Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0128

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 januari 2017.
    Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie.
    Beroep tot nietigverklaring – Visserij – Verordening (EU) nr. 1380/2013 – Verordening (EU) nr. 1367/2014 – Geldigheid – Vangstmogelijkheden – Voorzorgsbenadering – Beginsel van relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten – Evenredigheidsbeginsel – Beginsel van gelijke behandeling – Rondneusgrenadier en noordelijke grenadier.
    Zaak C-128/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:3

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    11 januari 2017 ( *1 )

    „Beroep tot nietigverklaring — Visserij — Verordening (EU) nr. 1380/2013 — Verordening (EU) nr. 1367/2014 — Geldigheid — Vangstmogelijkheden — Voorzorgsbenadering — Beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van gelijke behandeling — Rondneusgrenadier en noordelijke grenadier”

    In zaak C‑128/15,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 13 maart 2015,

    Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. Rubio González en L. Banciella Rodríguez-Miñón als gemachtigden,

    verzoeker,

    tegen

    Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Westerhof Löfflerová, A. de Gregorio Merino en F. Florindo Gijón als gemachtigden,

    verweerder,

    ondersteund door

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet, I. Galindo Martín en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden,

    interveniënte,

    wijst

    HET HOF (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

    griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 mei 2016,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 juli 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het Koninkrijk Spanje verzoekt om nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1367/2014 van de Raad van 15 december 2014 tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB 2014, L 366, blz. 1) omdat de Raad van de Europese Unie de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid zou hebben overschreden door in twee beheerszones, namelijk de gebieden „5B67” en „8X14”, een gemeenschappelijke totaal toegestane vangst (hierna: „TAC”) voor de rondneusgrenadier (Coryphaenoides rupestris, in het Engels „Roundnose grenadier”) en de noordelijke grenadier (Macrourus berglax, in het Engels „Roughhead grenadier”) vast te stellen zonder rekening te houden met het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten en in strijd met de beginselen van evenredigheid en van gelijke behandeling.

    Toepasselijke bepalingen

    Verordening (EU) nr. 1380/2013

    2

    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en besluit 2004/585/EG van de Raad (PB 2013, L 354, blz. 22, hierna: „GVB-verordening”) bevat bepalingen ter verwezenlijking van de met het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) nagestreefde doelstellingen.

    3

    De overwegingen 4, 6, 10, 24 en 34 tot en met 36 van de GVB-verordening luiden als volgt:

    „(4)

    Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ervoor zorgen dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur bijdragen tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid op lange termijn. Het moet regels omvatten die ten doel hebben de traceerbaarheid, de veiligheid en de kwaliteit van in de Unie afgezette producten te garanderen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet daarenboven bijdragen tot productiviteitsverhoging, een billijke levensstandaard voor de visserijsector, inclusief de kleinschalige visserij, en stabiele markten, en het moet ervoor zorgen dat er voedsel beschikbaar is en dat het tegen redelijke prijzen bij de consumenten terechtkomt. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet bijdragen tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en tot de verwezenlijking van de daarin vastgestelde doelstellingen.

    […]

    (6)

    [De] internationale instrumenten stellen instandhoudingsverplichtingen vast om met name instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen die ontworpen zijn om de rijkdommen van de zee op een niveau te brengen of te behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren zowel in zeegebieden onder nationale jurisdictie als in volle zee, verplichtingen om daartoe samen te werken met andere landen, verplichtingen om de voorzorgsbenadering ruim toe te passen op de instandhouding, het beheer en de exploitatie van visbestanden, verplichtingen om te zorgen voor de verenigbaarheid van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor rijkdommen van de zee die voorkomen in zeegebieden met een verschillende jurisdictionele status, en verplichtingen om terdege rekening te houden met andere vormen van legitiem gebruik van de zee. […]

    […]

    (10)

    De duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee moet worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, voortvloeit uit het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag.

    […]

    (24)

    Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht. In de meerjarenplannen moet het kader worden vastgesteld voor de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen, alsmede duidelijke termijnen en vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene ontwikkelingen. De meerjarenplannen dienen tevens op duidelijk gedefinieerde beheersdoelstellingen te stoelen, zodat ze bijdragen tot de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en de bescherming van de betrokken mariene ecosystemen. Die plannen moeten worden aangenomen in overleg met adviesraden, marktdeelnemers uit de visserijsector, wetenschappers en andere stakeholders die een belang in het visserijbeheer hebben.

    […]

    (34)

    Wat bestanden betreft waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- of visserijinspanningsbeperkingen ervoor worden gezorgd dat het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst oplevert, wordt bereikt. Als er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet er voor het visserijbeheer gebruik worden gemaakt van geraamde waarden.

    (35)

    Gezien de precaire economische situatie van de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.

    (36)

    In het kader van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten moet, gelet op de tijdelijke biologische situatie van de visbestanden, recht worden gedaan aan en ten volle rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio’s waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten, zoals die door de Raad zijn aangegeven in zijn resolutie van 3 november 1976 […]”

    4

    Artikel 1, lid 1, onder a), van de GVB-verordening bepaalt dat het GVB betrekking heeft op de „instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserijen en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren”.

    5

    Artikel 2, lid 2, van die verordening luidt als volgt:

    „In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

    […]”

    6

    Volgens artikel 3, onder c), van die verordening worden de in het kader van het GVB genomen maatregelen vastgesteld „overeenkomstig het best beschikbare wetenschappelijke advies”.

    7

    Artikel 4 van de GVB-verordening, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1, punt 8, het volgende:

    „In deze verordening wordt verstaan onder:

    […]

    ‚voorzorgsbenadering van het visserijbeheer’: benadering als bedoeld in artikel 6 van de VN-overeenkomst over visbestanden waarbij het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten”.

