EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CC0632

Conclusie van advocaat-generaal H. Saugmandsgaard Øe van 24 november 2016.
Costin Popescu tegen Guvernul României e.a.
Verzoek van de Înalta Curte de Casație şi Justiție om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Vervoer – Wegvervoer – Rijbewijs – Richtlijn 2006/126/EG – Artikel 13, lid 2 – Begrip ‚vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden’ – Nationale regeling ter omzetting van deze richtlijn – Verplichting om een rijbewijs te halen voor personen die vóór de inwerkingtreding van deze regeling een bromfiets zonder rijbewijs mochten besturen.
Zaak C-632/15.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:894

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

H. SAUGMANDSGAARD ØE

van 24 november 2016 ( 1 )

Zaak C‑632/15

Costin Popescu

tegen

Guvernul României,

Ministerul Afacerilor Interne,

Direcția Regim Permise de Conducere si înmatriculare a Vehiculelor,

Direcția Rutieră,

Serviciul Public Comunitar Regim Permise de Conducere și înmatriculare a Vehiculelor

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië)]

„Prejudiciële verwijzing — Vervoer — Wegvervoer — Rijbewijs — Richtlijn 2006/126/EG — Artikel 13, lid 2 — Begrip ‚vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden’ — Nationale regeling waarbij deze richtlijn is omgezet — Verplichting om een rijbewijs te halen voor personen die vóór de inwerkingtreding van deze regeling het recht hadden zonder rijbewijs een bromfiets te besturen — Toelaatbaarheid”

I – Inleiding

1.

Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) betreft de uitlegging van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs ( 2 ) en in het bijzonder, in wezen, de uitlegging van artikel 13, lid 2, ervan gelezen in samenhang met overweging 5 van die richtlijn.

2.

Dit verzoek is ingediend in het kader van een cassatieberoep dat is ingesteld door een particulier die heeft verzocht zijn recht om een voertuig van het type bromfiets op de openbare weg te besturen, zoals was vastgelegd in een document waaruit bleek dat hij met succes een cursus verkeerswetgeving had gevolgd, ook na 19 januari 2013 te erkennen, de datum waarop de in casu relevante bepalingen van richtlijn 2006/126 van toepassing werden ( 3 ) en de Roemeense wetgeving waarmee deze richtlijn in nationaal recht werd omgezet, in werking trad.

3.

Betrokkene beweert dat hij op grond van bovengenoemd document in het bezit is van een „vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheid” in de zin van artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126 en dat dit hem vrijstelt van de verplichting om een theorie- en praktijkexamen af te leggen voor het verkrijgen van het rijbewijs dat sinds die datum nodig is om in Roemenië een bromfiets te besturen.

4.

Gezien de overwegingen die ik in het onderstaande zal uiteenzetten, ben ik van mening dat de bepalingen van deze richtlijn zich niet verzetten tegen een omzettingsregeling zoals die in het onderhavige geval, waarbij een lidstaat de verplichting om een rijbewijs te halen oplegt aan personen die voorheen het recht hadden een bromfiets op de openbare weg te besturen zonder in het bezit te zijn van een dergelijk rijbewijs.

II – Toepasselijke bepalingen

A – Unierecht

5.

Volgens overweging 5 van richtlijn 2006/126 „laat [deze richtlijn] bestaande rijbevoegdheden die vóór de datum van toepassing van de richtlijn zijn verleend of verkregen, onverlet”.

6.

Volgens overweging 13 van deze richtlijn „[beoogt] [d]e invoering van een rijbewijscategorie voor bromfietsen in het bijzonder een verhoging van de verkeersveiligheid ten aanzien van de jongste bestuurders, die volgens de statistieken het meest betrokken zijn bij verkeersongevallen”.

7.

Overweging 16 bepaalt dat „[h]et model van het rijbewijs zoals vastgesteld bij richtlijn 91/439/EEG[ ( 4 )] dient te worden vervangen door één model in de vorm van een plastic kaart. Tegelijkertijd dient dit model van het rijbewijs te worden aangepast wegens de invoering van een nieuwe rijbewijscategorie voor bromfietsen en een nieuwe rijbewijscategorie voor motorrijwielen”.

8.

De leden 1 en 2 van artikel 4 („Categorieën, definities en minimumleeftijden”) van de richtlijn bepalen:

„1.   Met het in artikel 1 bedoelde rijbewijs mogen gemotoriseerde voertuigen van de hierna omschreven categorieën worden bestuurd. Het mag worden afgegeven vanaf de per categorie vastgestelde minimumleeftijd. Onder ‚gemotoriseerd voertuig’ wordt verstaan elk zichzelf over de weg voortbewegend wegvoertuig […].

2.   Bromfietsen:

Categorie AM:

twee- of driewielige voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km per uur als omschreven in artikel 1, lid 2, punt a), van richtlijn 2002/24/EG[ ( 5 )] […] (waarvan uitgezonderd die met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van 25 km per uur of minder), en lichte vierwielers als omschreven in artikel 1, lid 3, punt a, van richtlijn 2002/24/EG;

de minimumleeftijd voor categorie AM wordt vastgesteld op 16 jaar.”

9.

Artikel 7 van richtlijn 2006/126 („Afgifte, geldigheid en verlenging”) bepaalt in lid 1, onder a) en b):

„De afgifte van het rijbewijs is aan de volgende voorwaarden onderworpen:

a)

De aanvrager moet overeenkomstig het bepaalde in bijlage II met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theoretisch examen afleggen, alsmede voldoen aan de medische normen van bijlage III.

b)

De aanvrager van een rijbewijs van categorie AM moet enkel slagen voor een theoretisch examen. De lidstaten kunnen voor deze categorie eisen dat de aanvrager slaagt voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een medisch onderzoek ondergaat.

Voor drie- en vierwielers van deze categorie kunnen de lidstaten een apart examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag verplicht stellen. Om een onderscheid te maken tussen de voertuigen in categorie AM kan er op het rijbewijs een nationale code worden aangebracht.”

10.

Artikel 13 („Gelijkwaardigheid van rijbewijzen naar een niet-Europees model”) van deze richtlijn luidt als volgt:

„1.   Na instemming van de Commissie stellen de lidstaten de gelijkwaardigheid vast tussen de rijbevoegdheden die zijn verkregen vóór de uitvoering van deze richtlijn en categorieën welke in artikel 4 zijn omschreven.

Na raadpleging van de Commissie kunnen de lidstaten in hun nationale wetgevingen de nodige wijzigingen voor de uitvoering van artikel 11, leden 4, 5 en 6, aanbrengen[ ( 6 )].

2.   Vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden worden niet ingetrokken of op welke wijze dan ook anders gekwalificeerd door de bepalingen van deze richtlijn.”

11.

Op grond van artikel 16 („Omzetting”), leden 1 en 2, van richtlijn 2006/126 dienen de lidstaten enerzijds uiterlijk 19 januari 2011 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan de hierin genoemde bepalingen van deze richtlijn ( 7 ) te voldoen en anderzijds die bepalingen toe te passen vanaf 19 januari 2013.

