht op uitvoerrestituties voor bevroren vlees van pluimvee afhankelijk wordt gesteld van het watergehalte daarvan, terwijl de bij artikel 15 van verordening nr. 543/2008 voorgeschreven maxima niet van toepassing zijn op producten die bestemd zijn voor uitvoer naar landen buiten de Europese Unie.

    16

    Voorts betoogt Doux dat de overschrijding van deze maxima voor het watergehalte niet afdoet aan de „gezonde handelskwaliteit”, in de zin van artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009, van de uitgevoerde producten en dat haar producten in overeenstemming zijn met de in het land van bestemming geldende normen en gebruiken. Bovendien zijn deze maxima volgens Doux, doordat zij niet zijn herzien, thans ongeschikt en achterhaald.

    17

    FranceAgriMer is van mening dat krachtens artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009 geen uitvoerrestituties mogen worden verleend wanneer de betrokken producten niet in normale omstandigheden in de Unie in de handel mogen worden gebracht en wanneer dergelijke producten niet van „gezonde handelskwaliteit” zijn op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard. Bevroren kippenvlees dat meer water bevat dan de in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 voorgeschreven maxima voldoet niet aan het vereiste van artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009, en de uitvoer ervan komt derhalve niet in aanmerking voor restitutie. FranceAgriMer wijst erop dat – in 2012 en 2013 – 98 % van de met betrekking tot het bevroren vlees van pluimvee verrichte controles hebben geleid tot resultaten die niet voldeden aan dit vereiste.

    18

    Wat de controles betreft die met betrekking tot het watergehalte van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bevroren kippen zijn verricht, voert Doux aan dat deze niet aan haar kunnen worden tegengeworpen, aangezien de Franse wetgever niet de in de artikelen 15 tot en met 17 van verordening nr. 543/2008 voorziene praktische regelingen voor het verrichten van controles in alle afzetstadia heeft vastgesteld. Deze onderneming komt bovendien op tegen de afwijzing door FranceAgriMer van haar volgens artikel 16, lid 5, van deze verordening geformuleerd verzoek om een tegenanalyse, zoals daarin is voorzien wanneer uit de resultaten van de bij artikel 16, lid 2, van deze verordening opgelegde controles blijkt dat het watergehalte de voorgeschreven maxima overschrijdt.

    19

    In die omstandigheden heeft de Tribunal administratif de Rennes (bestuursrechter in eerste aanleg Rennes, Frankrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Vormt het maximale watergehalte dat in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 en in de bijlagen VI en VII bij deze verordening is vastgesteld, een vereiste betreffende de ‚gezonde handelskwaliteit’ van de producten in de zin van artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009 en van het arrest van 7 september 2006, Nowaco Germany (C‑353/04, EU:C:2006:522)?

    2)

    Mag diepgevroren pluimvee waarvan het watergehalte meer bedraagt dan het maximum dat in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 en de bijlagen VI en VII bij deze verordening is vastgesteld en waarvoor een door de bevoegde autoriteit afgegeven gezondheidscertificaat is verkregen, in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel worden gebracht in de zin van artikel 28 van verordening nr. 612/2009, en zo ja, onder welke voorwaarden?

    3)

    Is het feit dat het maximumwatergehalte in bijlage VI bij verordening nr. 543/2008 na meerdere decennia ongewijzigd op 5,1 % is gehandhaafd, ondanks de ontwikkelingen in de stand van de fokmethoden en kritiek in bepaalde wetenschappelijke studies dat dit maximum is achterhaald, is geuit, al dan niet in overeenstemming met het Unierecht en inzonderheid met het rechtzekerheidsbeginsel?

    4)

    Zijn de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008 voldoende nauwkeurig voor het verrichten van de controles waarin artikel 15 van deze verordening voorziet, of dient Frankrijk de ‚praktische regelingen voor het verrichten van controles in alle afzetstadia’ vast te stellen, zodat de controles die tijdens de fase van de uitvoer van de producten worden verricht, niet aan de belanghebbenden kunnen worden tegengeworpen zolang dat niet het geval is?