    8

    Artikel 6, lid 2, van die verordening is in de volgende bewoordingen gesteld:

    „Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie de relevante adviesorganen en de relevante wetenschappelijke instanties. Bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen die door de lidstaten krachtens artikel 18 zijn uitgebracht.”

    9

    Artikel 16 van die verordening luidt als volgt:

    „1.   De vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen waarborgen de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.

    2.   Wanneer de aanlandingsverplichting met betrekking tot een visbestand is ingevoerd, worden de vangstmogelijkheden vastgesteld, met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten, met als uitgangspunt dat teruggooi van dat bestand voor het eerste jaar en de daaropvolgende jaren niet meer is toegestaan.

    3.   Indien wetenschappelijk komt vast te staan dat er een aanzienlijk verschil is tussen de voor een specifiek bestand vastgestelde vangstmogelijkheden en de werkelijke toestand van dat bestand, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang een gemotiveerd verzoek indienen bij de Commissie om een voorstel in te dienen ter vermindering van dit verschil, met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.

    4.   De vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen en zijn in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, onder b) en c), bedoelde kwantificeerbare streefdoelen, tijdschema’s en marges.

    […]”

    10

    Artikel 25 van de GVB-verordening, dat is opgenomen in deel V, „Wetenschappelijke basis voor het visserijbeheer”, van die verordening, luidt:

    „1.   De lidstaten verzamelen, overeenkomstig de met betrekking tot gegevensverzameling vastgestelde voorschriften, de biologische, milieugerelateerde, technische en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor het visserijbeheer, beheren die gegevens en stellen deze beschikbaar voor de eindgebruikers, waaronder de door de Commissie aangewezen organen. Het verwerven en beheren van die gegevens komt in aanmerking voor financiering uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020. De gegevens dienen met name voor de beoordeling van:

    a)

    de toestand van de geëxploiteerde biologische rijkdommen van de zee;

    b)

    het niveau van bevissing en de gevolgen van visserijactiviteiten voor de biologische rijkdommen van de zee en voor de mariene ecosystemen; en

    c)

    de prestaties van de visserij-, de aquacultuur- en de verwerkingssector op sociaaleconomisch gebied in de Uniewateren en daarbuiten.

    2.   Bij het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens worden de onderstaande beginselen in acht genomen:

    a)

    juistheid en betrouwbaarheid en de tijdige verzameling van gegevens;

    b)

    het gebruik van coördinatiemechanismen om te voorkomen dat gegevens die voor verschillende doeleinden worden verzameld, elkaar overlappen;

    c)

    veilige opslag en bescherming van verzamelde gegevens in geautomatiseerde databanken en, waar passend, de openbaarmaking ervan, zoals op geaggregeerd niveau, om de vertrouwelijkheid ervan te garanderen;

    d)

    toegang voor de Commissie of de door haar aangewezen organen tot de nationale databanken en systemen die voor de verwerking van de verzamelde gegevens worden gebruikt, zodat het bestaan en de kwaliteit van de gegevens kunnen worden gecontroleerd;

    e)

    tijdige beschikbaarheid van relevante gegevens en van de respectieve methoden voor het verkrijgen ervan voor instanties die vanuit wetenschappelijk of vanuit beheersoogpunt belang hebben bij de wetenschappelijke analyse van gegevens uit de visserijsector, alsook voor andere belanghebbenden, uitgezonderd in omstandigheden waarin op grond van toepasselijk Unierecht bescherming en vertrouwelijkheid zijn vereist.

    3.   De lidstaten dienen jaarlijks bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van hun nationale programma’s voor de verzameling van gegevens en maken dit verslag openbaar.

    De Commissie beoordeelt het jaarverslag over de verzameling van gegevens na raadpleging van haar wetenschappelijk adviesorgaan en, in voorkomend geval, regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) waarbij de Unie partij of waarnemer is, en bevoegde internationale wetenschappelijke instanties.

    4.   De lidstaten zien erop toe dat de verzameling en het beheer van de voor het visserijbeheer bestemde wetenschappelijke gegevens, waaronder sociaaleconomische gegevens nationaal worden gecoördineerd. Hiertoe wijzen zij een nationale correspondent aan en organiseren zij jaarlijks een nationale coördinatievergadering. De Commissie wordt op de hoogte gebracht van de nationale coördinatieactiviteiten en wordt uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen.

    […]”

    Verordening nr. 1367/2014

    11

    De overwegingen 3 tot en met 7 van verordening nr. 1367/2014 luiden als volgt:

    „(3)

    De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief in voorkomend geval bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten, met inachtneming van de in verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zo over de lidstaten worden verdeeld dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten per bestand of per visserij geniet.

    (4)

    De [TAC’s] moeten worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten en van de noodzaak een billijke behandeling van de visserijsectoren te garanderen, alsmede in het licht van de standpunten die worden ingenomen tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, en met name de betrokken regionale adviesraden.

    (5)

    De vastgestelde vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten […], en de gedetailleerde beheersbeginselen zoals vastgesteld in de in 2008 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties vastgestelde internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee, waarin met name wordt gesteld dat wetgevers voorzichtiger moeten zijn wanneer informatie onzeker, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Het ontbreken van adequate wetenschappelijke gegevens mag geen reden zijn om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten.