B – Roemeens recht

12.

Legea nr. 203/2012 (wet nr. 203/2012) ( 8 ), waarbij enkele bepalingen uit richtlijn 2006/126 in Roemeens recht zijn omgezet, is van toepassing sinds 19 januari 2013. Zij strekt tot wijziging van de Ordonanţa de urgenţă a Guvernului nr. 195/2002 privind circulaţia pe drumurile publice (noodverordening van de regering nr. 195/2002 inzake het verkeer op de openbare weg) ( 9 ) (hierna: „OUG nr. 195/2002”) alsmede van de verordening tot uitvoering van deze noodverordening zoals goedgekeurd bij Hotărârea Guvernului nr. 1391/2006 (regeringsbesluit nr. 1391/2006) ( 10 ).

13.

Vóór inwerkingtreding van wet nr. 203/2012 bepaalde de verordening tot uitvoering van OUG no 195/2002 in artikel 160, lid 2, dat „[p]ersonen die geen rijbewijs hebben, slechts een bromfiets op de openbare weg [mogen] besturen, indien zij aantonen dat zij in een instelling die bevoegd is om bestuurders van motorvoertuigen op te leiden, met succes een cursus verkeerswetgeving hebben gevolgd”.

14.

Artikel 161, lid 2, van deze uitvoeringsverordening bepaalde dat „[w]anneer zij op de openbare weg rijden, fietsers in het bezit [dienen] te zijn van een identiteitskaart en bestuurders van bromfietsen tevens in het bezit [dienen] te zijn van een bewijs dat met succes een cursus verkeerswetgeving is gevolgd en een registratiebewijs van het voertuig”.

15.

Sinds de inwerkingtreding van wet nr. 203/2012 zijn de bepalingen van de artikelen 160 en 161 van deze verordening ter uitvoering van OUG nr. 195/2002 die betrekking hadden op bromfietsen ingetrokken, terwijl de bepalingen met betrekking tot fietsen van kracht zijn gebleven.

16.

Artikel 6, punten 6 en 21, van OUG nr. 195/2002, zoals gewijzigd bij wet nr. 203/2012 (hierna: „OUG nr. 195/2012, zoals gewijzigd”), definieert de begrippen „motorvoertuig” en „bromfiets” en bepaalt enerzijds dat „bromfietsen […] als motorvoertuigen worden aangemerkt” en anderzijds dat lichte vierwielers „worden gelijkgesteld aan bromfietsen”.

17.

Artikel 20, leden 1 en 2, ervan luidt als volgt:

„(1)   Om motorvoertuigen […] op de openbare weg te besturen, is het desbetreffende rijbewijs vereist.

(2)   Voor de volgende categorieën voertuigen wordt een rijbewijs afgegeven: AM […].”

18.

Bijlage 1 bij OUG nr. 195/2002, zoals gewijzigd, betreft de categorieën van voertuigen waarvoor een rijbewijs wordt afgegeven, zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, ervan. Punt a) van deze bijlage bepaalt dat „categorie AM”„bromfietsen” betreft.

19.

Ingevolge artikel 23, leden 1 en 9, van OUG nr. 195/2002, zoals gewijzigd:

„(1)   Het recht om een motorvoertuig […] op de openbare weg te besturen wordt uitsluitend toegekend aan de houder van een geldig rijbewijs dat overeenkomt met de categorie waartoe het voertuig behoort, of aan iedere persoon die, in plaats daarvan, in het bezit is van een document waaruit blijkt dat hij bevoegd is om op de openbare weg te rijden.

[…]

(9)   Het examen voor het rijbewijs bestaat uit een theorie-examen, waarbij de kennis wordt getoetst, en een praktijkexamen, waarbij de vaardigheden en het gedrag worden getoetst, afhankelijk van de categorie van het aangevraagde rijbewijs.

Het praktijkexamen voor de categorie AM bestaat alleen uit een toetsing van de vaardigheden op een speciaal daartoe ingericht oefenterrein. De voorwaarden voor de afgifte van het rijbewijs worden vastgesteld bij besluit.”

III – Hoofdgeding, prejudiciële vraag en procedure bij het Hof

20.

Popescu is in het bezit van een op 12 oktober 2010 afgegeven registratiebewijs voor een lichte vierwieler van het merk Aixam, een voertuig dat valt onder categorie L6e ( 11 ), dat met een bromfiets is gelijkgesteld. Hij is ook in het bezit van een bewijs, gedateerd op 26 oktober 2010, dat hij met succes een cursus verkeerswetgeving heeft gevolgd om met een bromfiets op de openbare weg te rijden. Deze documenten waren toentertijd voldoende om met een dergelijk voertuig te mogen rijden, overeenkomstig de artikelen 160 en 161 van de verordening voor de uitvoering van OUG nr. 195/2002 in de destijds geldende versie.

21.

Vanaf 19 januari 2013 is voor het rijden op de openbare weg met bromfietsen, of daaraan gelijkgestelde voertuigen, in Roemenië het halen van een rijbewijs verplicht op grond van wet nr. 203/2012 waarbij OUG nr. 195/2002 is gewijzigd teneinde enkele bepalingen van richtlijn 2006/126 om te zetten in nationaal recht. ( 12 )

22.

Popescu heeft bij de Curte de Apel București (in dit geval rechter in eerste aanleg Boekarest, Roemenië) beroep ingesteld dat is gericht tegen diverse nationale autoriteiten ( 13 ), waarbij hij heeft verzocht het recht dat hij vóór 19 januari 2013 had om een bromfiets op de openbare weg te besturen ook na die datum te erkennen, zonder verdere formaliteiten of procedure ( 14 ), en hem een document te verstrekken waarin dit recht door de bevoegde autoriteit wordt bevestigd. Ter ondersteuning van zijn beroep heeft hij aangevoerd dat de nieuwe regeling die voortvloeit uit wet nr. 203/2012 in strijd is met de bepalingen van richtlijn 2006/126.

23.

Vanwege het feit dat verzoeker in het hoofdgeding ook een exceptie van ongrondwettelijkheid had aangevoerd met betrekking tot de bepalingen van OUG nr. 195/2002 zoals gewijzigd bij genoemde wet, heeft de Curte de Apel București de zaak verwezen naar de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië).

24.

Bij beslissing van 5 december 2013 heeft dit gerecht de exceptie van ongrondwettelijkheid verworpen op grond dat de uitlegging van Unierechtelijke regels niet tot zijn bevoegdheid behoort, omdat deze bevoegdheid uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie toekomt, en dat de nationaalrechtelijke bepalingen waar Popescu naar verwijst, in overeenstemming zijn met de Roemeense grondwet.

25.

Op grond van deze beslissing heeft de Curte de Apel București bij uitspraak van 8 april 2014 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

26.