    5)

    Kan de mogelijkheid om volgens artikel 16, leden 2 en 5, van verordening nr. 543/2008 met betrekking tot de resultaten van de controles in slachterijen een tegenanalyse aan te vragen, met name overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden uitgebreid tot de controles die in het stadium van de verhandeling van de uitgevoerde producten worden verricht, in aanwezigheid van partijen?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Derde vraag

    20

    Aangezien de derde vraag betrekking heeft op de geldigheid van de in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 vastgestelde maxima voor het watergehalte van bevroren en diepgevroren kippenvlees, dient eerst deze vraag te worden onderzocht.

    21

    Met zijn derde vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen zich uit te spreken over de geldigheid van de maxima voor het watergehalte van bevroren en diepgevroren kippenvlees die zijn vastgesteld in artikel 15, lid 1, van verordening nr. 543/2008 en in de bijlagen VI en VII bij deze verordening, aangezien deze maxima achterhaald zouden zijn.

    22

    Wat in dit verband de beweerde aantasting van het rechtszekerheidsbeginsel betreft, dient eraan te worden herinnerd dat dit beginsel eist dat een regeling van de Unie de belanghebbenden in staat stelt de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt, nauwkeurig te kennen, en dat deze laatsten ondubbelzinnig hun rechten en verplichtingen kunnen kennen en dienovereenkomstig hun voorzieningen kunnen treffen (arresten van 10 maart 2009, Heinrich, C‑345/06, EU:C:2009:140, punt 44, en 29 maart 2011, ArcelorMittal Luxembourg/Commissie en Commissie/ArcelorMittal Luxembourg e.a., C‑201/09 P en C‑216/09 P, EU:C:2011:190, punt 68).

    23

    Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 543/2008 en de bijlagen VI en VII bij deze verordening definiëren echter duidelijk de inhoud en de draagwijdte van de voorschriften die zij bevatten. Deze bepalingen specificeren ondubbelzinnig zowel op welke producten zij betrekking hebben, namelijk bevroren en diepgevroren kippen, als het maximale watergehalte dat deze niet mogen overschrijden.

    24

    Bovendien is het feit dat de bij deze verordening opgelegde maximumwaarden voor het watergehalte van bevroren en diepgevroren kippenvlees niet is herzien, waardoor de juridische situatie van verzoekster in het hoofdgeding ongewijzigd is gebleven, niet van dien aard dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan het rechtszekerheidsbeginsel.

    25

    Betreffende het argument waarmee Doux betoogt dat de in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 vastgestelde maxima voor het watergehalte, die overeenkomen met die welke waren neergelegd in verordening (EEG) nr. 2891/93 van de Commissie van 21 oktober 1993 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1538/91 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1906/90 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PB 1993, L 263, blz. 12), onrechtmatig zijn omdat zij achterhaald zijn, aangezien het fysiologisch watergehalte van pluimvee sinds 1993 beduidend is toegenomen en die maxima niet meer de nieuwe context weerspiegelen waarbinnen zij moeten worden toegepast, dient te worden onderstreept dat noch het aantal jaren dat is verstreken sedert de vaststelling van de bepalingen van het recht van de Unie betreffende het maximale watergehalte van bevroren kippenvlees, noch de door verzoekster in het hoofdgeding overgelegde wetenschappelijke studies die tot de slotsom komen dat deze maxima moeten worden verhoogd, in casu de geldigheid van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 543/2008 en van de bijlagen VI en VII bij deze verordening ter discussie kunnen stellen.

    26

    De Uniewetgever beschikt immers in het kader van de uitoefening van de hem op het gebied van de landbouw toegekende bevoegdheden over een ruime beoordelingsbevoegdheid wanneer hij ingewikkelde beoordelingen moet maken (zie in die zin arrest van 30 juni 2016, Lidl, C‑134/15, EU:C:2016:498, punt 47en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dat is het geval wat de keuze betreft om al dan niet de regeling te herzien die van kracht is met betrekking tot de maxima voor het watergehalte van bevroren en diepgevroren kippen.

    27

    Uit geen enkel gegeven dat is aangedragen door Doux en door de andere belanghebbenden die schriftelijke opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, blijkt evenwel dat de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid waarover die wetgever bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid beschikt, kennelijk zouden zijn overschreden.