    (6)

    Uit het meest recente advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) […] blijkt dat de meeste diepzeebestanden nog steeds op niet-duurzame wijze worden geëxploiteerd en dat, om de duurzaamheid van die bestanden te verzekeren, de desbetreffende vangstmogelijkheden verder moeten worden verlaagd totdat de ontwikkeling van de bestanden een positieve trend te zien geeft. De ICES heeft verder geadviseerd de gerichte visserij op Atlantische slijmkop in alle gebieden en de gerichte visserij op bepaalde bestanden zeebrasem en rondneusgrenadier te verbieden.

    (7)

    Wat de vier bestanden rondneusgrenadier betreft, blijkt uit wetenschappelijk advies en recente besprekingen in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) dat vangsten van deze soort mogelijk verkeerd zijn opgegeven als vangsten van noordelijke grenadier. Daarom dient in dit verband een TAC te worden vastgesteld die voor beide soorten geldt en het tegelijkertijd mogelijk maakt elke soort afzonderlijk op te geven.”

    12

    Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1367/2014 bepaalt:

    „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a)

    ‚Unievissersvaartuig’: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

    b)

    ‚Uniewateren’: de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde gebieden;

    c)

    ‚totaal toegestane vangst (TAC)’: de hoeveelheid van elk visbestand die elk jaar mag worden gevangen en aangeland;

    d)

    ‚quotum’: een aan de Unie of een lidstaat toegewezen aandeel van de TAC;

    e)

    ‚internationale wateren’: wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen.”

    13

    In deel 2 van de bijlage bij die verordening zijn de TAC’s per soort en gebied opgenomen. De vangstmogelijkheden voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier zijn vastgelegd in een gemeenschappelijke TAC voor die twee soorten. De in casu relevante TAC’s zijn als volgt vastgesteld:

    voor beheersgebied 5B67: 4010 ton voor het jaar 2015 en 4078 ton voor het jaar 2016; in beide gevallen mag, wat rondneusgrenadier betreft, niet meer dan 95 % van het quotum van elke lidstaat worden aangeland;

    voor beheersgebied 8X14: 3644 ton voor het jaar 2015 en 3279 ton voor het jaar 2016; in beide gevallen mag, wat rondneusgrenadier betreft, niet meer dan 80 % van het quotum van elke lidstaat worden aangeland.

    14

    Voor het eerste gebied werd Spanje 65 ton toegewezen voor het jaar 2015 en 66 ton voor het jaar 2016. Wat het tweede gebied betreft, werd Spanje 2617 ton voor het jaar 2015 toegewezen, en 2354 ton voor het jaar 2016.

    Voorgeschiedenis van het geding

    15

    Uit de opmerkingen van de Raad en van de Commissie blijkt dat de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier twee diepzeevissoorten zijn die met het blote oog slechts van elkaar kunnen worden onderscheiden door de vorm van hun kop. Nadat de kop van vissen van die soorten is verwijderd en zij zijn ingevroren, zou het vrijwel onmogelijk zijn deze van elkaar te onderscheiden.

    16

    De Commissie preciseert dat de rondneusgrenadier een van de soorten is waarop de betrokken beheersgebieden zich richten en dat de visserij ervan in die gebieden sinds het jaar 2003 is geregeld door een op het niveau van de Unie vastgestelde TAC. Zij voegt daaraan toe dat de noordelijke grenadier in die gebieden minder vaak voorkomt en dat er, voordat verordening nr. 1367/2014 werd vastgesteld, voor de vangst ervan geen TAC voor de Unie gold.

    17

    Volgens de Raad en de Commissie heeft de werkgroep van de ICES over de biologie en de beoordeling van de bestanden van diepzeevissen, die van 4 tot en met 11 april 2014 bijeen is gekomen, in haar verslag van 2014 (hierna: „verslag van de ICES-werkgroep van 2014”) aangegeven dat zij meldingen had ontvangen over aanzienlijke vangsten van noordelijke grenadier in de voorgaande jaren op de Hatton bank, met name door Spaanse trawlers. Volgens deze instellingen vermeldde dit verslag ook dat de gegevens van de waarnemers en de officiële Spaanse gegevens over de aanlanding van de rondneusgrenadier sterk uiteenliepen, hetgeen bepaalde twijfel schiep aan de juistheid van de opgaven van de verschillende grenadierssoorten.

    18

    De inhoud van het verslag van de ICES-werkgroep van 2014 is in september 2014 besproken in het permanent comité van de NEAFC voor beheer en wetenschappelijke vraagstukken. Dit comité heeft in het bijzonder benadrukt dat de voor de noordelijke grenadier opgegeven vangsten in vergelijking met die van rondneusgrenadier „opmerkelijk” waren, aangezien de vangsten van de noordelijke grenadier gewoonlijk minder groot waren. De ICES is verzocht om zo veel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over deze visvangsten. Met name is hem gevraagd te onderzoeken of er eventuele fouten in de aangiften van de vangsten waren dan wel of er sprake was van nieuwe dan wel snel groeiende bevissing van de noordelijke grenadier.

    19

    Tegelijkertijd heeft ook de Unie, vertegenwoordigd door afdeling C2 van het directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij van de Commissie, in september 2014 aan de ICES ter zake vragen gesteld.

    20

    Op 3 oktober 2014 heeft de Commissie de Raad een voorstel voorgelegd voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de vangstmogelijkheden voor Unievissersvaartuigen voor bepaalde bestanden diepzeevis. De Commissie stelde met name voor dat in elk van de betrokken beheersgebieden een gemeenschappelijke TAC voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier zou worden vastgesteld. Het niveau van de gemeenschappelijke TAC was gebaseerd op het wetenschappelijk advies van de ICES voor de rondneusgrenadier, bij gebreke van een advies voor de noordelijke grenadier. Ook werden de nationale quota die de gemeenschappelijke TAC verdelen, vastgesteld in overeenstemming met het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor alleen de rondneusgrenadier.

