Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0096

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juni 2016.
Saint Louis Sucre tegen Directeur général des douanes et droits indirects.
Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Suiker – Productieheffingen – Recht op teruggaaf – Opgeslagen suiker die niet is uitgevoerd – Ongerechtvaardigde verrijking – Vrijheid van ondernemerschap – Berekeningsmethode.
Zaak C-96/15.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:450

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

16 juni 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Suiker — Productieheffingen — Recht op teruggaaf — Opgeslagen suiker die niet is uitgevoerd — Ongerechtvaardigde verrijking — Vrijheid van ondernemerschap — Berekeningsmethode”

In zaak C‑96/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal de grande instance de Nanterre (algemene rechter in eerste aanleg Nanterre, Frankrijk) bij beslissing van 22 januari 2015, ingekomen bij het Hof op 26 februari 2015, in de procedure

Saint Louis Sucre, voorheen Saint Louis Sucre SA,

tegen

Directeur général des douanes et droits indirects,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan en M. Vilaras, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 november 2015,

gelet op de opmerkingen van:

Saint Louis Sucre, vertegenwoordigd door S. Le Roy, avocat, en door H.‑J. Prieß en C. Pitschas, Rechtsanwälte,

de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas, A. Daly, J. Bousin en C. Candat als gemachtigden,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en J.-C. Halleux als gemachtigden, bijgestaan door B. De Moor en M. Keup, avocats,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Schima, P. Ondrůšek en A. Lewis als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 januari 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 15, leden 2 en 8, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB 2001, L 178, blz. 1) en de geldigheid, ten aanzien van deze handeling, van verordening (EG) nr. 164/2007 van de Commissie van 19 februari 2007 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2005/2006 (PB 2007, L 51, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Saint Louis Sucre, voorheen Saint Louis Sucre SA, en de directeur général des douanes et droits indirects (directeur-generaal douane en indirecte rechten, Frankrijk) over het bedrag van de productieheffingen die voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn betaald in het kader van de financiering van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 9 tot en met 13 en 15 van verordening nr. 1260/2001 luiden als volgt:

„(9)

De redenen waarom de Gemeenschap tot nu toe met een productiequotaregeling voor suiker, isoglucose en insulinestroop heeft gewerkt, gelden momenteel nog altijd. In die regeling zijn evenwel wijzigingen aangebracht om rekening te houden met de recente ontwikkeling van de productie, de [Europese] Gemeenschap de nodige instrumenten te verschaffen om op een rechtvaardige maar doelmatige wijze [er]voor te zorgen dat de kosten die verbonden zijn aan de afzet van de overschotten die voortvloeien uit de omvang van de productie in de Gemeenschap in verhouding tot het verbruik, volledig door de producenten zelf worden gefinancierd, en te handelen in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn bereikt bij de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, hierna ‚GATT-overeenkomsten’ genoemd, zoals goedgekeurd bij besluit 94/800/EG [van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1)].

(10)

[...] is het wenselijk de quotaregeling te handhaven voor de verkoopseizoenen 2001/2002 t/m 2005/2006.

(11)

De gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker stoelt enerzijds op het beginsel van volledige financiële verantwoordelijkheid van de producenten voor elk verkoopseizoen voor de verliezen die voortvloeien uit de afzet van de overschotten die de Gemeenschap in het kader van de quotaregeling ten opzichte van het interne verbruik produceert, en anderzijds op een stelsel van naargelang van de aan iedere onderneming toegekende productiequota gedifferentieerde prijs- en afzetgaranties. In de sector suiker worden de productiequota per onderneming toegewezen op basis van de effectieve productie tijdens een bepaalde referentieperiode.

(12)

[...] Het is wenselijk de zelffinancieringsregeling met productieheffingen voor de sector en de productiequotaregeling te handhaven.

(13)

Op deze wijze wordt de financiële verantwoordelijkheid gegarandeerd door de bijdragen van de producenten die worden betaald in de vorm van een basisproductieheffing voor de volledige productie van A- en B-suiker, maar die maximaal 2 % van de interventieprijs voor witte suiker bedraagt, en een B-heffing die geldt voor de productie van B-suiker en maximaal 37,5 % van laatstgenoemde prijs mag bedragen. De producenten van isoglucose en inulinestroop dragen volgens bepaalde regels bij. [...]

[...]

(15)

De omvang van de aan elke onderneming in de suikersector toegekende productiequota kan in een bepaald verkoopseizoen leiden tot een uitvoervolume dat, verbruik, productie, invoer, voorraden en overdrachten, alsook het verwachte gemiddelde verlies via de zelffinancieringsregeling in aanmerking genomen, groter is dan in de [in het kader van de GATT-overeenkomsten gesloten] overeenkomst [inzake de landbouw] is bepaald. Het is dan ook dienstig te bepalen dat de uit de quota resulterende garanties voor elk verkoopseizoen kunnen worden aangepast om de door de Gemeenschap aangegane verbintenissen te kunnen nakomen.”