    28

    Dienaangaande moet erop worden gewezen dat de Commissie in haar opmerkingen heeft aangegeven dat zij rekening houdt met ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de bij verordening nr. 543/2008 vastgestelde maxima voor het watergehalte van bevroren en diepgevroren kippen moeten worden aangepast en zij heeft daaraan toegevoegd dat, ook al is het fysiologisch watergehalte van kippen thans enigszins hoger dat het watergehalte dat in 1993 werd vastgesteld, een eventuele wijziging van de maxima voor het watergehalte waarschijnlijk zou inhouden dat deze worden verlaagd veeleer dan verhoogd, aangezien door de technische vooruitgang de absorptie van extern water tijdens de verwerking van het vlees kan worden verminderd.

    29

    Wat het argument van Doux betreft dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maxima op de datum van de vaststelling ervan niet overeenstemden met de bepalingen van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB 2007, L 299, blz. 1), voor zover in die verordening de bepalingen zijn opgenomen van verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PB 1990, L 173, blz. 1), waarvan in overweging 7 staat te lezen dat het vooral gaat om technische aangelegenheden en dat de voorschriften waarschijnlijk geregeld zullen moeten worden gewijzigd, volstaat het erop te wijzen dat geen van deze twee verordeningen een specifieke verplichting oplegt om de maxima voor het watergehalte periodiek te herzien.

    30

    Uit de voorgaande overwegingen volgt dan ook dat het onderzoek van de derde vraag geen gegevens heeft opgeleverd die afdoen aan de geldigheid van de in artikel 15, lid 1, van verordening nr. 543/2008 en in de bijlagen VI en VII bij deze verordening vastgestelde maxima voor het watergehalte van diepgevroren kippenvlees.

    Eerste en tweede vraag

    31

    Met zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009 aldus moet worden uitgelegd dat bevroren of diepgevroren kippen waarvan het watergehalte de bij verordening nr. 543/2008 vastgestelde maxima overschrijdt, in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht en voldoen aan het vereiste van gezonde handelskwaliteit, voor zover voor die producten een door de bevoegde autoriteit afgegeven gezondheidscertificaat is verkregen.

    32

    Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 543/2008 verbiedt in beginsel de verhandeling in de Unie van bevroren of diepgevroren kippen waarvan het watergehalte de in de bijlagen VI en VII vastgestelde maxima overschrijdt.

    33

    Dergelijke kippen kunnen alleen bij wijze van uitzondering in de handel worden gebracht, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 16, lid 6, van deze verordening.

    34

    De voor de verhandeling van bevroren of diepgevroren kippen in deze verordening vastgestelde voorschriften gelden enkel voor producten die in de Unie in de handel worden gebracht, en niet voor die welke naar derde landen worden uitgevoerd.

    35

    Aldus kunnen bevroren of diepgevroren kippen naar derde landen buiten de Europese Unie worden uitgevoerd, zonder dat daarvoor de controle van artikel 16, lid 2, van verordening nr. 543/2008 dient te worden verricht, zonder dat moet worden voldaan aan de in de bijlagen VI en VII bij deze verordening vastgestelde maxima en zonder dat daarvoor de etiketteringsverplichting van artikel 16, lid 6, van die verordening geldt.

    36

    Uit de rechtspraak van het Hof volgt evenwel dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het recht van de marktdeelnemers om hun producten uit te voeren en hun recht om aanspraak te maken op een uitvoerrestitutie, hetgeen inhoudt dat de uitvoerverrichtingen niet noodzakelijkerwijs tot de toekenning van uitvoerrestituties leiden (zie in die zin arrest van 7 september 2006, Nowaco Germany, C‑353/04, EU:C:2006:522, punten 35 en 36).

    37

    Onverminderd het bepaalde in artikel 28, lid 1, vierde alinea, van verordening nr. 612/2009, waarvan uit de ter beschikking van het Hof staande stukken niet blijkt dat de toepassingsvoorwaarden ervan in casu vervuld zijn, geldt volgens artikel 28, lid 1, eerste en tweede alinea, van deze verordening voor de toekenning van uitvoerrestituties het vereiste dat de uit te voeren producten „van gezonde handelskwaliteit zijn”, hetgeen impliceert dat deze producten in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht.