    21

    Op 7 november 2014 heeft de ICES in antwoord op de verzoeken van de NEAFC en de Unie een wetenschappelijk advies (hierna: „advies van de ICES van 7 november 2014”) uitgebracht. Blijkens dit advies bestaat er onzekerheid over de samenstelling, per bestand, van de vangsten die voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier zijn aangegeven. Wat de verspreiding en de dichtheid van deze twee vissoorten betreft, heeft de ICES aangegeven dat deze gewoonlijk in een verschillende hydrologische omgeving voorkomen, aangezien de noordelijke grenadier in het algemeen in noordelijke, koudere wateren leeft.

    22

    Het advies van de ICES van 7 november 2014 benadrukt dat er aanzienlijke vangsten van de noordelijke grenadier in beheersgebied 8X14 en in een gedeelte van beheersgebied 5B67 zijn aangegeven. Gemiddeld zijn de commerciële vangsten van de rondneusgrenadier die in de tot die beheersgebieden behorende subgebieden VI en XII zijn waargenomen, qua omvang drie keer groter dan die van de noordelijke grenadier. De ICES heeft echter gewezen op aanzienlijke verschillen, die gaan tot het dubbele, tussen de relatieve aandelen van de rondneusgrenadier en noordelijke grenadier zoals opgegeven in de officiële aanlandingsverklaringen, enerzijds, en de relatieve aandelen waargenomen in het kader van wetenschappelijke vangsten en studies in de gebieden waar op de noordelijke grenadier wordt gevist, anderzijds.

    23

    Niettemin gaf het advies van de ICES van 7 november 2014 aan dat de beschikbare gegevens geen erg overtuigende informatie verschaften, met een beperkte dekking naar ruimte en tijd. De ICES is dan ook tot de conclusie gekomen dat op grotere schaal gegevens moesten worden verzameld over de vangsten en visactiviteiten betreffende de noordelijke grenadier, indien de NEAFC en de Unie de bevissing van deze soort wilden reguleren.

    24

    Op maandag 10 november 2014 heeft de Raad het verordeningsvoorstel dat door de Commissie op 3 oktober 2014 was ingediend, besproken. Op basis van het overleg in de Raad heeft het voorzitterschap van die instelling, met instemming van de Commissie, een compromistekst voorgesteld. In wezen hield dit compromis in dat het niveau van de oorspronkelijk voor de rondneusgrenadier vastgestelde TAC werd opgetrokken om rekening te houden met de uitbreiding ervan tot de noordelijke grenadier.

    25

    Uit de opmerkingen van de Raad blijkt dat deze verhoging in de praktijk is berekend op basis van de gemiddelde verhouding tussen de aanlanding van de rondneusgrenadier en van de noordelijke grenadier. Aangezien het wetenschappelijk advies van de ICES voor het beheersgebied 5B67 een TAC van 3794 ton voorstelde voor de rondneusgrenadier en de geschatte gemiddelde jaarlijkse aanlanding van noordelijke grenadier in dit gebied 5,7 % bedroeg van de geschatte gemiddelde jaarlijkse aanlanding van de rondneusgrenadier, is dan ook voor het eerste betrokken beheersgebied de hoeveelheid van 3794 ton verhoogd met 216 ton (dat is 5,7 % van 3794 ton), hetgeen de eindhoeveelheid van 4010 ton opleverde. Dezelfde werkwijze is gevolgd voor het beheersgebied 8X14, waar de geschatte gemiddelde jaarlijkse aanlanding van de noordelijke grenadier 25,6 % vertegenwoordigde van de geschatte jaarlijkse gemiddelde aanlanding van de rondneusgrenadier.

    26

    De aldus vastgestelde TAC’s zijn onder de betrokken lidstaten verdeeld volgens de verdeelsleutel die de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor de rondneusgrenadier verzekert. Bijgevolg bedroegen de quota van het Koninkrijk Spanje 1,62 % en 71,8 % van de gemeenschappelijke TAC’s die respectievelijk voor de beheersgebieden 5B67 en 8X14 waren vastgesteld.

    27

    Op 15 december 2014 is een politiek akkoord tot stand gekomen op basis van het enigszins aangepaste compromis van het voorzitterschap van de Raad. Alle delegaties hebben zich ten faveure van dit politieke akkoord uitgesproken, behalve de Spaanse en de Portugese delegatie, die een verklaring hebben overgelegd voor de notulen van de Raad. Daarin vermeldt het Koninkrijk Spanje met name dat de verdeling van de voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier vastgestelde gemeenschappelijke TAC’s het op de historische vangsten van elke lidstaat gebaseerde beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten schendt.

    28

    Verordening nr. 1367/2014 is vastgesteld met de formulering die voortvloeide uit dat akkoord en is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 20 december 2014. Zij is in werking getreden op de dag na die van de bekendmaking ervan.

    Conclusies van partijen en procesverloop voor het Hof

    29

    Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Hof:

    verordening nr. 1367/2014 nietig te verklaren, en

    de Raad te verwijzen in de kosten.

    30

    De Raad verzoekt het Hof:

    het beroep in zijn geheel te verwerpen en

    het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

    31

    Bij beschikking van de president van het Hof van 1 juli 2015 is de Commissie toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad.

    Verzoeken tot heropening van de mondelinge behandeling

    32

    Nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, heeft de Raad krachtens artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof op 9 september 2016 een verzoek om heropening van de mondelinge behandeling ingediend. Bij op dezelfde datum ter griffie van het Hof ingekomen brief heeft de Commissie een vergelijkbaar verzoek geformuleerd.