Popescu heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie, aanvoerende dat de bepalingen van wet nr. 203/2012 in strijd zouden zijn met overweging 5 en artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126, dat bepaalt dat „[v]óór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden niet ingetrokken of op welke wijze dan ook anders gekwalificeerd [worden] door de bepalingen van deze richtlijn”.

27.

In zijn verweerschrift heeft de Inspectoratul General al Poliției Române (algemene inspectie van de Roemeense politie) aangevoerd dat de door wet nr. 203/2012 aangebrachte wijzigingen in OUG nr. 195/2002, bestaande uit de voorwaarde dat de bestuurder van een bromfiets in het bezit is van een rijbewijs, gebaseerd zijn op de doelstelling om de verkeersveiligheid te verhogen door het aantal verkeersongevallen waarbij bestuurders van bromfietsen betrokken zijn, te verminderen en de gevolgen daarvan te beperken door middel van de voorwaarde dat de bestuurders een passende opleiding volgen om theoretische kennis en de noodzakelijke praktische vaardigheden op te doen.

28.

Daarop heeft de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie bij beschikking van 12 november 2015, ingekomen bij het Hof op 30 november 2015, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Biedt richtlijn 2006/126 […] de Roemeense Staat de mogelijkheid om bestuurders van bromfietsen die over een officieel document beschikken dat hun het recht gaf om vóór 19 januari 2013 op de openbare weg te rijden, te verplichten een rijbewijs te halen door testen of examens af te leggen die soortgelijk zijn aan de testen en examens voor de andere motorvoertuigen, om ook na 19 januari 2013 een bromfiets te mogen besturen?”

29.

Popescu, de Roemeense regering, de Slowaakse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Er heeft geen pleitzitting plaatsgevonden.

IV – Analyse

A – Inhoud van de prejudiciële vraag

30.

De door de verwijzende rechter gestelde vraag maakt het in mijn ogen noodzakelijk dat de inleidende opmerkingen zich zowel op de formulering van deze vraag richten als op de manier waarop zij moet worden behandeld.

1. Juridische kwalificatie van de feiten van het hoofdgeding

31.

Geconstateerd kan worden dat de formulering van de vraag die aan het Hof is voorgelegd aanleiding heeft geboden tot preciseringen, zelfs voorbehouden, door de Roemeense regering.

32.

Gezien zijn vraagstelling lijkt de verwijzende rechter uit te gaan van de veronderstelling dat verzoeker in het hoofdgeding „over een officieel document beschik[t] dat [hem] het recht gaf om vóór 19 januari 2013 op de openbare weg te rijden” op grond van de Roemeense regeling die vóór die datum van kracht was. De Roemeense regering is echter van mening dat geen van beide documenten waar betrokkene zich op beroept ( 15 ) kan worden beschouwd als officieel document op grond waarvan hij in die periode daadwerkelijk over dit recht beschikte.

33.

Wat betreft het registratiebewijs dat door de bevoegde overheidsdienst ( 16 ) aan Popescu is verstrekt, is de regering van mening dat dit document „slechts gold als bewijs van inschrijving van het [betrokken] voertuig” waardoor het in een register kon worden opgenomen, overeenkomstig de op dit gebied toepasselijke nationale bepalingen. ( 17 ) Wat betreft het door een autorijschool verstrekte bewijs dat hij met succes een cursus verkeerswetgeving had gevolgd, betoogt deze regering dat een dergelijk bewijs van een cursus verkeerswetgeving voldeed aan de voorwaarden van de destijds geldende regels ( 18 ), maar hem niet daadwerkelijk het recht verleende om een motorvoertuig op de openbare weg te besturen. Volgens deze regering moet dit laatste recht, dat artikel 23, lid 1, van OUG nr. 195/2002 alleen toekent aan personen die in het bezit zijn van een geldig rijbewijs, niet worden verward met het enkele recht om met een bromfiets op de openbare weg te rijden, dat werd toegekend in de andere hiervoor genoemde regels. ( 19 )

34.

In dit verband moet eraan worden herinnerd dat in het kader van een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 267 VWEU uitsluitend de verwijzende rechter bevoegd is het nationale recht van een lidstaat uit te leggen en de juridische kwalificatie vast te stellen van het geschil dat aan hem is voorgelegd. ( 20 ) Aangezien het Hof zelf geen oordeel kan geven over de feiten van het geding in relatie tot de relevante nationaalrechtelijke bepalingen, dient het uit te gaan van de in de verwijzingsbeslissing omschreven feitelijke en juridische context. ( 21 ) Het Hof kan in voorkomend geval echter preciseringen geven teneinde de nationale rechterlijke instantie bij haar beoordeling te leiden. ( 22 )

35.

In het onderhavige geval ben ik van mening dat geen van beide door verzoeker in het hoofdgeding aangevoerde documenten kan worden aangemerkt als een echt, door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven, „rijbewijs” in de zin van richtlijn 2006/126. De vraag die overblijft, is of betrokkene in het bezit was van een „vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheid” ingevolge de Roemeense regeling die voor die datum van kracht was, een bevoegdheid die kan, zelfs moet, worden behouden krachtens artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126.

2. Voorwerp van de prejudiciële vraag en relevante standpunten

36.

In wezen wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of de bepalingen van richtlijn 2006/126, en in het bijzonder artikel 13, lid 2, ervan, zich ertegen verzetten dat een regeling van een lidstaat aan personen die vóór 19 januari 2013 – datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij deze richtlijn in nationaal recht is omgezet – het recht hadden zonder rijbewijs een bromfiets op de openbare weg te besturen, de verplichting oplegt om een dergelijk rijbewijs te halen teneinde ook na die datum dit voertuig te mogen besturen.

37.

Het Hof heeft al verschillende bepalingen van richtlijn 2006/126 uitgelegd, met name in een serie arresten met betrekking tot het beginsel van wederzijdse erkenning van rijbewijzen in de zin van die richtlijn. ( 23 ) De in deze zaak gestelde vraag is niet eerder aan de orde geweest aangezien de uitlegging van het begrip „vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden” zoals vermeld in artikel 13, lid 2, van deze richtlijn nooit als zodanig voorwerp is geweest van een prejudiciële vraag. In de voorafgaande opmerkingen in het arrest Hofmann heeft het Hof zich niettemin uitgesproken over de functie die deze bepaling vervult. ( 24 ) Ik zal nog terugkomen op de leringen die uit dit precedent in de rechtspraak kunnen worden getrokken. ( 25 )

38.

In zijn beslissing neemt de verwijzende rechter geen standpunt in ten aanzien van het antwoord dat op de gestelde vraag zou kunnen worden gegeven. In zijn schriftelijke opmerkingen verdedigt Popescu het standpunt dat het in strijd is met de voorwaarden van richtlijn 2006/126, en meer in het bijzonder met de tekst van artikel 13, lid 2, ervan, om personen in zijn situatie het recht te ontnemen een bromfiets op de openbare weg te besturen, een recht dat zij zouden hebben verkregen op grond van de regeling die vóór de omstreden wijziging gold.