    38

    De hoedanigheid dat een product „in normale omstandigheden” in de handel kan worden gebracht, is inherent aan het begrip „gezonde handelskwaliteit” (arresten van 26 mei 2005, SEPA, C‑409/03, EU:C:2005:319, punt 26, en 1 december 2005, Fleisch-Winter, C‑309/04, EU:C:2005:732, punt 21). Een product dat op het grondgebied van de Unie niet in normale omstandigheden en volgens de omschrijving op de restitutieaanvraag in de handel kan worden gebracht, voldoet niet aan deze eis (arresten van 26 mei 2005, SEPA, C‑409/03, EU:C:2005:319, punt 22, en 1 december 2005, Fleisch-Winter, C‑309/04, EU:C:2005:732, punt 20).

    39

    In die omstandigheden kunnen de eerste en de tweede prejudiciële vraag niet afzonderlijk worden beantwoord. Indien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kippen niet „in normale omstandigheden” op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht, voldoen zij evenmin aan het vereiste van „gezonde handelskwaliteit”. Indien de betrokken producten echter „in normale omstandigheden” op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht, moet worden erkend dat zij van „gezonde handelskwaliteit” zijn.

    40

    Bijgevolg dient te worden bepaald of de verhandeling van bevroren of diepgevroren kippenvlees in het kader van de uitzonderingsregeling van artikel 16, lid 6, van verordening nr. 543/2008 al dan niet „in normale omstandigheden” wordt verricht.

    41

    In dit verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de vraag of een partij pluimvee „in normale omstandigheden” in de Unie in de handel kan worden gebracht, moet worden onderzocht op basis van de in de voornoemde verordening vastgestelde vereisten die rechtstreeks de kwaliteit van de producten betreffen, en niet op basis van de vereisten die enkel tot doel hebben de consument te informeren (zie in die zin arrest van 7 september 2006, Nowaco Germany, C‑353/04, EU:C:2006:522, punt 38).

    42

    Artikel 16, lid 6, van verordening nr. 543/2008 bepaalt dat, wanneer blijkt dat een partij bevroren of diepgevroren kippen wegens de overschrijding van de toegestane maxima voor het watergehalte niet aan deze verordening voldoet, de bevoegde autoriteit adequate maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat zowel de individuele verpakkingen als de bulkverpakkingen van de betrokken producten worden gemerkt met een banderol of etiket waarop in rode hoofdletters de vermelding „Watergehalte hoger dan het EG-maximum” is aangebracht. Deze vermelding moet worden aangebracht op een in het oog springende plaats, op zodanige wijze dat zij gemakkelijk zichtbaar en duidelijk leesbaar is. Op individuele verpakkingen moeten de letters ten minste 1 cm hoog zijn, en op bulkverpakkingen ten minste 2 cm.

    43

    Deze regeling en die verplichte vermeldingen strekken er niet louter toe de consument te informeren, maar dienen als waarschuwing, waarbij de consument erop wordt gewezen dat de kwaliteit van de betrokken producten is aangetast en de goederen dus van lagere kwaliteit zijn.

    44

    In die omstandigheden kunnen de overeenkomstig artikel 16, lid 6, van verordening nr. 543/2008 behandelde en gemarkeerde producten niet worden geacht, producten te betreffen die „in normale omstandigheden” op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht, en voldoen deze producten niet aan de voorwaarde van „gezonde handelskwaliteit”.

    45

    Die vaststelling komt niet op losse schroeven te staan door het feit dat de betrokken producten voor het overige conform de wettelijke gezondheidsregeling zijn.

    46

    Derhalve dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009 aldus moet worden uitgelegd dat bevroren of diepgevroren kippen waarvan het watergehalte de bij verordening nr. 543/2008 vastgestelde maxima overschrijdt, geen producten zijn die in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht en die voldoen aan het vereiste van gezonde handelskwaliteit, zelfs indien daarvoor een door de bevoegde autoriteit afgegeven gezondheidscertificaat is verkregen.