    33

    Tot staving van hun verzoeken betogen die instellingen in wezen dat de uitlegging van het door de advocaat-generaal in aanmerking genomen beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten is gebaseerd op argumenten waarover partijen hun standpunt niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

    34

    In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, overeenkomstig artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

    35

    In casu is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om uitspraak te doen over het bij hem ingestelde beroep, en dat de zaak niet hoeft te worden beslecht op grond van een argument waarover geen standpunt is uitgewisseld voor het Hof.

    36

    Bijgevolg moeten de verzoeken tot heropening van de Raad en van de Commissie worden afgewezen.

    Beroep

    37

    Tot staving van zijn beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1367/2014 voert het Koninkrijk Spanje drie middelen aan: 1) overschrijding door de Raad van zijn beoordelingsmarge en schending van het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten; 2) schending van het evenredigheidsbeginsel, en 3) schending van het beginsel van gelijke behandeling.

    Eerste middel

    Argumenten van partijen

    38

    Met het eerste onderdeel van zijn eerste middel verwijt het Koninkrijk Spanje de Raad dat hij is uitgegaan van onjuiste gegevens wanneer hij een gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier heeft vastgesteld omdat de vangsten van rondneusgrenadier „mogelijk […] zijn opgegeven als vangsten van noordelijke grenadier”. Blijkens overweging 7 van verordening nr. 1367/2014 is die beslissing genomen op basis van wetenschappelijk advies van en recente besprekingen in de NEAFC. Het wetenschappelijk advies van de NEAFC was echter niet overtuigend op het punt van de noodzaak om voor de twee grenadiersoorten een gemeenschappelijke TAC vast te stellen.

    39

    Overigens zou de ICES in zijn advies van 7 november 2014 hebben aangegeven dat het hem onmogelijk was een advies te geven met betrekking tot het bestaan van een visserij op noordelijke grenadier, aangezien er geen enkele indicatie bestond betreffende de vangst van de verschillende grenadiersoorten, daar de gegevens voor het jaar 2010 ontoereikend waren om enigerlei conclusie te kunnen trekken in dat verband. Daarin was tevens gepreciseerd dat er aanzienlijke verschillen bestonden tussen de gegevens betreffende de aanlanding van vangsten van noordelijke grenadier en van rondneusgrenadier. De ICES is dan ook tot de conclusie gekomen dat, om het bestaan van een visserij op noordelijke grenadier vast te stellen, meer volledige en gedetailleerde informatie moest worden verzameld over de vangsten en de aanlanding daarvan. Uit dat advies bleek dus duidelijk dat er geen duidelijke wetenschappelijke gegevens bestonden waaruit bleek dat die twee soorten voorkwamen in de beheersgebieden 5B67 en 8X14.

    40

    Volgens het Koninkrijk Spanje kan bovendien niet worden gesteld dat met de gegevens die op 28 november 2014 door die lidstaat in antwoord op het verzoek om gegevens waren verstrekt, geen rekening kon worden gehouden omdat het politieke akkoord betreffende verordening nr. 1367/2014 op 10 november 2014 tot stand was gekomen, terwijl die verordening pas op 15 december 2014 is vastgesteld.

    41

    Het Koninkrijk Spanje leidt daaruit af dat de Raad zijn beoordelingsmarge heeft overschreden door voor de twee soorten een gemeenschappelijke TAC vast te stellen, terwijl het wetenschappelijk advies van de ICES duidelijk aangaf dat de beschikbare gegevens niet bewijzen dat deze soorten in de betrokken beheersgebieden voorkwamen en dus gezamenlijk gevangen konden worden.

    42

    In het kader van het tweede onderdeel van zijn eerste middel stelt het Koninkrijk Spanje dat de Raad noch de Commissie rekening heeft gehouden met de historische vangsten van de noordelijke grenadier bij het bepalen van de verdeelsleutel die is toegepast op de gemeenschappelijke TAC die voor deze soort en de rondneusgrenadier is vastgesteld. Hierdoor zouden de door de bestreden bepalingen vastgestelde nationale quota in strijd zijn met het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten, op grond waarvan voor iedere betrokken soort rekening moet worden gehouden met de verdeling van de historische vangstniveaus onder de vloten van iedere lidstaat.

    43

    Volgens het Koninkrijk Spanje hadden de aan hem voor de rondneusgrenadier en de noordelijke grenadier toegewezen vangstquota hoger moeten zijn, omdat de Spaanse vloot goed was voor een belangrijk deel van de vangsten van noordelijke grenadier in de periode 2009-2013. De wegens deze vermeende schending van het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten door de Spaanse vloot geleden schade zou 346926 EUR bedragen.

    44

    De Raad noch de Commissie bestrijden dat er bij de vaststelling van de litigieuze gemeenschappelijke TAC geen rekening is gehouden met de historische vangsten van noordelijke grenadier. Vast staat immers dat deze TAC onder de lidstaten is verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel die de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor alleen de rondneusgrenadier waarborgt.

    45

    De Raad en de Commissie menen dat het eerste middel ongegrond moet worden verklaard.