4

In artikel 1, lid 2, onder e) tot en met g), van verordening nr. 1260/2001 werden „A-suiker” en „B-suiker” gedefinieerd als elke hoeveelheid suiker die voor rekening van een bepaald verkoopseizoen binnen de limiet van het A- respectievelijk het B-quotum van de betrokken onderneming werd geproduceerd, terwijl onder „C-suiker” elke hoeveelheid werd verstaan die voor rekening van een bepaald verkoopseizoen werd geproduceerd en die hetzij de som van de A- en B-quota van de betrokken onderneming overschreed, hetzij werd geproduceerd door een onderneming waarvoor geen quota waren bepaald.

5

Hoofdstuk 2, „Quotaregeling”, van verordening nr. 1260/2001 omvatte de artikelen 10 tot en met 21 van deze verordening. Artikel 10 van die verordening bepaalde:

„1.   Hoofdstuk 2 is van toepassing voor de verkoopseizoenen 2001/2002 t/m 2005/2006.

2.   De basishoeveelheden A- en B-suiker [...] zijn de in artikel 11, lid 2, vastgestelde hoeveelheden.

3.   Om de verbintenissen na te komen die de Gemeenschap heeft aangegaan in het kader van de [...] Overeenkomst [van de Wereldhandelsorganisatie] inzake de landbouw, kunnen de afzetgaranties voor binnen de quota geproduceerde suiker, isoglucose en inulinestroop voor één of meer verkoopseizoenen worden verlaagd.

4.   Voor de toepassing van het bepaalde in lid 3, wordt vóór 1 oktober voor elk verkoopseizoen de in het kader van de quota gegarandeerde hoeveelheid vastgesteld aan de hand van een raming inzake productie, invoer, verbruik, opslag, overdrachten, uit te voeren overschot en inzake het in artikel 15, lid 1, onder d), bedoelde verwachte gemiddelde verlies dat door de zelffinancieringsregeling moet worden gedekt. Wanneer het voor het betrokken verkoopseizoen uit te voeren overschot blijkens de raming groter is dan de in de overeenkomst bepaalde maximumhoeveelheid, wordt de gegarandeerde hoeveelheid met het verschil verlaagd [...]”

6

Artikel 11 van verordening nr. 1260/2001 bepaalde per lidstaat de basishoeveelheden A- en B-suiker, die vervolgens als A- en B-quota werden toegekend aan de producenten. Artikel 13 van deze verordening bepaalde dat C-suiker niet op de interne markt van de Gemeenschap mocht worden afgezet en ofwel vóór 1 januari volgend op het einde van het betrokken verkoopseizoen in ongewijzigde staat moest worden uitgevoerd ofwel krachtens artikel 14 naar het volgende verkoopseizoen moest worden overgedragen.

7

Artikel 14, lid 1, van die verordening bepaalde:

„Iedere onderneming kan besluiten de productie van suiker boven het A-quotum geheel of gedeeltelijk over te dragen naar het volgende verkoopseizoen als de productie van dat verkoopseizoen. Dit besluit is onherroepelijk.

Iedere onderneming kan besluiten de productie van A- en B-suiker die na toepassing van artikel 10, leden 3 tot en met 6, C-suiker geworden is, geheel of gedeeltelijk over te dragen naar het volgende verkoopseizoen als productie van dat verkoopseizoen. Dit besluit is eveneens onherroepelijk. [...]”

8

Artikel 15 van deze verordening bepaalde:

„1.   Vóór het einde van elk verkoopseizoen worden geconstateerd:

a)

de verwachte hoeveelheden A‑ en B-suiker, A‑ en B-isoglucose en A‑ en B-inulinestroop die voor het lopende verkoopseizoen worden geproduceerd;

b)

de hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop waarvan wordt verwacht dat zij in het lopende verkoopseizoen voor verbruik binnen de Gemeenschap zullen worden afgezet;

c)

het uit te voeren overschot, berekend door de onder a) bedoelde hoeveelheden te verminderen met de onder b) bedoelde hoeveelheden;

d)

het verwachte gemiddelde verlies of de verwachte gemiddelde opbrengst per ton suiker voor de voor het lopende verkoopseizoen na te komen uitvoerverbintenissen.

Dit gemiddelde verlies of deze gemiddelde opbrengst is gelijk aan het verschil tussen het totale bedrag van de restituties en het totale bedrag van de heffingen, gerelateerd aan de totale omvang van de betrokken uitvoerverbintenissen;

e)

het verwachte totale verlies of de verwachte totale opbrengst, berekend door vermenigvuldiging van het onder c) bedoelde overschot met het onder d) bedoelde gemiddelde verlies of de onder d) bedoelde gemiddelde opbrengst.