39.

Zowel de Roemeense en de Slowaakse regering als de Commissie zijn van mening dat de bepalingen van deze richtlijn zich niet verzetten tegen nationale omzettingsmaatregelen zoals in casu aan de orde, die het rijden op een bromfiets aan strengere regels onderwerpen door het halen van een rijbewijs en dus het afleggen van testen en/of examens die soortgelijk zijn aan de testen en examens voor andere motorvoertuigen verplicht te stellen. ( 26 ) Ik ben het met dit laatste standpunt eens om redenen die ik hierna zal uiteenzetten.

B – Antwoord op de prejudiciële vraag

40.

Gezien de verschillen tussen de diverse taalversies van artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126, gelezen in samenhang met overweging 5 van die richtlijn, kan men zich afvragen welke invloed deze bepalingen moeten hebben op de beslechting van een geschil zoals dat in het hoofdgeding. Het lijkt mij echter duidelijk dat niet alleen het met deze richtlijn beoogde doel, maar ook de context van met name artikel 13 van deze richtlijn pleiten voor een uitlegging die ingaat tegen die van Popescu.

1. Vragen omtrent de tekst van artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126

41.

Ik wijs erop dat artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126, waar Popescu zich op beroept om aan te geven dat hij niet verplicht kan worden een rijbewijs te halen om op de openbare weg te kunnen blijven rijden met zijn aan een bromfiets gelijkgestelde voertuig, in de Franse taalversie als volgt is geformuleerd: „Aucun droit de conduire délivré avant le 19 janvier 2013 n'est supprimé ou assorti de restrictions quelconques aux termes des dispositions de la présente directive.” ( 27 )

42.

Uit een letterlijke interpretatie van de in deze versie gebruikte uitdrukking „droit de conduire délivré” (verleende rijbevoegdheid) zou, vooral gezien de gebruikelijk betekenis van de term „délivré” (verleend) ( 28 ), kunnen worden afgeleid dat de tekst van dit artikel 13, lid 2, inhoudt dat alleen rijbevoegdheden die uitdrukkelijk zijn verleend door middel van een document dat vóór 19 januari 2013 op formele wijze ter hand is gesteld, over het algemeen in de vorm van een individueel document van een overheidsdienst, op grond van deze bepaling niet worden geraakt door de vereisten van richtlijn 2006/126. Mijns inziens blijkt een dergelijke benadering ook uit andere taalversies van deze bepaling. ( 29 )

43.

In dit opzicht merk ik op dat de termen „délivré” en „délivrance” ook voorkomen in, met name, de Franse taalversie van de artikelen 4, 6 en 7 van richtlijn 2006/126 ( 30 ), die betrekking hebben op de minimumvoorwaarden voor de toekenning van een uniform rijbewijs naar Europees model zoals voorzien in artikel 1 ervan, hetgeen het idee bevestigt dat deze twee termen over het algemeen verwijzen naar de afgifte, door de bevoegde nationale autoriteiten, van een document dat aan de houder ervan een rijbevoegdheid verleent die vergelijkbaar is met een bevoegdheid op grond van een rijbewijs stricto sensu.

44.

Bovendien werd het begrip „rijbevoegdheid” in relatie tot het rijbewijs, met name in de Franse taalversie, gebruikt in artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 ( 31 ), die is vervangen door richtlijn 2006/126, en wordt er in de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de uitlegging van deze eerdere richtlijn gewoonlijk van uitgegaan dat deze bevoegdheid „voortvloeit uit een rijbewijs” ( 32 ).

45.

De terminologie die in de andere taalversies van artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126 wordt gebruikt, kan echter tot een andere interpretatie leiden.

46.

Met name in de Roemeense taalversie, waar Popescu zich op beroept, staat de uitdrukking „drept de conducere acordat”, waarbij moet worden vermeld dat de term „drept” gewoonlijk verwijst naar het recht op zich en niet naar het formele document waarmee een recht wordt toegekend, en dat het Roemeense woord „acordat”, anders dan de term „délivré”, die in het Frans gewoonlijk betrekking heeft op een document, letterlijk overeenkomt met de Franse termen „accordé” (verleend) of „octroyé” (toegekend) dat zowel kan slaan op een recht als op een document.

47.

Hetzelfde geldt voor andere taalversies van deze bepaling, waarin woorden staan die een neutralere betekenis lijken te hebben, en dus een algemenere strekking, dan de uitdrukking „droit de conduire délivré” in de Franse taalversie. ( 33 ) Hieruit zou kunnen volgen dat iedere door een lidstaat erkende bevoegdheid of recht om een voertuig te besturen, zelfs zonder dat er sprake is van een formeel document, kan vallen onder het voorbehoud van oude rechten zoals vermeld in dit artikel 13, lid 2.

48.

Bovendien kan op grond van overweging 5 van richtlijn 2006/126, tenminste in de Franse taalversie, de in deze zaak ontstane twijfel niet geheel worden weggenomen, aangezien daarin staat dat deze richtlijn „ne devrait pas porter atteinte aux droits de conduire existants ou obtenus avant sa date d’application” (de Nederlandse tekst luidt: dat deze richtlijn „bestaande rijbevoegdheden die vóór de datum van toepassing van de richtlijn zijn verleend of verkregen, onverlet laat”). De twee in deze formulering gebruikte bijvoeglijke naamwoorden kunnen erop duiden dat niet alleen de rijbevoegdheden die op formele wijze zijn verkregen („obtenu”), maar ook de feitelijk vóór deze datum bestaande („existant”) bevoegdheden behouden moeten blijven, hetgeen een ruimere benadering is dan de benadering die het gebruik van de term „délivré”, zoals gebruikt in de Franse taalversie van artikel 13, lid 2, impliceert.

49.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan de in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen of in zoverre voorrang hebben boven de andere taalversies. Unierechtelijke bepalingen moeten immers uniform worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in alle talen van de Europese Unie. Wanneer er verschillen bestaan tussen de verschillende taalversies van een Unierechtelijke bepaling, zoals in het onderhavige geval, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan deze een onderdeel vormt. ( 34 )

50.

In het licht van de context en de doelstellingen van deze bepaling, die ik hieronder zal beschrijven, ben ik van mening dat het begrip „droit de conduire délivré” („verleende rijbevoegdheid”) in de zin van artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126 hier een strikte betekenis moet worden toegekend en niet ruim moet worden uitgelegd door de lidstaten te verbieden om personen die vóór 19 januari 2013 een niet-formele rijbevoegdheid genoten, de verplichting op te leggen om vanaf die datum een rijbewijs te halen.

2. Bepleite uitlegging vanuit het oogpunt van de doelstellingen van richtlijn 2006/126 en de specifieke context van artikel 13 ervan

51.