    Beoordeling door het Hof

    46

    Wat in de eerste plaats de vermeende overschrijding van de beoordelingsmarge van de Raad betreft, zij om te beginnen eraan herinnerd dat, wanneer de Raad de TAC’s vaststelt en de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeelt, hij een ingewikkelde economische situatie moet beoordelen, ten aanzien waarvan hij over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt. In dergelijke omstandigheden geldt de discretionaire bevoegdheid van de Raad niet slechts de vaststelling van de aard en draagwijdte van de vast te stellen bepalingen, doch tot op zekere hoogte ook de vaststelling van de basisgegevens. Bij zijn toezicht op de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid mag de rechter alleen nagaan of daarbij geen kennelijke fout of misbruik is gemaakt en of het betrokken gezagsorgaan zich niet kennelijk buiten de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft begeven (zie in die zin arresten van 19 februari 1998, NIFPO en Northern Ireland Fishermen’s Federation, C‑4/96, EU:C:1998:67, punten 41 en 42; 5 oktober 1999, Spanje/Raad, C‑179/95, EU:C:1999:476, punt 29, en 9 september 2004, Spanje/Commissie, C‑304/01, EU:C:2004:495, punt 23).

    47

    Vervolgens blijkt uit artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening dat de „voorzorgsbenadering” moet worden toegepast op het visserijbeheer.

    48

    Volgens de definitie in artikel 4, lid 1, punt 8, van die verordening houdt deze benadering in dat het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om het vaststellen van beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving uit te stellen of achterwege te laten.

    49

    Ten slotte, zoals de advocaat-generaal in de punten 54 en 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, voorziet artikel 6, lid 2, van die verordening alleen in een verplichting om bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen „rekening te houden” met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, maar verhindert het de Uniewetgever niet om dergelijke instandhoudingsmaatregelen vast te stellen wanneer er geen overtuigende wetenschappelijke, technische en economische adviezen zijn.

    50

    Overigens heeft het Hof ter zake van een soortgelijke verplichting die voortvloeide uit verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (PB 1983, L 24, blz. 1) geoordeeld dat maatregelen tot instandhouding van visbestanden niet geheel in overeenstemming met de wetenschappelijke adviezen behoeven te zijn en dat het ontbreken of de niet-overtuigende aard van dergelijke adviezen de Raad niet behoeft te beletten de maatregelen te treffen die hij voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB noodzakelijk acht (zie, naar analogie, arrest van 24 november 1993, Mondiet, C‑405/92, EU:C:1993:906, punt 31).

    51

    Uit het voorgaande volgt dat, in casu, enerzijds, de Raad de bevoegdheid had om voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier een gemeenschappelijke TAC vast te stellen, ook al bestonden er geen „overtuigende” wetenschappelijke gegevens betreffende de aanwezigheid en de vangst van die twee vissoorten in de betrokken beheersgebieden, wanneer hij van mening was dat die maatregel geschikt was voor de instandhouding van de rondneusgrenadierbestanden.

    52

    Anderzijds, aangezien in het verslag van de ICES-werkgroep van 2014 en het advies van de ICES van 7 november 2014 werd verwezen naar vangstmeldingen voor de noordelijke grenadier in de betrokken beheersgebieden, waarvan de omvang twijfels deed rijzen aangaande de betrouwbaarheid van die meldingen, waarbij de vangsten van rondneusgrenadier waarschijnlijk waren opgegeven als vangsten van noordelijke grenadier, en aangezien een dergelijke omstandigheid het risico inhield in belangrijke mate afbreuk te doen aan het nuttig effect van voor de rondneusgrenadier vastgestelde TAC’s, gelet op het feit dat de twee betrokken soorten niet van elkaar kunnen worden onderscheiden wanneer de kop van de vis is verwijderd en de vis is ingevroren, heeft de Raad kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om een maatregel vast te stellen teneinde dat risico tegen te gaan.

    53

    In die omstandigheden kan niet worden gesteld dat de Raad de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden door de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier.

    54

    Het eerste onderdeel van het eerste middel is dus ongegrond.

    55

    Wat in de tweede plaats de vermeende schending van het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten betreft, zij eraan herinnerd dat artikel 16 van GVB-verordening preciseert dat „de vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen […] de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij [waarborgen]”. Hieraan voegt het toe dat „[b]ij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden […] rekening [wordt] gehouden met de belangen van elke lidstaat”.

    56

    Daarnaast blijkt uit de overwegingen 35 en 36 van die verordening dat, gezien met name de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, het noodzakelijk is een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat, waarbij in het kader van die stabiliteit „recht [moet] worden gedaan aan en ten volle rekening [moet] worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio’s waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten”.

    57

    Uit het voorgaande volgt dat het stelsel van nationale quota tot doel heeft, te waarborgen dat elke lidstaat een billijk deel van de vastgestelde TAC krijgt, dat voornamelijk wordt vastgesteld aan de hand van de vangsten die vóór de invoering van het quotastelsel ten goede zijn gekomen aan de traditionele visserij, de plaatselijke bevolking die sterk afhankelijk is van de visserij, en de aanverwante industrieën van die lidstaat (zie in die zin arrest van 14 december 1989, Agegate, C‑3/87, EU:C:1989:650, punt 24).

    58

    In het licht van die overwegingen alsook de omstandigheid dat de Uniewetgever over een ruime beoordelingsmarge beschikt bij de keuze van de aard en de draagwijdte van de vast te stellen bepalingen, moet worden nagegaan of de Raad, door geen rekening te houden met het historische niveau van de door het Koninkrijk Spanje opgegeven vangsten van noordelijke grenadier wanneer hij, na de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor die soort en de rondneusgrenadier, de aan iedere lidstaat toekomende quota heeft bepaald, inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten.