2.   Vóór het einde van het verkoopseizoen 2005/2006 en onverminderd het bepaalde in artikel 10, leden 3 tot en met 6, worden cumulatief voor de verkoopseizoenen 2001/2002 [tot] en [met] 2005/2006 geconstateerd:

a)

het uit te voeren overschot, uitgaande van de uiteindelijke productie van A‑ en B-suiker, A‑ en B-isoglucose en A‑ en B-inulinestroop, enerzijds, en van de uiteindelijke voor verbruik binnen de Gemeenschap afgezette hoeveelheid suiker, isoglucose en inulinestroop, anderzijds;

b)

het gemiddelde verlies of de gemiddelde opbrengst per ton suiker, resulterend uit het totaal van de betrokken uitvoerverbintenissen en vastgesteld overeenkomstig de in lid 1, onder d), tweede alinea, aangegeven berekeningsmethode;

c)

het totale verlies of de totale opbrengst, berekend door vermenigvuldiging van het onder a) bedoelde overschot met het onder b) bedoelde gemiddelde verlies of de onder b) bedoelde gemiddelde opbrengst;

d)

de totale som van de geïnde basisproductieheffingen en B-heffingen.

Het verwachte totale verlies of de verwachte totale opbrengst als bedoeld in lid 1, onder e), wordt aangepast aan de hand van het verschil tussen de cijfers die zijn geconstateerd als bedoeld onder c) en d).

3.   Wanneer de overeenkomstig lid 1 geconstateerde cijfers na aanpassing overeenkomstig lid 2 en onverminderd het bepaalde in artikel 18, lid 1, wijzen op een te verwachten totaal verlies, wordt dit verlies gedeeld door de verwachte hoeveelheid A‑ en B-suiker, A‑ en B-isoglucose en A‑ en B-inulinestroop die voor het lopende verkoopseizoen is geproduceerd. Het hieruit resulterende bedrag moet bij de fabrikanten worden geïnd als basisproductieheffing op hun productie van A‑ en B-suiker, A‑ en B-isoglucose en A‑ en B-inulinestroop.

[...]

8.   De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden volgens de procedure van artikel 42, lid 2, vastgesteld en met name:

de bedragen van de te innen heffingen,

[...]”

9

Artikel 6, lid 4, van verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie van 20 februari 2002 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker (PB 2002, L 50, blz. 40), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1140/2003 van de Commissie van 27 juni 2003 (PB 2003, L 160, blz. 33), bepaalde:

„De voor verbruik binnen de Gemeenschap afgezette hoeveelheid die overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), en lid 2, onder a), van verordening [nr. 1260/2001] moet worden geconstateerd, wordt vastgesteld op basis van de som van de hoeveelheden, uitgedrukt in witte suiker, suiker en stroop als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met d), en isoglucose en inulinestroop,

a)

die aan het begin van het verkoopseizoen zijn opgeslagen,

b)

die in het kader van de A- en de B-quota zijn geproduceerd,

c)

die in ongewijzigde staat zijn ingevoerd,

d)

die in ingevoerde producten zijn verwerkt.

Van de in de eerste alinea bedoelde som worden de hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop, uitgedrukt in witte suiker, afgetrokken,

a)

die in ongewijzigde staat zijn uitgevoerd,

b)

die in uitgevoerde producten zijn verwerkt,

c)

die aan het eind van het verkoopseizoen waren opgeslagen,

d)

waarvoor een restitutie bij de productie is verleend als bedoeld in artikel 7, lid 3, van verordening [nr. 1260/2001].

De in de eerste alinea, onder c) en d), [en] in de tweede alinea, onder a) en b), bedoelde hoeveelheden worden aan de gegevensbanken van Eurostat ontleend en hebben, indien geen volledige gegevens voor een verkoopseizoen bestaan, betrekking op de laatste twaalf maanden waarover gegevens beschikbaar zijn. [...]

[...]”

10

Verordening nr. 1260/2001 is ingetrokken en vervangen bij verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB 2006, L 58, blz. 1), die is ingetrokken en vervangen bij verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (PB 2007, L 299, blz. 1), die op haar beurt is ingetrokken en vervangen bij verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 671).

11

Overweging 19 van verordening nr. 318/2006 luidde als volgt:

„Er dient een productieheffing te worden ingevoerd als bijdrage in de financiering van de met de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker gemoeide uitgaven.”

12

Artikel 8, „Extra suikerquotum”, leden 1 en 3, van deze verordening bepaalde:

„1.   Uiterlijk op 30 september 2007 kunnen de suiker producerende ondernemingen de lidstaat waar zij gevestigd zijn om de toekenning van een extra suikerquotum verzoeken.

[...]

3.   Op de extra quota die overeenkomstig de leden 1 en 2 aan ondernemingen zijn toegekend, wordt een eenmalige heffing van 730 EUR gelegd. Deze wordt geïnd per ton toegekend extra quotum.”