In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat richtlijn 2006/126 niet als doel heeft een volledige harmonisatie van de nationale voorschriften betreffende het rijbewijs te realiseren, maar hoofdzakelijk de minimumvoorwaarden vast te stellen voor de afgifte van rijbewijzen ( 35 ), ook al is het materiële toepassingsgebied van de desbetreffende Unierechtelijke regels groter dan van de regels die voordien golden krachtens richtlijn 91/439. ( 36 ) Het uniforme model voor rijbewijzen waarin deze richtlijnen voorzien, beoogde de verschillende in de lidstaten bestaande modellen geleidelijk te vervangen en een wederzijdse erkenning van rijbewijzen zonder formaliteiten mogelijk te maken, teneinde het vrije verkeer van burgers binnen de Unie te bevorderen. ( 37 )

52.

De verdergaande harmonisatie ten behoeve waarvan richtlijn 2006/126 is vastgesteld, heeft als doel, naast andere doelstellingen ( 38 ), „het bijdragen aan een verbeterde verkeersveiligheid”, een streven waarop richtlijn 91/439 al was gericht. ( 39 ) Vanuit dit oogpunt heeft richtlijn 2006/126, naast andere vernieuwingen, een rijbewijs ingevoerd voor bromfietsen, die niet vielen binnen de werkingssfeer van richtlijn 91/439, waarmee „in het bijzonder een verhoging van de verkeersveiligheid [wordt beoogd] ten aanzien van de jongste bestuurders, die volgens de statistieken het meest betrokken zijn bij verkeersongevallen”. ( 40 )

53.

Uit de bepalingen van richtlijn 2006/126 blijkt dat de lidstaten, met ingang van 19 januari 2013, een nieuwe rijbewijscategorie voor bromfietsen moesten invoeren, een rijbewijs dat wordt toegekend aan de aanvrager die is geslaagd voor een theoretisch examen en, in voorkomend geval, indien de nationale wetgever heeft besloten deze verplichtingen op te nemen, met succes een praktisch examen heeft afgelegd en/of een medisch onderzoek heeft ondergaan. ( 41 )

54.

Het valt niet te ontkennen dat de verplichting dat bestuurders van bromfietsen theoretische kennis opdoen en, eventueel, praktische vaardigheden zoals vereist op grond van richtlijn 2006/126, leidt tot een verbeterde verkeersveiligheid. Bovendien maakt het vereiste van een door een overheidsdienst verleend document het mogelijk de houders van een rijbewijs in een register op te nemen en hun dit rijbewijs eventueel te ontnemen in geval van ernstige overtreding van de verkeerswetgeving. ( 42 ) Uit de stukken van dit dossier blijkt dat de regeling die aan de orde is in de hoofdzaak juist met het oog op het verhogen van de verkeersveiligheid is vastgesteld en dat deze wijziging inderdaad een positief effect lijkt te hebben op de ongevallen waarbij bromfietsers betrokken waren op het nationale grondgebied, gezien de statistieken die de Roemeense regering heeft verstrekt. ( 43 )

55.

Zoals deze regering en de Slowaakse regering benadrukken, zou de door Popescu voorgestelde uitlegging lijnrecht tegenover een van de belangrijkste doelstellingen van richtlijn 2006/126 staan, aangezien een dergelijke beoordeling erop neer zou komen dat het de lidstaten niet is toegestaan om de vóór 19 januari 2013 bestaande voorwaarden met betrekking tot de bevoegdheid om met een bromfiets op de openbare weg te rijden, aan te scherpen, terwijl het verzwaren van de wettelijke vereisten duidelijk een verbetering van de verkeersveiligheid oplevert.

56.

In de tweede plaats, meer specifiek wat betreft artikel 13 van richtlijn 2006/126, heeft het Hof in de voorafgaande opmerkingen van het arrest Hofmann al aangegeven dat dit artikel „met als opschrift ,Gelijkwaardigheid van rijbewijzen naar een niet-Europees model’ uitsluitend deze gelijkwaardigheid [beoogt] te regelen tussen de vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn verworven rechten en de verschillende erin omschreven categorieën rijbewijzen”. ( 44 )

57.

Het Hof heeft zijn uitlegging gebaseerd op de positie die dit artikel 13 inneemt binnen het geheel van richtlijn 2006/126 ( 45 ) alsmede op de volgende overwegingen: „[d]eze beoordeling wordt bevestigd door het onderzoek van de totstandkomingsgeschiedenis van richtlijn 2006/126, waaruit, zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie[ ( 46 )] heeft opgemerkt, blijkt dat artikel 13, lid 2, van deze richtlijn is ingelast op voorstel van het Europees Parlement, dat heeft aangegeven dat de omwisseling van de oude rijbewijzen in geen geval mag leiden tot verlies of beperking van de verworven rechten die aan de rijbewijzen voor de verschillende categorieën voertuigen verbonden zijn”. ( 47 )

58.

In de onderhavige zaak baseert de Roemeense regering zich op deze motivering van het Parlement om daaruit af te leiden, mijns inziens terecht, dat dit artikel 13, lid 2, uitsluitend verwijst naar de vóór 19 januari 2013 verworven rechten in de vorm van een rijbewijs of een gelijkwaardig document en niet naar de situatie waarin, vóór die datum, een motorvoertuig op de openbare weg mocht worden gebruikt zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs, zoals het geval was bij bromfietsen of daaraan gelijkgestelde voertuigen in Roemenië voor de inwerkingtreding van wet nr. 203/2012. Een dergelijke benadering wordt mijns inziens ondersteund door andere factoren uit de totstandkomingsgeschiedenis van richtlijn 2006/126. ( 48 )

59.

Naast de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13 van deze richtlijn levert ook die van overweging 5 nuttige aanwijzingen op die pleiten voor een dergelijke uitlegging. Het is immers ook het Parlement geweest dat heeft voorgesteld een overweging toe te voegen op grond waarvan „[b]estaande rechten die aan de rijbewijzen voor de verschillende categorieën verbonden zijn, […] door deze inwisseling niet beperkt worden” ( 49 ), hetgeen verwijst naar de motivering bij bovengenoemde toevoeging, dat later lid 2 van dit artikel 13 zou worden. ( 50 ) Bovendien bestaat er, in het licht van de overweging die daar direct aan vooraf gaat ( 51 ), een duidelijke samenhang tussen de eerbiediging van verleende bevoegdheden die in deze overweging 5 wordt genoemd en de reeds bestaande rijbewijzen die moeten worden ingewisseld tegen een uniform model van het Europees rijbewijs. ( 52 )

60.

Het opschrift zelf van dit artikel 13, dat uitdrukkelijk verwijst naar de „rijbewijzen naar een niet-Europees model”, alsmede de inhoud van lid 1 ervan gelezen in het licht van dit opschrift ( 53 ), bevestigen de beoordeling van de Roemeense regering dat de wetgever met de invoering van lid 2 van dit artikel beoogde dat de wijziging van de Europese regeling, in de zin van een uniformering van rijbewijsmodellen en ‑categorieën, geen invloed zou hebben op de bevoegdheden die waren verleend aan personen die een rijbewijs hadden verkregen vóór 19 januari 2013, en alleen aan deze personen.