    59

    In dat verband dient te worden vastgesteld dat de onderhavige zaak in verscheidene opzichten verschilt van de andere zaken die tot dusver bij het Hof aanhangig zijn gemaakt op het gebied van het GVB. Zo kunnen de twee vissoorten in kwestie om te beginnen niet met het blote oog worden onderscheiden wanneer de kop van de vis is verwijderd en de vis is ingevroren. Vervolgens is in de wetenschappelijke adviezen waarover de Uniewetgever beschikte, vermeld dat het mogelijk is dat de meldingen van hoge vangsten van noordelijke grenadier, die voornamelijk van één enkele lidstaat, namelijk het Koninkrijk Spanje, afkomstig waren, verband houden met vangsten van rondneusgrenadier die ten onrechte zijn opgegeven als vangsten van noordelijke grenadier. Ten slotte heeft de Raad geen nieuwe TAC opgesteld voor de noordelijke grenadier en heeft hij dus geen nieuwe vangstmogelijkheid toegewezen, maar zich ertoe beperkt, uitsluitend voor de jaren 2015 en 2016, een gemeenschappelijke TAC vast te stellen voor de twee soorten in kwestie.

    60

    In casu heeft de Raad aldus beslist om niet over te gaan tot de door het Koninkrijk Spanje verlangde toewijzing van quota aangezien de inaanmerkingneming van de door die lidstaat gedane vangstmeldingen van noordelijke grenadier bij de berekening van de betrokken quota tot gevolg zou hebben gehad dat een blijvend voordeel tot stand zou zijn gebracht voor een lidstaat waarvan de vangstmeldingen volgens de wetenschappelijke adviezen onjuist zouden kunnen zijn. Daarentegen heeft de Raad, met zijn benadering, die in een eerste stadium erin bestond geen rekening te houden met die vangstmeldingen bij de berekening van de nationale quota, voorkomen dat hij in dat verband toezeggingen zou doen die een gewettigd vertrouwen zouden kunnen doen ontstaan, en zich tegelijkertijd de mogelijkheid voorbehouden om, wanneer de informatie betreffende de vangstmeldingen zou zijn nagetrokken en overtuigende wetenschappelijke adviezen zouden voorliggen, quota vast te stellen die zijn gebaseerd op vaststaande gegevens en dus kunnen worden beschouwd als eerlijke quota.

    61

    Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van het Koninkrijk Spanje dat de Raad, aangezien hij rekening heeft gehouden met de vangstmeldingen voor de noordelijke grenadier bij de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor de twee soorten, rekening had moeten houden met het historische niveau van de door die lidstaat gemelde vangsten van noordelijke grenadier, gelet op, enerzijds, de in de wetenschappelijke adviezen (zie punt 52 van het onderhavige arrest) geuite twijfels over de betrouwbaarheid van de vangstmeldingen voor de betrokken vissoorten, en anderzijds, de ruime beoordelingsmarge waarover de Uniewetgever beschikt op het gebied van het GVB.

    62

    Bijgevolg kan in casu de Raad niet worden verweten dat hij inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten.

    63

    Gelet op de voorgaande overwegingen moet ook het tweede onderdeel van het eerste middel ongegrond worden verklaard.

    64

    Derhalve moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.

    Tweede middel

    Argumenten van partijen

    65

    Het Koninkrijk Spanje verwijt de Raad dat hij inbreuk heeft gemaakt op het evenredigheidsbeginsel door in verordening nr. 1367/2014 een gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier vast te stellen in de gebieden 5B67 en 8X14.

    66

    Om te beginnen is de maatregel in kwestie immers geen passende maatregel, aangezien bij de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten niet in acht is genomen wat het historische niveau betreft van de vangsten van noordelijke grenadier door het Koninkrijk Spanje tijdens de voorgaande jaren.

    67

    Vervolgens is de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor de twee grenadiersoorten geen noodzakelijke maatregel, aangezien rekening had kunnen worden gehouden met het historische niveau van de vangsten van noordelijke grenadier van het Koninkrijk Spanje en dus een maatregel had kunnen worden vastgesteld die minder schadelijk was voor de belangen van die lidstaat.

    68

    Ten slotte is de in geding zijnde maatregel onevenredig aangezien hij is gebaseerd op de hypothese dat aanzienlijke vangsten van rondneusgrenadier ten onrechte zouden kunnen zijn opgegeven als vangsten van noordelijke grenadier. Die hypothese is echter niet wetenschappelijk geverifieerd en haar aanvaarden zou onevenredig zijn ten opzichte van de schade die wordt berokkend aan de belangen van het Koninkrijk Spanje en voortvloeit uit het buiten beschouwing laten van het historische niveau van zijn vangsten van noordelijke grenadier bij de vaststelling van de gemeenschappelijke TAC voor de twee soorten.

    69

    Het Koninkrijk Spanje merkt voorts op dat het niet zozeer de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier is die hem schaadt, maar de omstandigheid dat het historische vangstniveau van noordelijke grenadier door de Raad niet in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de gemeenschappelijke TAC voor die twee soorten.

    70

    Volgens de Raad en de Commissie is dat middel ongegrond.

    Beoordeling door het Hof

    71

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de handelingen van de instellingen van de Unie volgens het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene Unierechtelijke beginselen, niet buiten de grenzen mogen treden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de rechtmatige doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (zie met name arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 42en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    72

    Voorts kan, wat de rechterlijke toetsing van de wijze van toepassing van dat beginsel betreft, volgens vaste rechtspraak, gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de wetgever van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid beschikt, aan de rechtmatigheid van een op dit gebied vastgestelde maatregel slechts worden afgedaan, wanneer de maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de bevoegde instelling nagestreefde doel. De vraag is dus niet of de door de wetgever vastgestelde maatregel de enig mogelijke of de best mogelijke maatregel was, doch of hij kennelijk ongeschikt was (zie met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid, arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 43en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    73

    Wat de evenredigheid van de in casu aan de orde zijnde regeling betreft, moet worden vastgesteld dat, zoals blijkt uit de punten 59 en 60 van het onderhavige arrest, de inaanmerkingneming van de historische vangsten van noordelijke grenadier van het Koninkrijk Spanje bij de vaststelling van de gemeenschappelijke TAC voor de rondneusgrenadier en noordelijke grenadier juist tot gevolg zou hebben gehad dat aan die lidstaat quota zouden zijn toegewezen op basis van vangstmeldingen waarvoor de Raad op basis van wetenschappelijke adviezen kon aannemen dat zij waarschijnlijk onjuist waren.