13

Artikel 16, „Productieheffing”, leden 1 en 2, van deze verordening bepaalde:

„1.   Met ingang van het verkoopseizoen 2007/2008 wordt een productieheffing gelegd op het suikerquotum, het isoglucosequotum en het inulinestroopquotum die in het bezit zijn van ondernemingen die suiker, isoglucose of inulinestroop produceren.

2.   De productieheffing bedraagt 12,00 EUR per ton quotumsuiker en inulinestroopquotum. Voor isoglucose bedraagt de productieheffing 50 % van de voor suiker geldende heffing.”

14

Artikel 32, „Toepassingsgebied van de uitvoerrestituties”, leden 1 en 2, van verordening nr. 318/2006 voorzag in de mogelijkheid van instelling van een restitutie bij uitvoer van suiker, isoglucose en inulinestroop.

15

Artikel 44, „Overgangsmaatregelen”, van deze verordening, luidde als volgt:

„Volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure kunnen maatregelen worden vastgesteld:

a)

om de overgang te vergemakkelijken van de marktsituatie in het verkoopseizoen 2005/2006 naar de marktsituatie in het verkoopseizoen 2006/2007, in het bijzonder door de vermindering van de hoeveelheid die in het kader van de quota mag worden geproduceerd, en de overgang van de regels van verordening [nr. 1260/2001] naar die van deze verordening,

en

b)

om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap zich houdt aan haar internationale verplichtingen met betrekking tot C-suiker bedoeld in artikel 13 van verordening [nr. 1260/2001] zonder dat de suikermarkt in de Gemeenschap verstoord wordt.”

16

In overweging 8 van verordening (EG) nr. 493/2006 van de Commissie van 27 maart 2006 inzake overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1265/2001 en (EG) nr. 314/2002 (PB 2006, L 89, blz. 11) staat te lezen:

„Voor de berekening, de vaststelling en de inning van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2005/2006 moet worden bepaald dat een aantal bepalingen van verordening [nr. 314/2002] en van verordening (EG) nr. 779/96 van de Commissie van 29 april 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1758/81 van de Raad betreffende de mededelingen in de sector suiker [(PB 1996, L 106, blz. 9)] na 30 juni 2006 van toepassing blijft. De heffingen worden berekend op basis van regelmatig bijgewerkte statistische gegevens. Aangezien het de laatste vaststelling van heffingen betreft voor de hele periode vanaf het verkoopseizoen 2001/2002 tot en met het verkoopseizoen 2005/2006, en de berekeningen, anders dan in de voorafgaande jaren, niet langer kunnen worden aangepast op basis van bijgewerkte gegevens, dienen de berekening en de vaststelling van de heffingen te worden verschoven naar 15 februari 2007 om de betrouwbaarheid van de berekeningen en de relevantie van de gebruikte statistische gegevens te kunnen garanderen.”

17

Artikel 6 van verordening nr. 493/2006 bepaalt:

„Verordening [nr. 314/2002], zoals gewijzigd bij de onderhavige verordening, is van toepassing op de vaststelling en de inning van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2005/2006, met inbegrip van de correcties in verband met de berekening van de heffingen voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 als bedoeld in artikel 15, lid 2, van verordening [nr. 1260/2001].”

18

Artikel 12 van verordening nr. 493/2006 luidt als volgt:

„Verordening [nr. 314/2002] wordt als volgt gewijzigd:

[...]

3)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

‚Voor het verkoopseizoen 2005/2006 worden de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde bedragen en coëfficiënten vastgesteld vóór 15 februari 2007.’

[...]”

19

De bedragen van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn vastgesteld bij verordening nr. 164/2007. Ten vervolge op het arrest van 8 mei 2008, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑5/06 en C‑23/06–C‑36/06, EU:C:2008:260), heeft de Commissie verordening (EG) nr. 1193/2009 van 3 november 2009 houdende rectificatie van de verordeningen (EG) nr. 1762/2003, (EG) nr. 1775/2004, (EG) nr. 1686/2005 en (EG) nr. 164/2007 en houdende vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 (PB 2009, L 321, blz. 1) vastgesteld. Omdat verordening nr. 1193/2009 door het Hof bij zijn arrest van 27 september 2012, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑113/10, C‑147/10 en C‑234/10, EU:C:2012:591), ongeldig was verklaard, heeft de Raad van de Europese Unie verordening (EU) nr. 1360/2013 van 2 december 2013 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing voor de verkoopseizoenen 2001/2002 en 2004/2005 en de bedragen die de suikerfabrikanten aan de suikerbietenverkopers moeten betalen vanwege het verschil tussen de maximumheffing en de te innen heffing voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2005/2006 (PB 2013, L 343, blz. 2) vastgesteld.

20

Bij verordening (EG) nr. 958/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 betreffende een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2006/2007 voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker (PB 2006, L 175, blz. 49) is een dergelijke inschrijving gehouden.