61.

Deze analyse van het kader waarbinnen dit lid 2 dient te worden geplaatst, wordt bevestigd door de inhoud van de besluiten van de Commissie die betrekking hebben op de gelijkwaardigheid tussen enerzijds de categorieën van rijbewijzen die vóór de tenuitvoerlegging van richtlijn 2006/126 door de lidstaten zijn afgegeven en anderzijds de geharmoniseerde categorieën van rijbewijzen welke in artikel 4 daarvan zijn omschreven. ( 54 )

62.

Uit het voorgaande blijkt dat het beginsel van bescherming van verkregen rechten, waar Popescu zich impliciet op beroept, niet in zijn voordeel kan worden toegepast, omdat de enige rechten die door artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126 worden beschermd, de rechten zijn die voortvloeien uit de door de lidstaten vóór 19 januari 2013 toegekende rijbewijzen en betrokkene vóór deze uiterste datum niet in het bezit was van een rijbewijs.

63.

Afgezien daarvan ben ik, evenals de Slowaakse regering en de Commissie, van mening dat artikel 13, lid 2, zelfs al zou een geval zoals dat van Popescu eronder vallen, alleen ziet op een mogelijkheid voor de lidstaten om vóór 19 januari 2013 toegekende rijbevoegdheden te blijven erkennen. Deze bepaling geeft slechts aan dat richtlijn 2006/126 niet beoogt inbreuk te maken op deze rechten, die derhalve onderworpen blijven aan de nationale regelingen die vóór deze datum van toepassing waren totdat een eventuele wijziging op nationaal niveau is doorgevoerd.

64.

Het zou immers in strijd met bovengenoemde doelstellingen van richtlijn 2006/126 ( 55 ) zijn om ervan uit te gaan dat de nationale wetgevers verplicht zijn verouderde bevoegdheden om op de openbare weg te rijden voor onbepaalde tijd in stand te houden. In mijn optiek is het niet wenselijk dat rijbevoegdheden die in een bepaalde periode zijn verkregen, onveranderlijk zijn, gegeven het feit dat hun beperking, zelfs afschaffing, van essentieel belang kan zijn, met name om redenen die verband houden met de verkeersveiligheid. Mijns inziens moeten de lidstaten hun regelingen kunnen wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze richtlijn, ook wat betreft oude rechten indien zij dat nodig achten.

65.

Dientengevolge ben ik van mening dat de bepalingen van richtlijn 2006/126, en in het bijzonder artikel 13, lid 2, ervan, gelezen in samenhang met overweging 5 van die richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling zoals die aan de orde is in het hoofdgeding.

V – Conclusie

66.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) als volgt te beantwoorden:


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB 2006, L 403, blz. 18. Deze richtlijn is in werking getreden op 19 januari 2007.

( 3 ) Uit artikel 18 van richtlijn 2006/126 blijkt echter dat artikel 2, lid 1, artikel 5, artikel 6, lid 2, onder b), artikel 7, lid 1, onder a), artikel 9, artikel 11, leden 1 en 3 tot en met 6, artikel 12 en de bijlagen I, II en III met ingang van 19 januari 2009 van toepassing zijn. Zie voor het toepassingsbereik ratione temporis van de bepalingen van deze richtlijn met name arresten van 1 maart 2012, Akyüz (C‑467/10, EU:C:2012:112, punten 25e.v.), en 26 april 2012, Hofmann (C‑419/10, EU:C:2012:240, punten 33 en 37).

( 4 ) Richtlijn van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB 1991, L 237, blz. 1).

( 5 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PB 2002, L 124, blz. 1).

( 6 ) Dit artikel 11 heeft als opschrift „Diverse bepalingen betreffende de inwisseling, intrekking, vervanging en erkenning van rijbewijzen”.

( 7 ) Te weten: artikel 1, lid 1, artikel 3, artikel 4, leden 1 tot en met 3, en lid 4, onder b) tot en met k), artikel 6, lid 1 en lid 2, onder a) en c) tot en met e), artikel 7, lid 1, onder b) tot en met d), en leden 2, 3 en 5, artikelen 8, 10, 13 tot en met 15, bijlage I, punt 2, bijlage II, punt 5.2 betreffende de categorieën A1, A2 en A, en bijlage IV tot en met VI.

( 8 ) Wet van 9 november 2012 (Monitorul Oficial al României, nr. 760 van 12 november 2012).

( 9 ) Noodverordening zoals nadien gewijzigd en aangevuld (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 670 van 3 augustus 2006).

( 10 ) Besluit van 4 oktober 2006 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 876 van 26 oktober 2006).

( 11 ) Zie met betrekking tot dit begrip artikel 1, lid 3, onder a), van richtlijn 2002/24.

( 12 ) De verwerende autoriteiten in het hoofdgeding hebben betoogd dat deze wijziging strekte tot omzetting in nationaal recht van, in het bijzonder, de artikelen 4, 6, 7, 12 en 13 van richtlijn 2006/126.

( 13 ) Te weten de Guvernul României (Roemeense regering), het Ministerul Afacerilor Interne (ministerie van Binnenlandse Zaken), de Direcția Regim Permise de Conducere și înmatriculare a Vehiculelor (directoraat Rijbewijzen en Inschrijving van voertuigen), de Direcția Rutieră (directoraat Verkeer) en de Serviciul Public Comunitar Regim Permise de Conducere și înmatriculare a Vehiculelor (lokale overheidsdienst voor rijbewijzen en de inschrijving van voertuigen).

( 14 ) In haar opmerkingen geeft de Roemeense regering aan dat Popescu, aangezien hij in het bezit was van een bewijs dat hij vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling met succes een cursus verkeerswetgeving had gevolgd, op grond van een nationale overgangsregeling „de mogelijkheid [heeft gehad] om tussen 19 januari 2013 en 19 januari 2014 een examen te doen waarbij theoretische kennis en praktische vaardigheden werden getoetst […], zonder een cursus verkeerswetgeving te hoeven volgen [in een instelling die bevoegd is om bestuurders van motorvoertuigen op te leiden], mits aan de overige voorwaarden van richtlijn 2006/126 was voldaan”.

( 15 ) Zie punt 20 van de onderhavige conclusie.

( 16 ) Te weten de Serviciul Public Comunitar de Evidență a persoanelor Sector 4 București (lokale overheidsdienst voor het bevolkingsregister van sector 4 van Boekarest).