    Vierde vraag

    47

    Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 18, lid 2, van verordening nr. 543/2008 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten de verplichting oplegt om praktische regelingen vast te stellen voor het verrichten van controles van bevroren of diepgevroren kippen die bestemd zijn voor uitvoer met toekenning van uitvoerrestituties, en dat – ingeval die praktische regelingen ontbreken – de met het oog op de uitvoer verrichte controles niet aan de betrokken ondernemingen kunnen worden tegengeworpen.

    48

    Met betrekking tot financiële steun voor de uitvoer van bevroren of diepgevroren kippen naar landen buiten de Unie bepaalt artikel 5, lid 4, van verordening nr. 1276/2008 dat het douanekantoor erop moet toezien dat artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009 wordt geëerbiedigd. Wanneer dit kantoor specifieke redenen heeft tot twijfel over de gezonde handelskwaliteit van het uitgevoerde product, moet het nagaan of het product voldoet aan de geldende Unievoorschriften.

    49

    Aangezien de inachtneming van het in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 vastgestelde maximale watergehalte van bevroren en diepgevroren kippen een voorwaarde vormt om dat vlees te kunnen aanmerken als zijnde van „gezonde handelskwaliteit” in de zin van artikel 28, lid 1, van verordening nr. 612/2009, moeten de in de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008 omschreven methoden ter bepaling van dat watergehalte worden toegepast om te kunnen controleren of is voldaan aan die voorwaarde.

    50

    Dienaangaande moet worden geconstateerd dat de verwijzingsbeslissing geen gegevens bevat waaruit blijkt dat met de in die bijlagen voorziene technieken en methoden geen geschikte controles zouden kunnen worden verricht.

    51

    Zoals uit punt 23 van het onderhavige arrest blijkt, zijn de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008 voldoende nauwkeurig voor het verrichten van de controles van bevroren of diepgevroren kippen die bestemd zijn voor uitvoer met toekenning van uitvoerrestituties.

    52

    Gelet op het voorgaande dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat, aangezien de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008 voldoende nauwkeurig zijn voor het verrichten van controles van bevroren of diepgevroren kippen die bestemd zijn voor uitvoer met toekenning van uitvoerrestituties, het ontbreken van de praktische regelingen waarvan artikel 18, lid 2, van deze verordening bepaalt dat zij moeten worden vastgesteld, niet ertoe leidt dat die controles niet aan de betrokken ondernemingen kunnen worden tegengeworpen.

    Vijfde vraag

    53

    Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16, lid 5, van verordening nr. 543/2008 aldus moet worden uitgelegd dat het recht om een tegenanalyse aan te vragen waarin deze bepaling voorziet, van toepassing is op de controles die zijn verricht in het kader van de uitvoer van bevroren of diepgevroren kippen waarvoor uitvoerrestituties worden toegekend.

    54

    Aangezien artikel 16, lid 2, van verordening nr. 543/2008 bepaalt dat de controles van het in artikel 15, lid 1, van deze verordening vastgestelde watergehalte van bevroren of diepgevroren kippen niet hoeven te worden verricht wanneer het gaat om karkassen waarvoor is aangetoond dat zij uitsluitend voor uitvoer bestemd zijn, is artikel 16, lid 5, van die verordening in casu irrelevant. De bepalingen die gelden voor de onderzoeksprocedures betreffende goederen die bestemd zijn voor uitvoer naar landen buiten de Europese Unie zijn vervat in het douanewetboek.

    55

    Het Hof heeft reeds de gelegenheid gehad om zich uit te spreken over de rechten en de verplichtingen van de exporteur en die van de nationale douaneautoriteit met betrekking tot het onderzoek van producten die in aanmerking komen voor de toekenning van uitvoerrestituties, namelijk in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 7 september 2006, Nowaco Germany (C‑353/04, EU:C:2006:522).

    56

    Wat inzonderheid de controles betreft van de uitvoerverrichting die recht geeft op restituties, heeft het Hof verklaard dat de regelgeving van de Unie voorziet in een vorm van samenwerking tussen de exporteur en de nationale douaneautoriteiten om de controle van de uitvoer waarvoor restitutie wordt verleend, naar behoren uit te voeren [zie, in de context van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L 17, blz. 1), arrest van 7 september 2006, Nowaco Germany, C‑353/04, EU:C:2006:522, punt 63].