21

Er is een nieuwe inschrijving georganiseerd ten vervolge op de vaststelling van verordening (EG) nr. 900/2007 van de Commissie van 27 juli 2007 betreffende een permanente inschrijving voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker tot het einde van het verkoopseizoen 2007/2008 (PB 2007, L 196, blz. 26).

22

Krachtens artikel 3, tweede alinea, van verordening nr. 1360/2013 zijn de in punt 1 van de bijlage bij deze verordening bepaalde productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2005/2006 van toepassing verklaard met ingang van 23 februari 2007, dus met ingang van dezelfde datum als die waarop volgens artikel 2 van verordening nr. 164/2007 de heffingen waarin laatstgenoemde verordening voorziet, van toepassing werden.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

23

Saint Louis Sucre is een suiker producerende vennootschap die ten tijde van de feiten van het hoofdgeding onder de bij verordening nr. 1260/2001 ingestelde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker viel en uit dien hoofde de bij die verordening ingestelde productieheffingen verschuldigd was.

24

Van oordeel dat zij voor het verkoopseizoen 2005/2006 ten onrechte productieheffingen ter financiering van de restituties bij de uitvoer van suiker had moeten betalen over de hoeveelheid opgeslagen suiker die niet was uitgevoerd op de datum van het verstrijken van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker die deze heffingen en restituties regelde, te weten op 30 juni 2006, heeft Saint Louis Sucre op 28 december 2008 bezwaar gemaakt en een bedrag van 158982544 EUR teruggevorderd.

25

Nadat dit bezwaar bij een beslissing van de direction générale des douanes et droits indirects (directoraat-generaal douane en indirecte rechten, Frankrijk) van 30 september 2009 was afgewezen, heeft Saint Louis Sucre bij verzoekschrift van 19 november 2009 bij het Tribunal de grande instance de Nanterre (algemene rechter in eerste aanleg Nanterre, Frankrijk) een beroep tot nietigverklaring van die beslissing ingesteld.

26

Op 6 september 2010 is de zaak op verzoek van partijen van de rol van het Tribunal de grande instance de Nanterre gehaald in afwachting van het arrest van het Hof over een prejudiciële vraag over de geldigheid van verordening nr. 1193/2009. Nadat deze verordening door het Hof bij zijn arrest van 27 september 2012, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑113/10, C‑147/10 en C‑234/10, EU:C:2012:591), ongeldig was verklaard, heeft de Raad verordening nr. 1360/2013 ingesteld. Ten vervolge op de vaststelling van laatstgenoemde verordening is de zaak opnieuw op de rol geplaatst.

27

Volgens Saint Louis Sucre maakt verordening nr. 1360/2013 het weliswaar mogelijk, het bedrag van de gevraagde terugbetaling te berekenen, maar geeft zij geen antwoord op de vraag naar de terugbetaling van de heffingen over de opgeslagen suiker die op het tijdstip van het verstrijken van de bij verordening nr. 1260/2001 ingestelde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker niet was uitgevoerd, daar het stelsel van productieheffingen bij verordening nr. 318/2006 is opgeheven. De bij laatstgenoemde verordening ingestelde nieuwe gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zou echter niet meer hebben voorzien in productieheffingen ter zelffinanciering van de uitvoer, zodat een deel van de betaalde heffingen niet zou zijn gebruikt ter financiering van de uitvoer, maar de Europese Unie zou hebben verrijkt. Saint Louis Sucre stelt dat de Unie op 30 juni 20065669000 ton quotumsuiker had opgeslagen, die in de boeken was opgevoerd als uit te voeren overschot dat niet was uitgevoerd, en dat op die datum geen enkele restitutie was betaald voor die hoeveelheid, en zij is van mening dat haar vordering tot teruggaaf om die redenen gerechtvaardigd is.

28

In die context heeft het Tribunal de grande instance de Nanterre de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moeten artikel 15, leden 2 en 8, van verordening nr. 1260/2001, toegepast tegen de achtergrond van de overwegingen 9 en 11 ervan en van de arresten van 8 mei 2008, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑5/06 en C‑23/06–C‑36/06, EU:C:2008:260) en 27 september 2012, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑113/10, C‑147/10 en C‑234/10, EU:C:2012:591), en de algemene beginselen van gemeenschapsrecht inzake van verbod van ongerechtvaardigde verrijking, evenredigheid en vrijheid van ondernemerschap, aldus worden uitgelegd dat een suikerproducent aanspraak kan maken op terugbetaling van de productieheffingen die zijn betaald over de hoeveelheden quotumsuiker die op 30 juni 2006 nog waren opgeslagen, aangezien de regeling inzake productieheffingen na die datum niet is verlengd bij verordening nr. 318/2006?