( 17 ) In dit verband haalt de Roemeense regering artikel 12, lid 1, van OUG nr. 195/2002 aan, dat luidt: „om op de openbare weg te mogen rijden, dienen de voertuigen, met uitzondering van voertuigen die met de hand worden getrokken of geduwd en fietsen, te worden ingeschreven of geregistreerd, naargelang het geval, en voorzien te zijn van een nummerbord met het inschrijvings- of registratienummer […]”, alsmede artikel 14, lid 1, van deze verordening, waaruit blijkt dat het voertuig van Popescu in casu moest worden geregistreerd bij een van de arrondissementen van de gemeente Boekarest, die de registers van voertuigen zoals bromfietsen bijhouden.

( 18 ) Te weten artikel 160, lid 2, en artikel 161, lid 2, van de verordening tot uitvoering van OUG nr. 195/2002 in hun oorspronkelijke versie.

( 19 ) De Roemeense regering is van mening dat een bromfiets vóór de wijziging van OUG nr. 195/2002 bij wet nr. 203/2012 niet werd beschouwd als een motorvoertuig, dat bestuurders van bromfietsen onderworpen waren aan dezelfde verkeersregels op de openbare weg als fietsers (met name de verplichting om op het fietspad te rijden) en dat een bewijs dat een dergelijke bestuurder met succes een verkeerswetgevingscursus had gevolgd hem niet kon worden ontnomen door de politie of kon worden beperkt in geval van overtreding van de verkeerswetgeving (bijvoorbeeld bij rijden onder invloed of het door rood licht rijden), in tegenstelling tot de mogelijkheden die er bestaan voor een rijbewijs.

( 20 ) Zie met name arresten van 17 maart 2011, Naftiliaki Etaireia Thasou en Amaltheia I Naftiki Etaireia (C‑128/10 en C‑129/10, EU:C:2011:163, punt 40); 28 juli 2011, Samba Diouf (C‑69/10, EU:C:2011:524, punt 59), en 13 december 2012, Caves Krier Frères (C‑379/11, EU:C:2012:798, punten 35e.v.).

( 21 ) Zie met name arresten van 20 mei 2010, Harms (C‑434/08, EU:C:2010:285, punt 33); 3 mei 2012, Kastrati e.a. (C‑620/10, EU:C:2012:265, punt 38), en 11 september 2014, Essent Belgium (C‑204/12–C‑208/12, EU:C:2014:2192, punt 52).

( 22 ) Zie met name arresten van 1 juli 2008, MOTOE (C‑49/07, EU:C:2008:376, punt 30); 29 oktober 2009, Pontin (C‑63/08, EU:C:2009:666, punt 49), en 18 juli 2013, AES‑3C Maritza East 1 (C‑124/12, EU:C:2013:488, punt 42).

( 23 ) Zie arresten van 1 maart 2012, Akyüz (C‑467/10, EU:C:2012:112); 26 april 2012, Hofmann (C‑419/10, EU:C:2012:240); 23 april 2015, Aykul (C‑260/13, EU:C:2015:257); 21 mei 2015, Wittmann (C‑339/14, EU:C:2015:333), en 25 juni 2015, Nīmanis (C‑664/13, EU:C:2015:417).

( 24 ) Arrest van 26 april 2012 (C‑419/10, EU:C:2012:240, punten 3042). Het is namelijk zo dat de vraag die in deze zaak werd gesteld, de uitlegging van artikel 2, lid 1, en artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 betrof, maar dat de verwijzende rechter zich afvroeg of artikel 13, lid 2, van deze richtlijn niet in de weg stond aan de toepasselijkheid van deze bepalingen, wetende dat verzoeker in het hoofdgeding beweerde dat de vóór 19 januari 2013 verleende rijbewijzen niet konden worden beperkt, geschorst of ingetrokken (zie ook conclusie van advocaat-generaal Bot in de zaak Hofmann, C‑419/10, EU:C:2011:723, punten 2839).

( 25 ) Zie punten 56 e.v. van deze conclusie.

( 26 ) Overeenkomstig artikel 23, leden 1 en 9, van OUG nr. 195/2002, zoals gewijzigd.

( 27 ) Cursivering van mij. De Nederlandse tekst luidt: „Vóór 19 januari 2013verleende rijbevoegdheden worden niet ingetrokken of op welke wijze dan ook anders gekwalificeerd door de bepalingen van deze richtlijn.”

( 28 ) „Délivrance” wordt „in algemene betekenis” gedefinieerd als „l’action de remettre à une personne une chose ou un acte [tel que] la copie exécutoire d’un jugement” (het overhandigen aan een ander van een voorwerp of een document [zoals] een vonnis) (zie Cornu, G., Vocabulaire juridique, sous la direction de l’Association Henri Capitant, Presses universitaires de France, Parijs, 2016, blz. 322).

( 29 ) Zie met name de Deense, Duitse, Kroatische, Portugese en Slowaakse taalversies.

( 30 ) Beide termen of één ervan komen ook voor in, met name, de Franse taalversie van de overwegingen 2, 4, 6, 8 en 9 van deze richtlijn alsmede van de artikelen 2, 3, 11 en 15 van deze richtlijn.

( 31 ) Op grond waarvan „de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen [kan] toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig [kan] overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs” (cursivering van mij).

( 32 ) Zie met name arresten van 26 juni 2008, Wiedemann en Funk (C‑329/06 en C‑343/06, EU:C:2008:366, punten 62, 64, 72 e.v. alsmede 81 e.v.); 20 november 2008, Weber (C‑1/07, EU:C:2008:640, punt 41); 19 februari 2009, Schwarz (C‑321/07, EU:C:2009:104, punten 91, 97 en 98), en 13 oktober 2011, Apelt (C‑224/10, EU:C:2011:655, punt 31).

( 33 ) Met name de Bulgaarse, Estische, Griekse, Engelse, Italiaanse, Letse, Hongaarse, Maltese, Poolse, Sloveense en Zweedse taalversie.

( 34 ) Zie met name arresten van 28 juli 2016, Edilizia Mastrodonato (C‑147/15, EU:C:2016:606, punt 29), en 22 september 2016, Breitsamer und Ulrich (C‑113/15, EU:C:2016:718, punt 58).

( 35 ) Zie dienaangaande Maiani, F., e.a., Droit européen des transports, Helbing & Lichtenhahn, Bazel, 2e druk, 2013, blz. 87.

( 36 ) Zie met name overwegingen 2, 3, 8, 9, 16 en 18 van richtlijn 2006/126.

( 37 ) Zie de eerste en tweede overweging van richtlijn 91/439, waarbij deze laatste aangeeft dat „een eerste fase in die zin is bereikt door de eerste richtlijn 80/1263/EEG van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs ([PB 1980, L 375, blz. 1])”. Zie voor de ontwikkelingen op dit gebied met name blz. 56 e.v. van het verslag van het Europees Parlement van 3 februari 2005 over het voorstel van de Commissie dat heeft geleid tot de vaststelling van richtlijn 2006/126 [(A6‑0016/2005); hierna: „verslag van het Parlement van 3 februari 2005”].