    57

    In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat het douanewetboek, met name in artikel 118, lid 2, en artikel 119, lid 1, tweede alinea, ervan, bepaalde dat de exporteur die een douaneaangifte indiende, het recht had om bij het onderzoek van de goederen en bij de monsterneming aanwezig te zijn of te worden vertegenwoordigd en hij eveneens om een aanvullend onderzoek of aanvullende bemonstering van de betrokken goederen kon verzoeken, indien hij van mening was dat de door de bevoegde autoriteiten verkregen resultaten niet geldig waren.

    58

    Het douanewetboek verleent de marktdeelnemers dus een soortgelijk recht als dit waarin artikel 16, lid 5, van verordening nr. 543/2008 voorziet.

    59

    Los van de rechten die door artikel 118, lid 2, en artikel 119, lid 1, tweede alinea, van het douanewetboek worden gewaarborgd, moet eraan worden herinnerd dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat, aangezien de exporteur door de indiening van een restitutieaanvraag altijd op expliciete of impliciete wijze verzekert dat er sprake is van een „gezonde handelskwaliteit”, hij volgens de bewijsregels van het nationale recht moet aantonen dat deze voorwaarde wel degelijk is vervuld voor het geval dat de aangifte door de nationale autoriteiten in twijfel zou worden getrokken (arrest van 1 december 2005, Fleisch-Winter, C‑309/04, EU:C:2005:732, punt 35).

    60

    Ten slotte volgt uit de bewoordingen van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie duidelijk dat het niet tot de lidstaten, maar uitsluitend tot de instellingen, de organen en de instanties van de Unie is gericht (arrest van 17 december 2015, WebMindLicenses, C‑419/14, EU:C:2015:832, punt 83), zodat deze bepaling in de zaak in het hoofdgeding niet van toepassing is.

    61

    In die omstandigheden moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat de exporteur van bevroren of diepgevroren kippen volgens artikel 118, lid 2, en artikel 119, lid 1, tweede alinea, van het douanewetboek enerzijds het recht heeft om persoonlijk of via een vertegenwoordiger aanwezig te zijn bij het onderzoek van de goederen en bij de monsterneming, en hij anderzijds kan verzoeken om een aanvullend onderzoek of aanvullende bemonstering van de betrokken goederen indien hij van mening is dat de door de bevoegde autoriteiten verkregen resultaten niet geldig zijn.

    Kosten

    62

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Het onderzoek van de derde vraag heeft geen gegevens opgeleverd die afdoen aan de geldigheid van de maxima voor het watergehalte van diepgevroren kippenvlees die zijn vastgesteld in artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2012 van de Commissie van 19 december 2012.

     

    2)

    Artikel 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 173/2011 van de Commissie van 23 februari 2011, moet aldus worden uitgelegd dat bevroren of diepgevroren kippen waarvan het watergehalte de maxima overschrijdt die zijn vastgesteld in verordening nr. 543/2008, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening nr. 1239/2012, geen producten zijn die in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel kunnen worden gebracht en die voldoen aan het vereiste van gezonde handelskwaliteit, zelfs indien daarvoor een door de bevoegde autoriteit afgegeven gezondheidscertificaat is verkregen.

     

    3)

    Aangezien de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening nr. 1239/2012, voldoende nauwkeurig zijn voor het verrichten van controles van bevroren of diepgevroren kippen die bestemd zijn voor uitvoer met toekenning van uitvoerrestituties, leidt de omstandigheid dat een lidstaat geen praktische regelingen heeft getroffen waarvan artikel 18, lid 2, van deze verordening bepaalt dat zij moeten worden vastgesteld, niet ertoe dat die controles niet kunnen worden tegengeworpen aan de betrokken ondernemingen.

     

    4)

    De exporteur van bevroren of diepgevroren kippen heeft volgens artikel 118, lid 2, en artikel 119, lid 1, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) enerzijds het recht om persoonlijk of via een vertegenwoordiger aanwezig te zijn bij het onderzoek van de goederen en bij de monsterneming, en kan anderzijds verzoeken om een aanvullend onderzoek of aanvullende bemonstering van de betrokken goederen indien hij van mening is dat de door de bevoegde autoriteiten verkregen resultaten niet geldig zijn.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Top