2)

a)

Indien de vorige prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: moet het bedrag van de aan de producenten terug te betalen heffingen alleen worden gebaseerd op de hoeveelheid suiker die op 30 juni 2006 was opgeslagen?

b)

Indien de vorige prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord: moet de hoeveelheid suiker die als berekeningsbasis dient voor de terugbetaling van de heffingen, worden gebaseerd op de veranderingen in de communautaire suikervoorraad tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2006?

3)

Kan de terug te betalen heffing rechtmatig worden berekend door de in antwoord op de tweede prejudiciële vraag als uitgangspunt genomen hoeveelheid opgeslagen suiker te vermenigvuldigen met het gewogen gemiddelde van de tijdens de [gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006] vastgestelde ‚gemiddelde verliezen’, of moet die heffing anders worden berekend, en zo ja, op welke wijze?

4)

Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord: is verordening nr. 164/2007 ongeldig?”

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

29

De Franse regering voert om te beginnen aan, dat de door de verwijzende rechterlijke instantie gestelde vragen om de volgende redenen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.

30

Ten eerste zou de verwijzende rechterlijke instantie niet hebben aangegeven om welke redenen haar verwijzing gerechtvaardigd kan zijn, en alleen het bestaan van een geschil over de uitlegging van een Uniehandeling hebben vastgesteld. Deze rechterlijke instantie zou zich in feite ertoe hebben beperkt, aan het Hof de vragen voor te leggen die haar door verzoekster in het hoofdgeding zijn gesuggereerd.

31

Ten tweede zou uit de door de verwijzende rechterlijke instantie genoemde feiten niet kunnen worden opgemaakt, of de vragen noodzakelijk zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.

32

Vast staat echter dat, ten vervolge op de arresten van 8 mei 2008, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑5/06 en C‑23/06–C‑36/06, EU:C:2008:260), en 27 september 2012, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑113/10, C‑147/10 en C‑234/10, EU:C:2012:591), en op de beschikking van 6 oktober 2008, SAFBA (C‑175/07–C‑184/07, EU:C:2008:543), houdende ongeldigverklaring van de verordeningen van de Commissie op basis waarvan de nationale autoriteiten de productieheffingen bij de producenten hadden geïnd, de Commissie, door de vaststelling van verordening nr. 1193/2009, en vervolgens de Raad, door de vaststelling van verordening nr. 1360/2013, de maatregelen hebben getroffen die nodig waren ter uitvoering van die arresten en van die beschikking. De op verordening nr. 1360/2013 gebaseerde terugbetalingen zouden echter pas in de maand april 2015, dus na de indiening van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing op 22 januari 2015, aan de suikerproducenten zijn verricht. Bijgevolg zou de verwijzende rechterlijke instantie de gevolgen van een dergelijke terugbetaling voor het bij haar aanhangige beroep niet hebben kunnen bepalen, en in het bijzonder niet hebben kunnen uitmaken of die terugbetaling tot gevolg had dat dit beroep zonder voorwerp was geworden.

33

Ten derde zou de verwijzende rechterlijke instantie niet nader hebben toegelicht, om welke redenen zij twijfelt over de geldigheid van verordening nr. 164/2007, en evenmin welk verband zij legt tussen die verordening en het hoofdgeding.

34

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof er een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, en dat het niet aan het Hof staat, de juistheid van dit kader te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechterlijke instantie, wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 11 november 2015, Pujante Rivera, C‑422/14, EU:C:2015:743, punt 20en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

In het onderhavige geval blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing duidelijk dat de verwijzende rechterlijke instantie het Hof vragen stelt over de uitlegging van artikel 15, leden 2 en 8, van verordening nr. 1260/2001 en, in voorkomend geval, over de geldigheid van verordening nr. 164/2007, om uitspraak te kunnen doen over de weigering van de bevoegde nationale autoriteiten om aan Saint Louis Sucre de productieheffingen terug te betalen die deze laatste had betaald over de hoeveelheid quotumsuiker die op 30 juni 2006 nog was opgeslagen, ofschoon bij verordening nr. 318/2006 de regeling van productieheffingen na die datum niet was verlengd.

36

Aangaande meer in het bijzonder de vierde prejudiciële vraag, die betrekking heeft op de geldigheid van verordening nr. 164/2007, heeft Saint Louis Sucre in haar schriftelijke opmerkingen gesteld dat deze verordening ongeldig was, terwijl de Belgische regering heeft geoordeeld dat zij geldig was, en de Commissie van haar kant heeft aangevoerd dat op deze vraag niet hoefde te worden geantwoord omdat het Hof die verordening ongeldig had verklaard in zijn arrest van 27 september 2012, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C‑113/10, C‑147/10 en C‑234/10, EU:C:2012:591). Vervolgens hebben de Belgische regering en de Commissie in antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof als hun mening te kennen gegeven dat die vierde vraag door het Hof diende te worden opgevat als een vraag betreffende de geldigheid van verordening nr. 1360/2013. De Franse regering heeft hetzelfde standpunt ingenomen, onverminderd haar meer algemene twijfels over de ontvankelijkheid van de onderhavige prejudiciële verwijzing. Saint Louis Sucre heeft eveneens in die zin geantwoord, onder voorbehoud dat, ingeval laatstgenoemde verordening ongeldig wordt verklaard, de op grond van die verordening aan de fabrikanten gedane terugbetalingen daardoor onverlet worden gelaten.