( 38 ) Richtlijn 2006/126 beoogt ook de volgende twee belangrijke doelstellingen te verwezenlijken: „verminderen van de mogelijkheden tot fraude [met rijbewijzen]” en „waarborgen van het vrije verkeer van burgers” [zie toelichting bij het voorstel van de Commissie van 21 oktober 2003 dat heeft geleid tot de vaststelling van richtlijn 2006/126, COM(2003) 621 definitief, blz. 6 en 7, alsmede overwegingen 2 en 17 van deze richtlijn].

( 39 ) Zie met name de eerste, vierde en zesde overweging van richtlijn 91/439. De doelstelling om de „verkeersveiligheid” te verhogen is door het Hof herhaaldelijk in aanmerking genomen in zijn rechtspraak betreffende de uitlegging van deze richtlijn (zie met name arresten van 15 september 2005, Commissie/Duitsland, C‑372/03, EU:C:2005:551, punt 28, en 19 februari 2009, Schwarz,C‑321/07, EU:C:2009:104, punten 79, 90 en 96).

( 40 ) Zoals overweging 13 van richtlijn 2006/126 aangeeft. Zie ook overweging 16 van deze richtlijn en de uitgebreide uitleg in de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn [COM(2003) 621 definitief, blz. 5 en blz. 14, punten 39 en 40].

( 41 ) Overeenkomstig de voorwaarden die worden genoemd in artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/126, dat bepaalt, voor wat betreft bromfietsen, dat het slagen voor een theoretisch examen verplicht is om een rijbewijs te halen, maar dat lidstaten kunnen kiezen of zij tevens een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag verplicht stellen, dat specifiek voor drie- en vierwielers kan gelden, alsmede een medisch onderzoek. Zie ook de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn [COM(2003) 621 definitief, blz. 16, punt 52].

( 42 ) Zie in die zin ook voetnoot 19 van deze conclusie.

( 43 ) Zie de in punt 27 van deze conclusie genoemde argumenten alsmede de schriftelijke opmerkingen van de Roemeense regering, waarin staat dat er „na de wijziging van de voorschriften betreffende het rijden met een bromfiets op de openbare weg in 2013 316 verkeersongevallen hebben plaatsgevonden waarbij bromfietsen betrokken waren, vergeleken met 1 087 ongevallen in 2008, 1104 in 2009, 973 in 2010, 977 in 2011 en 906 in 2012” en dat „ook het aantal overleden personen in 2013 is gedaald, te weten 41 overledenen vergeleken met 168 in 2008, 143 in 2009, 126 in 2010, 97 in 2011 en 107 in 2012”.

( 44 ) Arrest van 26 april 2012 (C‑419/10, EU:C:2012:240, punt 41). Zoals gezegd worden deze categorieën zowel vastgesteld als gedefinieerd in artikel 4 van deze richtlijn.

( 45 ) Arrest van 26 april 2012, Hofmann (C‑419/10, EU:C:2012:240, punt 39), waar wordt verduidelijkt, in relatie met het onderwerp van deze zaak, dat deze positie „aan[toont] dat lid 2 van dit artikel 13 niet verwijst naar maatregelen waarbij een rijbewijs wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, maar slechts naar verworven rechten om bepaalde categorieën voertuigen te besturen”.

( 46 ) In zijn conclusie met betrekking tot de zaak Hofmann (C‑419/10, EU:C:2011:723) verwijst advocaat-generaal Bot naar amendement 13 zoals voorgesteld in het verslag van het Parlement van 3 februari 2005. De motivering van dit amendement die hier wordt geciteerd, betreft „artikel 3, lid 2 ter (nieuw)” (zie blz. 11 van dit verslag), waarvan de derde alinea in wezen overeenkomt met artikel 13, lid 2, van richtlijn 2006/126. De toelichting bij dit verslag vermeldt de redenen van dit amendement, betreffende „de inwisseling van bestaande rijbewijsmodellen” in de lidstaten, en geeft aan dat deze nieuwe bepaling „niet van invloed is op het recht om bepaalde categorieën voertuigen te besturen” (blz. 58).

( 47 ) Arrest van 26 april 2012, Hofmann (C‑419/10, EU:C:2012:240, punt 42) (cursivering van mij).

( 48 ) Zie met name artikel 3, lid 4, van het standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing van 23 februari 2005 [P6_TC1‑COD(2003)0252, PB 2005, C 304 E, blz. 135] alsmede de ontwerpaanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme van het Parlement van 27 november 2006 (A6‑0414/2006), waarvan de toelichting in punt 2.4 uitdrukkelijk aangeeft dat „[d]e verworven rechten betreffende het rijbewijs van voor het begin van de toepassing van [de toekomstige richtlijn 2006/126] in elk geval onverminderd van kracht [blijven] (artikel 13, lid 2)” (cursivering van mij).

( 49 ) Een inwisseling die binnen een vastgestelde termijn moet plaatsvinden op grond van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2006/126, dat bepaalt „[…] dat uiterlijk op 19 januari 2033 alle rijbewijzen die worden afgegeven of die in omloop zijn, aan alle voorschriften van deze richtlijn voldoen”.

( 50 ) Zie amendement 3, blz. 6, van het verslag van het Parlement van 3 februari 2005 (cursivering van mij).

( 51 ) Overweging 4 van richtlijn 2006/126 bepaalt: „[o]m te voorkomen dat het uniforme model van Europees rijbewijs een bijkomend model bij de 110 reeds in omloop zijnde modellen zou worden, dienen de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om het uniforme model aan alle houders van een rijbewijs af te geven”.

( 52 ) Zie ook overwegingen 4 en 5 van het standpunt van het Parlement in eerste lezing van 23 februari 2005, die aangeven dat „[i]n alle landen [..] de oude rijbewijzen [dienen] te worden ingewisseld, om te vermijden dat er alleen maar een Europees rijbewijsmodel bijkomt” en dat „[b]estaande rechten die aan de rijbewijzen voor de verschillende categorieën verbonden zijn, […] door deze inwisseling niet beperkt [mogen] worden”.

( 53 ) Gezien het opschrift van artikel 13 is het mijns inziens logisch dat de uitdrukking „rijbevoegdheden die zijn verkregen vóór de uitvoering van deze richtlijn”, die in de eerste alinea van lid 1 van dat artikel staat, verwijst naar de bevoegdheden die voortvloeien uit de „rijbewijzen naar een niet-Europees model” in tegenstelling tot het „Europees model van het rijbewijs” zoals bedoeld in artikel 1 van richtlijn 2006/126 en dat in bijlage I erbij is opgenomen.

( 54 ) Zie met name overwegingen 1‑3 van de besluiten van de Commissie inzake gelijkwaardigheid tussen bepaalde categorieën van rijbewijzen nr. 2013/21/EU van 18 december 2012 (PB 2013, L 19, blz. 1) en nr. 2014/209/EU van 20 maart 2014 (PB 2014, L 120, blz. 1).

( 55 ) Zie punt 52 van de onderhavige conclusie.

Top