    74

    Aangezien de Raad enerzijds de bedoeling had de rondneusgrenadier tegen overbevissing te beschermen en zich anderzijds de mogelijkheid wenste voor te behouden om, wanneer de informatie betreffende de vangstmeldingen van noordelijke grenadier zou zijn nagetrokken en overtuigende wetenschappelijke adviezen zouden voorliggen, TAC’s en quota vast te stellen die zijn gebaseerd op vaststaande en betrouwbare gegevens, kan de beslissing om de door het Koninkrijk Spanje ingediende vangstmeldingen voor noordelijke grenadier niet in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier, niet worden geacht kennelijk ongeschikt te zijn.

    75

    Daaraan zij toegevoegd dat het Koninkrijk Spanje hoe dan ook niet heeft aangetoond dat de door de Raad nagestreefde doelstellingen ook hadden kunnen worden bereikt met een voor zijn belangen minder schadelijke maatregel.

    76

    Bijgevolg moet het tweede middel ongegrond worden verklaard.

    Derde middel

    Argumenten van partijen

    77

    Met zijn derde middel verwijt het Koninkrijk Spanje de Raad dat hij inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van gelijke behandeling door eenzijdig een gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier vast te stellen, terwijl de instellingen van de Unie in vergelijkbare zaken het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten in acht hebben genomen door de inaanmerkingneming van de historische vangstquota van de lidstaten bij de vaststelling van de TAC, dan wel geen gemeenschappelijke TAC hebben vastgesteld wanneer een van de lidstaten daartegen bezwaar maakte.

    78

    Zo heeft de Commissie om te beginnen in de loop van 2011, naar aanleiding van besprekingen betreffende de opneming van een nieuwe soort, namelijk de demersale roodbaars, in de TAC voor roodbaars, rekening gehouden met de stellingen van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Republiek Estland betreffende de vaststelling van de TAC voor demersale roodbaars. Vervolgens heeft de Commissie, die sinds het jaar 2012 voornemens was een TAC voor zeebaars vast te stellen, toen zij geconfronteerd werd met het verzet van bepaalde lidstaten, waaronder Ierland, te kennen gegeven dat bij de vaststelling van een TAC voor die soort rekening zou worden gehouden met de vangsten van iedere lidstaat, in overeenstemming met het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten, en heeft zij de lidstaten vrijelijk een akkoord laten onderhandelen waarin allen zich konden vinden. Ten slotte zou de Commissie, steeds met het oogmerk een consensus te bereiken, het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek sinds een aantal jaren hebben aangemoedigd om voor de sardine een akkoord sluiten met het oog op de vaststelling van een TAC die rekening houdt met het beginsel van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten.

    79

    Volgens de Raad en de Commissie moet het derde middel ongegrond worden verklaard.

    Beoordeling door het Hof

    80

    Wat het beginsel van gelijke behandeling betreft, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak artikel 40, lid 2, tweede alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 38, lid 1, tweede alinea, VWEU, dat in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid elke discriminatie verbiedt, slechts de specifieke uitdrukking is van het algemene gelijkheidsbeginsel, dat verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is (zie in die zin arrest van 14 november 2013, SFIR e.a., C‑187/12–C‑189/12, EU:C:2013:737, punt 48en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    81

    In casu zij eraan herinnerd dat de vaststelling van de gemeenschappelijke TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier en het buiten beschouwing laten van het historische niveau van de door het Koninkrijk Spanje opgegeven vangsten van noordelijke grenadier volgens de Raad noodzakelijk waren om te zorgen voor een effectieve bescherming van de rondneusgrenadier in een situatie die werd gekenmerkt door welbepaalde omstandigheden, zoals blijkt uit punt 59 van het onderhavige arrest.

    82

    Het Koninkrijk Spanje voert evenwel niets aan waaruit blijkt dat de door hem ter ondersteuning van zijn derde middel aangehaalde voorbeelden werden gekenmerkt door omstandigheden die gelijk zijn aan of vergelijkbaar met die waaraan in het vorige punt van het onderhavige arrest is herinnerd. In het bijzonder heeft het Koninkrijk Spanje niet aangetoond dat het, in de zaken die het bij wijze van vergelijking heeft aangevoerd, waarschijnlijk was dat aanzienlijke fouten waren gemaakt bij de vangstmeldingen van een soort waarvoor een TAC gold en die, bij de aanlanding van vangsten, had kunnen worden verward met een andere soort waarvoor geen TAC gold.

    83

    Derhalve moet ook het derde middel ongegrond worden verklaard.

    84

    Aangezien geen van de aangevoerde middelen is aanvaard, moet het beroep van het Koninkrijk Spanje in zijn geheel worden afgewezen.

    Kosten

    85

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Raad in de kosten worden verwezen. Ingevolge artikel 140, lid 1, van dit Reglement draagt de Commissie, interveniënte ter ondersteuning van de conclusies van de Raad, haar eigen kosten.

     

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

     

    1)

    Het beroep wordt verworpen.

     

    2)

    Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

     

    3)

    De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Top