37

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, zoals uit punt 22 van het onderhavige arrest blijkt, verordening nr. 1360/2013 verordening nr. 164/2007 met terugwerkende kracht tot 23 februari 2007 heeft vervangen ter zake van de productieheffingen in de sector suiker voor het verkoopseizoen 2005/2006.

38

Bijgevolg moet de vierde prejudiciële vraag aldus worden opgevat dat zij betrekking heeft op de geldigheid van verordening nr. 1360/2013.

39

Uit een en ander volgt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing in zijn geheel ontvankelijk is.

Prejudiciële vragen

Eerste vraag

40

Met haar eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen, of artikel 15, leden 2 en 8, van verordening nr. 1260/2001 in die zin moet worden uitgelegd dat het aan een fabrikant van suiker het recht verleent op terugbetaling van de productieheffingen die deze heeft betaald over de A- en B-quotumsuiker die op 30 juni 2006 nog was opgeslagen, ofschoon verordening nr. 318/2006 de regeling van productieheffingen na die datum niet heeft verlengd.

41

Deze eerste vraag vindt haar oorsprong in het feit dat Saint Louis Sucre in wezen vordert, dat haar productieheffing voor het verkoopseizoen 2005/2006 wordt herberekend op grond dat voor de aan het einde van dat verkoopseizoen nog in de Gemeenschap opgeslagen A- en B-quotumsuiker geen uitgaven voor de afzet daarvan zouden zijn gedaan.

42

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat artikel 15, lid 2, onder a), van verordening nr. 1260/2001 bepaalde dat, vóór het einde van het verkoopseizoen 2005/2006, cumulatief voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006 het uit te voeren overschot, uitgaande van de uiteindelijke productie van A- en B-suiker, A- en B-isoglucose en A- en B-inulinestroop, enerzijds, en van de uiteindelijke voor verbruik binnen de Gemeenschap afgezette hoeveelheid suiker, isoglucose en inulinestroop, anderzijds, diende te worden geconstateerd.

43

Volgens artikel 6, lid 4, van verordening nr. 314/2002, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1140/2003, werd, voor de berekening van dat uit te voeren overschot, de voor verbruik binnen de Gemeenschap afgezette hoeveelheid suiker, isoglucose en inulinestroop vastgesteld op basis van de som van de hoeveelheden van deze voedingsmiddelen die aan het begin van het verkoopseizoen waren opgeslagen, in het kader van de A- en de B-quota waren geproduceerd, in ongewijzigde staat waren ingevoerd en in ingevoerde producten waren verwerkt, onder aftrek van de hoeveelheden van diezelfde levensmiddelen die in ongewijzigde staat waren uitgevoerd, in uitgevoerde producten waren verwerkt, aan het einde van het verkoopseizoen waren opgeslagen of waarvoor een restitutie bij de productie was verleend.

44

De uitsluiting, in het kader van de berekening van het voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006 uit te voeren overschot, van de aan het einde van het verkoopseizoen 2005/2006 opgeslagen hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop zou aldus zowel in strijd zijn met artikel 6, lid 4, van verordening nr. 314/2002, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1140/2003, waarin uitdrukkelijk staat dat die opgeslagen hoeveelheden in aanmerking moeten worden genomen, als met artikel 15, lid 2, onder a), van verordening nr. 1260/2001, dat eveneens verwijst naar het uit te voeren en nog niet uitgevoerde overschot, dat, zoals met name uit overweging 15 van laatstgenoemde verordening blijkt, noodzakelijkerwijs de hoeveelheden omvat die aan het einde van het betrokken verkoopseizoen nog op de markt waren, zoals de opgeslagen hoeveelheden.

45

Daarbij komt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 77 van haar conclusie heeft opgemerkt, het feit dat zelfs na de in artikel 15, leden 2 en 3, van verordening nr. 1260/2001 bedoelde aanpassing met betrekking tot de verkoopperioden 2001/2002 tot en met 2005/2006 nog steeds sprake is van een „te verwachten” totaal verlies, inhoudt dat het verlies op dat tijdstip mogelijkerwijs nog niet volledig is ontstaan. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat de methode voor de berekening van het verwachte totale verlies in elk geval tot doel heeft, op een vooruitziende en conventionele wijze de verliezen vast te stellen die voortvloeien uit de afzet van de productieoverschotten van de Gemeenschap (arrest van 8 mei 2008, Zuckerfabrik Jülich e.a., C‑5/06 en C‑23/06–C‑36/06, EU:C:2008:260, punt 43).

46

Verder dient erop te worden gewezen dat, zoals de advocaat-generaal in punt 82 van haar conclusie heeft opgemerkt, de bij verordening nr. 318/2006 doorgevoerde hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker weliswaar verstrekkend was, maar, zoals uit artikel 32, leden 1 en 2, van die verordening blijkt, geen einde heeft gemaakt aan het stelsel van restituties bij de uitvoer.

47

Er was dus overlapping tussen de bij verordening nr. 1260/2001 voor de verkoopperioden 2001/2002 tot en met 2005/2006 ingestelde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker en de bij verordening nr. 318/2006 met ingang van het verkoopseizoen 2006/2007 hervormde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker.

48

Zo is op grond van verordening nr. 958/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 een permanente inschrijving gehouden voor de vaststelling van restituties bij de uitvoer van witte suiker.

49

De mogelijkheid voor de producenten om de opgeslagen suiker met restitutie uit te voeren, is dus niet geëindigd op de laatste dag van het verloopseizoen 2005/2006.

50

Ten slotte dient erop te worden gewezen dat bij artikel 16, lid 1, van verordening nr. 318/2006 pas met ingang van het verkoopseizoen 2007/2008 een productieheffing is ingesteld, die volgens overweging 19 van die verordening overigens tot doel had, een bijdrage te leveren aan de financiering van de met de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker gemoeide uitgaven, en niet, zoals de productieheffing waarin verordening nr. 1260/2001 voorziet, de kosten voor de afzet van de overschotten die voortvloeien uit de verhouding tussen de productie van de Gemeenschap en haar verbruik, volledig te financieren.

51

In het onderhavige geval kan eraan worden herinnerd dat op grond van verordening nr. 900/2007 een permanente inschrijving tot aan het einde van het verkoopseizoen 2007/2008 is gehouden voor de vaststelling van restituties bij de uitvoer van witte suiker.

52

In die omstandigheden heeft de Raad, gelet op het feit dat de Uniewetgever op het gebied van de landbouw over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt in overeenstemming met de hem bij de artikelen 40 VWEU tot en met 43 VWEU toegekende politieke verantwoordelijkheid, en dat het rechterlijke toezicht zich dus dient te beperken tot het onderzoek of bij de vaststelling van de betrokken maatregel geen kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid is begaan, dan wel of de betrokken autoriteit de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk heeft overschreden (arrest van 14 maart 2013, Agrargenossenschaft Neuzelle, C‑545/11, EU:C:2013:169, punt 43en aldaar aangehaalde rechtspraak), geen kennelijke fout gemaakt, geen misbruik van bevoegdheid begaan en de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk overschreden door te bepalen dat voor het verkoopseizoen 2005/2006 het aan het einde van dat verkoopseizoen bestaande uit te voeren overschot, dat noodzakelijkerwijze de aan het einde van dat verkoopseizoen opgeslagen hoeveelheden suiker omvat, in aanmerking moet worden genomen.

53

Met betrekking tot het door Saint Louis Sucre ter terechtzitting aangevoerde argument, dat de in het kader van het verkoopseizoen 2006/2007 toegekende restituties bij uitvoer zijn gefinancierd door de bedragen die zijn geheven over de extra suikerquota die overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 318/2006 in de loop van dat verkoopseizoen aan de suikerondernemingen zijn verleend, staat vast dat het daarbij ging om een vrijwillige verlening van quota op verzoek van de ondernemingen zelf, en dat in elk geval niets in het dossier erop wijst dat de aldus geheven bedragen niet zouden zijn gebruikt om de aan deze extra quota verbonden kosten te dekken, maar om die restituties te financieren.

54

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 15, leden 2 en 8, van verordening nr. 1260/2001 in die zin moet worden uitgelegd dat het aan een fabrikant van suiker niet het recht verleent op terugbetaling van de productieheffingen die deze heeft betaald over de A- en B-quotumsuiker die op 30 juni 2006 nog was opgeslagen, ofschoon verordening nr. 318/2006 de regeling van productieheffingen na die datum niet heeft verlengd.

Tweede en derde vraag

55

Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.

Vierde vraag

56

Gelet op het antwoord op de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 1360/2013 kunnen aantasten.

Kosten

57

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 15, leden 2 en 8, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker moet in die zin worden uitgelegd dat het aan een fabrikant van suiker niet het recht verleent op terugbetaling van de productieheffingen die deze heeft betaald over de A- en B-quotumsuiker die op 30 juni 2006 nog was opgeslagen, ofschoon verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker de regeling van productieheffingen na die datum niet heeft verlengd.

 

2)

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EU) nr. 1360/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, de coëfficiënt voor de berekening van de aanvullende heffing voor de verkoopseizoenen 2001/2002 en 2004/2005 en de bedragen die de suikerfabrikanten aan de suikerbietenverkopers moeten betalen vanwege het verschil tussen de maximumheffing en de te innen heffing voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2005/2006.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top